AUP/Goudsblom ABC 14-03-2006 12:03 Pagina 1
J. Goudsblom Het regime van de tijd
In deze bundel behandelt de Amsterdamse socioloog J. Goudsblom sociale ‘regimes’ waar mensen individueel en in groepsverband onder leven. Hiertoe behoren bijvoorbeeld de schaamte en de tijdrekening, maar ook het streven naar luxe en comfort. Hoewel al deze regimes door mensen aan elkaar worden opgelegd, kan het in onze beleving lijken alsof we er aan toegeven uit een spontane innerlijke drang. Uitgaande van de wisselwerking tussen sociale dwang en individuele ontplooiing richt Goudsblom in dit fascinerende boek zijn scherpzinnige blik op schijnbaar ver uiteen liggende onderwerpen, zoals vuurbeheersing, godsdienst, koningsschap, de verhouding tussen mannen en vrouwen, tafelmanieren, gehoorzaamheid en rationaliteit. Het regime van de tijd is een staalkaart van wetenschappelijke nieuwsgierigheid en essayistische durf. J. Goudsblom (1932) ontving voor zijn standaardwerk Balans van de sociologie de Busken Huet-prijs 1975. De bekroning van dit wetenschappelijke werk met een letterkundige prijs is kenmerkend voor de bijzondere betekenis van Goudsblom. Schrijver van aforismen, redacteur van Propria Cures en medeoprichter van het literaire tijdschrift Tirade, groeide hij vanaf zijn dissertatie Nihilisme en cultuur (1960) uit tot een van Nederlands meest vooraanstaande sociologen. Zijn boek Vuur en beschaving (1992) is vertaald in het Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Hongaars. Een Chinese editie is in voorbereiding.
J. Goudsblom
Het regime van de tijd
‘Fraai en overtuigend’ – Hans Achterhuis ‘Lees Goudsblom, vanwege de inhoud, maar ook en vooral om te zien hoe de ware wetenschap spreekt’ – H. Brandt Corstius De reeks Athenaeum Boekhandel Canon verschijnt in samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en Amsterdam University Press. Voor meer informatie over de reeks zie www.aup.nl/aaa-serie en www.athenaeum.nl.
Amsterdam University Press
3 a Amsterdam Academic Archive
isbn 90 5356 900 6
™xHSTAPDy5690 9z
Athenaeum Boekhandel Canon
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 1
het regime van de tijd
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 2
De reeks Athenaeum Boekhandel Canon verschijnt in samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en Amsterdam University Press. Voor meer informatie over de reeks zie www.aup.nl/aaa-serie en www.athenaeum.nl.
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 3
J. Goudsblom
Het regime van de tijd
Athenaeum Boekhandel Canon
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 4
Het regime van de tijd werd eerder uitgegeven in 2000 door uitgeverij J.M. Meulenhoff (isbn 90 2905 371 2). Omslagontwerp: René Staelenberg, Amsterdam isbn 90 5356 900 6 nur 741 © 2006 J. Goudsblom c/o Amsterdam University Press, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo. het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 kb Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Inhoud I.
Sociale en psychische regimes Schaamte: als sociale pijn
lr
Verschijningsvormen 12 Aanleidingen 13 Functies 15 Veranderingen 17 De worm en de klok 20 Het begrip tijd 20 De ontwikkeling van het rijdhepalen 23 Fase een: geen tijdmeters en geen uren 24 Fase twee: variabele tijdmeters, ongelijke uren 26 Fase drie: gestandaardiseerde tijdmeters en gelijke uren 29 Fase vier: synchronisering van de uren 31 Het ontstaan van een mondiaal tijdrooster 32 Het hedendaagse tijdregime 34 De verleiding van het teveel 39 Extensieve en intensieve groei 41 De 'verteveling' 43 Status en versobering 46
2.
Met/set/macht en mant/enmacht Vuurbeheersing en het overwicht van mensen op andere dieren 55 Het vuurrcgimc: 57 Het agrarische regime 6r Het industriële regime 63 D e opkomst van religieus-agrarische regimes 67 Hoe rijdloos is godsdienst~ 67 'Nieuwe klassen' 68
Het oudste beroep 69 Het regime van de landbouw 74 Problemen van bewaren en verdelen 78 De opkomst van militair-agrarische regimes 84 Produktiviteit en kwetsbaarheid 85 Intermezzo: het receptie-effect 88 Destructiviteit en weerbaarheid 89 Verstrengeling der elires 95 Het raadsel van de mannenmacht 97 Het raadsel 97 Verklaringstradities 99 Mannenmachr in de mensheidgeschiedenis lO5 Koningen en hun rijken lO8 Een ontwikkelingsperspectief lO8 Sociologische convergentie lID Mythen en mystiek rI2 Over de oorsprongen van het koningschap II4 Koninldijke machtsreservoirs IJ7 Instituering en opvolging 120 Paradoxen van het koningschap 121
3.
Civilisatie: proces en theorie Het civilisatieproces vijftig jaar later 129 De ontvangst van Ueba den Prozess da Zivilisation Een te zonnige kijk? IJl Patterns ofCulture 133 Veranderingen in gedrag 135 Culturele selectie 137 Een mensheidhisrorisch perspectief I39 Beschaving en godsdienst 144 De traditie van Lucretius 145 De traditie van Augustinus 146 Tafelmanieren volgens Jezus Sirach I49 Implicaties voor de civilisatietheorie J 51 De civilisatietheorie: kritiek en perspectief 156 De reikwijdte van de civilisatietheorie 157
129
Teleologie 159 Eurocentrisme 162 Civilisatieprocessen in Europa I66 Hedendaagse ontwikkelingen 168 Nuanceringen I72 Macht, habitus en gedrag: de Milgram-experimenten 173
4.
Sociologie en geschiedenis De geschiedenis in de sociologie 179 Van hoofdstroom tot zijstroom 180 Wolkenformaties 182 Jaren en fasen 183 Raakvlakken 185 Consequenties 188 Rationele en andere keuzes I9I Logische beperkingen 193 Gewin, gewoonte, gevoel, geweten 194 Habitus 196 Vermenging van motieven 197 Een attenderend idee 200 Lange-termijnprocessen in de mensheidgeschiedenis 202 Het primaat van de chronologie in de geschiedenis 203 Chronologie en 'faseologie' 205 Stadia in processen: elementaire modelletjes 208 De verwevenheid van beheersing en verafhankelijking 212 Dominante trends 214 Anders en eender 218
Noten
223
Literatuur Register
235
251
1.
Sociale en psychische regimes
Schaamte als sociale pijn!
Voor schaamte geldt hetzelfde als wat Augustinus heeft opgemerkt over tijd: je kent het, maar je kunt moeilijk uitleggen wat het nu eigenlijk is. Het is iets wat mensen elkaar en zichzelfaandoen. Het is herkenbaar in jezelfen anderen, in verschillende graden van ergte, maar het is heel moeilijk meetbaar. Er bestaat bij mijn weten in de psychologie geen s-schaal waar de intensiteit van schaamte op kan wordm afgezet. Wel lijkt het als onderwerp toch in de eerste plaats tot het domein van de psychologen te behoren. Het is een psychisch verschijnsel, maar er zitten duidelijk fysieke kanten aan (het blozen alleen al) en vooral ook sociale kanten. Aan de hand van een viertal vragen zal ik proberen dit alles enigszins in kaart te brengen. Ten eerste: wat gebeurt er wanneer mensen zich schamen? Dit betreft, met andere woorden, de verschijningsvormen van schaamte. De tweede vraag betreft de aanleidingen. Wat maakt dat mensen zich schamen! En wat zijn daarvan dan, ten derde, de functies? Schaamte Îs een onaangename ervaring, niemand schaamt zich voor zijn plezier en toch schaamt bijna iedereen zich weleens op zijn tijd. Hoe is dat te verklaren? Hoe komt het dat iets onaangenaams toch zo algemeen menselijk kan zijn! Ten slotte zal ik nog kort ingaan op een vierde vraag: zijn er de laatste tijd veranderingen te bespeuren, in de verschijningsvormen, en misschien ook in de aanleidingen tot en de functies van schaamte? Op zoek naar antwoorden op deze vragen ben ik onder meer te rade gegaan bij het grote overzichtswerk van de psycholoog Nico Frijda over emoties. Ook heb ik de afstudeerscriptie van een leerling van Frijda, Heleen Terwijn, kunnen lezen, die gebaseerd is op oorspronkelijk onderzoek naar schaamte-ervaringen. Van belang vond ik ook enkele boeken van de socioloog Thomas Schef{ die zich op zijn beurt heeft laten inspireren door de psychiater Helen B. Lewis. Ten slotte wil ik nog één boek vermelden, waar eigenlijk alles in staat wat iedereen altijd al over schaamte had willen weten maar nooit heeft durven vragen: Shamevan Salman Rushdie. Schaamte ais soda" pijn
11
Vérschijningsvormen Wat gebeurt er wanneer mensen zich schamen1 Waar is schaamte aan te herkennen? Bij het stellen van zulke algemene vragen past om te beginnen een voorbehoud, dat treffend onder woorden is gebracht door Carry van Bruggen: 'Er isgeen anda zijn dan and~rs-zijn. '2 Deze woorden gaan zeker ook op voor schaamte. Geen twee schaamte-ervaringen zijn volstrekt identiek, iedere schaamte-ervaring is uniek, is anders. Tegelijkertijd is geen enkele schaamte-ervaring volstrekt uniek. Het zou geen zin hebben van schaamte te spreken, als daarmee niet zou worden verwezen naar bepaalde kenmerken die in schaamte-ervaringen in het algemeen te herkennen zijn. De verscheidenheid aan opvattingen over wat we onder schaamte hebben te verstaan is ongetwijfeld groot. Heleen Terwijn citeert uit de literatuur een aantal sterk uiteenlopende definities. Toch blijkt uit haar overzicht op één punt overeenstemming te bestaan: in alle omschrijvingen is sprake van een als negatief ervaren gevoel, dat te maken heeft met een besef van falen) Een ellendig gevoel van onvolkomenheid en te kort schieten - daar komt het telkens weer op neer, met daaraan verbonden de angst door anderen niet te worden geaccepteerd, er niet bij te horen, eruit te liggen. Hoe manifesteert zich dat gevoel? Frijda brengt het in De ~moties in verband met gedragsuitingen die erop gericht zijn het gedrag van anderen te beïnvloeden en met name met betoon van onderwerping. Hij zegt: 'De uit de literatuur bekende beschrijvingen van schaamte en van schuldgevoel zijn beter op te vatten als voorbeelden van onderwerpingsgedrag: het hoofd gebogen, de blik omlaag gericht (of omhoog, vanuit het gebogen hoofd), de handen langs het lichaam in de positie van expliciete inactiviteit.' Dit is inderdaad allemaal te herkennen als tekenen van schaamte; maar dan komt de volgende zin: 'Deze expressies zijn niet specifiek voor schaamte ofschuldgevoel.'4 Ook op andere plaatsen in zijn boek verklaart Frijda dat schaamte niet als zodanig specifiek herkenbaar is. Wel bestaat er, zoals hij opmerkt, in de beeldende kunst een conventie om schaamte op een bepaalde gestileerde manier af te beelden. Om aan te geven dat iemand zich schaamt wordt hij ofzij kleiner gemaakt, en getoond met afgewend gezicht. Er blijft ten slotte nog één kenmerk over dat wél exdusieflijkt te zijn voor schaamte, en dat is het blozen. Het gaat hier om een, voor zover bekend, exclusief menselijke eigenschap: de bloedvaatverwijding in het gezicht en de naaste omgeving daarvan die maakt dat de huid, in ieder ge12
Sociait en psychische regimes
val bij blanken, rood wordt. Vooral verlegenheid en schaamte kunnen aanleiding geven tot blozen. Waarom dit w is, is een vraag waarover al velen zich het hoofd hebben gebroken, onder wie niemand minder dan Charles Darwin. Desondanks moet Frijda constateren dat het 'een frequent, opvallend, en slecht begrepen reactiepatroon' is. Gelukkig heeft dit hem niet weerhouden van de mooie uitspraak: 'De vraag "bloos je wel eens?" doer een blozer blozen.'5 Mensen blozen niet alleen als hun iets onaangenaams overkomt, maar ook als ze worden geprezen of als ze verliefd zijn. Volgens Darwin is het gemeenschappelijke aan al deze situaties dat er steeds een oordeel in het spel is. Frijda vermeldt ook nog een andere vorm van rood worden in het gezicht, namelijk het rood aanlopen van woede. Hij komt dan opnieuw tot de voorzichtige wetenschappelijke conclusie: hier ligt een onopgelost ptobleem. Het heeft ook iets tegenstrijdigs. Het ligt voor de hand dat mensen die zich schamen niet opgemerkt willen worden. Ze maken zich klein, ze willen zich verbergen, ze wuden wel door de grond willen gaan. Blozen daarentegen valt op. Zouden dan misschien al die andere gebaren van wegkruipen en de handen voor het gezicht slaan en zich zo klein mogelijk maken ook zijn op te vatten als manieren om de aandacht te trekken? Juist door hun schaamtereacties maken mensen zichzelf soms extra zichtbaar. Dit doet de vraag rijzen: is het vertoon van schaamte eigenlijk niet iets tegenstrijdigs~
Aanleidingen Om meer greep te krijgen op dit probleem is het nodig eerst de vraag te stellen in welke situaties mensen zich schamen, om welke redenen en tegenovetwie. Volgens Heleen Terwijn heeft schaamte steeds te maken mer een gevoel van er niet bij te horen en met een dreigende afwijzing. Uiteindelijk is dit gevoel, net als iedere emotie, iets wat mensen zichzelfaandoen. Maar bij schaamte is er gewoonlijk toch meer aan de hand: het is ook een emotie die mensen elkaar aandoen. Zij beschamen elkaar. Kinderen zijn daar heel goed in; die kunnen elkaat over en weer vreselijk beschamen, en ze kunnen ook vreselijk onder die schaamte lijden. Ze hebben dus wwd een grote ontvankelijkheid voor schaamte als een zeer groot vermogen tot beschaming. En ze kunnen uiteraard ook door volwassenen beschaamd worden. Om nog eens de Belijdenissen van Augustinus aan te halen: daarin staat een treffend voorbeeld waaruit blijkt hoe Schaamte als sociale pijn
13
s((:rk de aanleidingen tO( schaamte kunnen verschillen. Augustinus verwijt namelijk zijn leraren op school dat zij hem wel geleerd hdlben zich te schamen voor de fouten die hij ffia:lkte in de Griekse grammatica, maar hem geen schaamte hebben bijgcbr.lCht voor de afgunst die hij voelde tcn opzichte van de leerlingen die betc:r met de grammatica overweg konden. 6 Her ging de moralist Augusrinus om hct onderscheid: taalfouten maken vond hij minder verwerpelijk dan afgunst. Maat al mochten de aanleidingen vcm:hillen, het proces VOln beschami ng vertoonde helZf'lfde verloop. De onderwijzer keu rde wat de leerlingdccd af, hij gafde leerling ce verstaan dat die 'z.ich mocst schamen', en her gevolg was dat de leerling z.ich schaamde. Het zat Augusrinus vele jaren later nog dwars. Nier altijd is er bij hel opkomen van schaamtegevoelens een openlijke afkeuring in het spel. Thomas Scheff heeft de reacties bestudeerd van mensen die bij 'candid camera' er ingelopen waren . D e reacties op het ogenblik dat zij dit ontdekten getuigden typisch van schaamte: zij wendden het gezicht af, sloegen de handen voor dc ogen, bogen zich naar de grond - uitingen kOt{om van een hèSefte zijn 'afgegaan' in de ogc:n van al die anderen die st raks het programma zouden bekijken. AJ deze (nogal srerroriep aandoende) gebaren van zclfkl einering lijken op pogingen om zichzelf uit de situatie te redden, om cr nog het beste van te maken.7 De 'candid camera'·situatÎe is van voorbijgaande a:ard en nadrukkelijk als 'o nschuldig' bedoeld. Scheff geeft ook veel schrijnc:nder voorbeelden va..n mensen die in vc:el ergere fuiken terechtgekomen zijn. Zo kunnen echtp:uen verwikkeld raken in spiralen van beschaming en wrok waar geen uitweg meer uit mogelijk lijkt. In een biogr.lnsch essay over Adolf Hit/er meent Scheff diens obsessies te kunnen toeschrijven aan jeugdtrauma's die hebben geleid tOt onvelWerkte schaamte. Hij gebruikr hier in navolging van Helen Lewis het begrip 'unacknowledged shame', dat door Louis Tas t reffend ;s vertaald als 'geloochende schaamte'.S D e theoretische beschouwingen van ScheEf vertonen een frappante overeenkomst met her beeld van schaamte dat Rushdie schetst in zijn roman Shame. In dat boek woekert de opgekropte schaamte als een sluimerende wrok, die rot ontlading komt in vlagen van uitzinnige woede. De dtel belooft niets te veel: he r hele boek is doortrokken van de morieven schaamte en beschaming. In ccn nog niet zo ver va lt:den kwamen op het Europese pl:mdand , ook in Nederland. geïnstitueerde beKhamingsrituden voor in de vonn van volksgerichte n of charivari's. In zulke volksgerichten werden mensen
die zich in de ogen V3n dorpsgenoten .schuldig hadden gemaakt aan de overtreding V3n een bepaalde norm, bijvoorbeeJd door overspel te plegen, blootgesteld aan een openbare vernedering. Het slachtoffer werd bij het vallen van de avond van huis opgehaald en dan met veel kabaal op cen ezel of een mestkar door hel dorp gevoerd, en ro te schande gemaakt. Wie in deze positie \'erkeerde, W2S lijdelijk uit de gemeenschap verstOten: mUI" hij 2.OU daarin kunnen rerugkeren als hij zich in het vervolg 'Zou onthouden V2n het soort gedrag waarvoor hij nu in het openbaar beschaamd werd.9 Functit!!
Bc:schaming leidt tot schaamte. en die schaamte is een el lendig gevoel van onvolkomenheid dat door het individu lijdzaam wordt etvaren - zoals, naar we mogen aannemen, degenen die bij een volksgeticht op een mestkar gezet waren et meestal het verstandigst aan deden hun lot maar lijdzaam te ondergaan. Bij de volksgeri<:hten ging het om onverholen beschaming. Tegenwoordig geschiedt de beschaming vw op veel subtielere wijz.c, hetgttn ertoe k3n leiden dar mensen flauwe signalen van afkeuring veel zwaarder opnemen dan ze. bedoeld waren, of zic h zelfs beschaamd gaan voelen ronder dat anderen e nig teken van afkeuring hebben gegeven. Welke kunnen de func ties zijn van aJ deze vormen V3n op al dan nier denkbeeldige beschaming betum:nde schaamte? Ter beantwoording van deze vraag wil ik uitgaan van een eenvoudige veronderstelling: fchanmu ÎJ foàalL pijn. Ook V3n pijn is her moeilijk precies en met zekerheid te ze.ggen war de fimcties ervan zij n. We weten ccht~r dat pi jn meestal optreedt als een begcleidingsv~rschijnsel. van kwetsur~n ofziektes, ~n dar h~( dan in ieder geval een signaal fUna ic hc=eft . D e persoon di~ pijn lijdt m~ rkt dat er iets mis is. En zo is het ook mer schaamte. denk ik. Schaamt ~ betekent slecht ni~ uws. Het herinnert degene die zich schaamt eraan dat er iers verkeerd is gegaan. Hij beseft dal hij aanstoot heeft gegeven en zich nu in een kwetsbare en weerlole positie bevindt, overgeleverd aan het onwrikbaar negatieve oordeel van anderen. Dit besef kan, zoals gezegd, op inbedding berusten . Maar ook in dat geval is het effect hetzelfde: de persoon wordt teruggeworpen op zichzelf, hij of zij is een moment helemaal alleen, en bn in dat isolement tot inkeer komen. Dal is één kam va n de medaille. Ik gebruik her ....,oord funaics met opzet in het meervoud, want de schaam te kan nier alleen naar 'bi nnen' maar ook naar ' builen' een uirwerSchtUlmr~
al! forink pijn
15
king hebben. De anderen die de persoon in kwesrie al dan niet bewust en bedoeld tot schaamte hebben gebracht, kunnen nu van de beschaamde het signaal opvangen dat hij de hele gang van zaken beseft en betreurt. Hij geeft te kennen dat hij het oordeel aanvaardt en eronder lijdt. Dat is dan het goede nieuws voor de anderen. Wie zich schaamt, verzet zich niet meer; hij geeft zich gewonnen. Vertoon van schaamte is een vorm van gedweeheid - waarmee uiteraard niet gezegd is dat er geen innerlijke strijd aan te pas komt, noch dat er geen bezinksel van wrok achterblijft. Integendeel, maar de voorlopige uitkomst is er een van aanvaarding van het afWijzende oordeel. Schaamte is zo bezien iets heel anders dan rood aanlopen van woede, klaar om in de aanval te gaan; het is juist een vorm van wat in de psychologische literatuur wel genoemd is intropunitiefreageren. 1O De strafslaat naar binnen, waardoor de mogelijkheid geopend wordt tot accommodatie en verzoening. Het kan daarbij zelfs gebeuren dat men het oordeel van de anderen niet eens afWacht. In plaats van het zover te laten komen dat men in een mestkar wordt rondgereden zorgt men er bij voorbaat al voor niet in opspraak te komen. Men neemt een houding van anticiperende schaamte aan: ingetogen, beschroomd, preuts. De schaamte werkt dus als het ware twee kanten op. Aan de ene kant is et de sociale pijn die gevoeld wordt door de persoon die zichzelfaan de beschaming door anderen heeft blootgesteld (of daar alleen maar voor vreest). Aan de andere kant zijn er de aanwijzingen die iemand geeft als hij zich de beschaming door anderen op de hals heeft gehaald: hij laat merken dat hij zich de verwijten aantrekt en dat hij pogingen doet om LidlZdf tl:: 'vl::ront~l.:haml::ll'. Zo zou dus de schaamte, met inbegrip van het blozen, functioneren. Het gaat om een reactie (die kan verkerl::n in een anticipatie) op een proces van beschaming - een reactie die vervolgens doot anderen kan worden uitgelegd als een uitnodiging tot verontscharning. Schaamte verschijnt aldus als een uiting van ootmoed en berouw. Wie zich schaamt weet te zijn overgeleverd aan een oordeel dat hem noodlottig kan worden. Vandaar de signalen: zich klein maken, weg willen kruipen, tonen dat men het liefst onzichtbaar zou willen zijn - zoals degenen doen die zich betrapt weten bij 'candid camera'. Het is moeilijk bij dit SOOrt reacties onderscheid te maken tussen 'natuurlijke' en 'aangeleerde' gebaren. Iedereen groeit nu eenmaal op in een sociale omgeving waarin hij van jongs af aan ziet hoe anderen zich in bepaalde situaties gedragen. 16
Sociale en psychische regimes
'Spontaan' en 'gestileerd' hoeven geen tegenstellingen te zijn; denk alleen maar aan de manier waarop voetballers hun blijdschap tonen als er een doelpunt is gemaakt. Dit neemt natuurlijk niet weg dat gevoelens van trotS of schaamte vaak heel moeilijk te verbetgen zijn. Blozen is, alweer, een heel goed voorbeeld. Weinig mensen hebben dat in de hand. Maar juist de dubbelzinnigheid van het signaal bij blozen zegr toch wel iers heel opmerkelijks over het verschijnsel schaamte. De boodschap is eigenlijk een typische doublt bmd: kijk mij eens, let niet op mij. Juist deze tegenstrijdigheid kan misschien verklaren waarom mensen niet alleen blozen als ze op iets onbehoorlijks worden betrapt, maar ook als ze worden geprezen. Ook dat kan immers een reden zijn tot hevige gemoedsaandoeningen; je weet dat erop je gelet wordt, en dat er misschien heel wat op het spel staat. Wie zich bescheiden OpStelt, zet in het maatschappelijk spel laag in; wie zich loflaat toezwaaien verhoogt de inzet. Zo staat er ook bij verliefdheid veel op het spel; en ook die verhoogt de kans op blozen. Maar genoeg over het blozen, dat zo slecht begrepen reactiepatroon. Terug naar de vetontschaming, die ik heb geïnterpreteerd als een poging om beschadigde sociale bettekkingen te hetstellen. Vaak mislukken zulke pogingen - hetzij omdat de andeten het signaal niet hetkennen ofniet bereid zijn het te honoreren, hetzij doordat de petsoon zelfde tekenen dat alles weer in orde is niet goed interpreteert. In zulke gevallen ontstaat de woekering van geloochende schaamte waar Schelf over schrijft en die ook in Shamevan Rushdiezo doordtingend aanwezig is. Daar is schaamte niet meer een tijdelijk signaal, maar is het een blijvende conditie geworden. ~rdnderingt:n
Het wootd beschamen kan heel 'onschuldig' klinken. Ik hoop voldoende duidelijk te hebben gemaakt dat het gaat om een verte van onschuldige zaak. Mensen kunnen elkaar en zichzelf door beschaming in diepe ellende storten. Bij volksgerichten en andere beschamingsrituelen kan het zeer hard toegaan. Er loopt een hele schaal van goedmoedige terechtwijzingen via grof schelden tot hardhandige en grimmige vernedering, die zelfs kan uitlopen op verstoting uit de groep. Vootal in kleinere, geïsoleerd levende gemeenschappen betekende uitstoting uit zo'n gemeenschap vaak niet alleen de sociale maar zelfs de fysieke dood, omdat er buiten de eigen groep bijna geen ovetleven mogelijk was. Niet alleen pasgeboten baby's hangen
.I}chaamte al, sociale pijn
17
aan de levensd raad van de sociale aanvaarding; zeker in een kleine ~Io- ten gem~nsch ap gold dat voor iedereen. Dit maakr ook bepaalde voorv:l.lIen d ie bekend zijn uir de antropologische literatuur begrijpelijk, zoals dar van de jonge Trobriander die, nadat er v:l.n hem een buitenechtelijke relatie aan het licht was gekomen, zelfmoord pleegde." Dergelijke voorvallen gt"Ven CC'n navrame berekenis aan een uirdrukking als 'zich doodschamen'. De volksgerich ten op her Nederlandse platteland waren minder grimmig; ma.ar u lfs daar kon de situarie soms uit de ha nd lopen en het was nooit uitgeslote n dal her feest een dodel ijke afloop had. In o nze tijd wo rd t di t SOO rt volkse beschamingsrituelen z.elf als bcS(: ha~en4 ervaren - in het oogv:l n de natie, en daarmee ook van dC': meeste îngez.etC': n van een dorp als Staphorst, dat nog in de jaren zen ig van de twintigste eeuw door deze vorm van folklore in het nieuws kwam. l ! Kinderen doen nog steeds onbeschaamd aan beschaming. D ar is een onda deel van de kindetcultuur waar ook de nu opgroeiende generatie niet afkerig van is. O uders en opvoeders doen hun best om het te ontmoedigen en w wd d<' beschaming als het hevige schamen regen te gaan; de recente acties tegen pesten op school passen in d it kader. O nder volwassen<'n hebben zich allerlei subtiele vormen van beschaming o mwikkeld. Een aardige illustrarie uit de Europese cultuurgeschiedenis levert een voorv:l.l opgetekend door Giovanni deila Casa in zij n G(lkmo ÜSS8) . De bisschop v:l.n Verona had een edelman op balX:k gehad, die zich onderscheidde door goede manieren. In één opzicht echter schoor hij te kon. De bisschop ui hier niers van; maar hij lier de edelman bij zijn vemek vergez.dlen door Galaten, die de baoeker moest complimenteren met rijn goede man ieren en hem er daarbij ook op mocst wijzen dar hij wat te luid smakte bij het eren - dit alles als ccn welgemeende rAad bij het afscheid. I J Norbcrt Elias, d ie deze anekdote aanhaalt, merl
18
Soci(l/r m prychiJch~ ngimN
weg bestaat: geen andere gemeenschap waarin hij zijn {Oevlucht kan zoeken noch enige hogere insrantie die hem bescherming kan bieden. 15 Naarmate dit soort besloren gemeenschappen wordr opengebroken, vermindert ook de levensvatbaarheid van deze beschamingsrituelen. Waarschijnlijk geldt als regel dat hoe gedifferentieerder de sociale structuur wordt, des te gevarieerder de sociale comrole zal worden, en des te subtieler de beschaming. Er is dus zeker een verband tussen beschaming en beschaving. Beide komen in iedere menselijke samenleving voor, in verschillende vormen, afhankelijk van de cultuur en de machtsverhoudingen in de betreffende samenleving. Deze op zichzelf nog weinigzeggende constatering voert niet zozeer naar een conclusie als wel naar een nieuw probleem, namelijk dat van de verhouding tussen schaamte en schuld en vervolgens tussen de zogenaamde schaamte- en schuldculturen. Ik heb de indruk dat - vooral onder invloed van enkele passages bij Ruth Benedict16 - het onderscheid tussen schaamte en schuld weleens wordt overdreven, en in ieder geval te weinig wordt bezien in het licht van opeenvolgende maatschappelijke omwikkelingen. Schaamte lijkt me, zoveel is hopelijk wel duidelijk geworden, een universeel menselijk gegeven. Processen van beschaming komen in iedere samenleving voor; individuen kunnen verschillen in de mate van ontvankelijkheid, maar wie totaal ongevoelig is voor signalen van beschaming zal af en toe harde sociale klappen te incasseren krijgen. Het verschil tussen schaamte en schuld lijkt me vooral hierin gelegen, dat schuld sterker dan schaamte gebonden is aan bepaalde institutionele voorwaarden. In onze eigen Europese geschiedenis hebben zich met name rwee instituties onrwikkeld met een sterke tendens om 'schuld' te verheffen boven 'schaamte' , namelijk Kerk en Staat. De biechtstoel en de rechtszaal vormen als het ware de materiële neerslag van een streven om de beschamingsrituelen te vervangen door meer zakelijke vormen van beschuldiging. De beschaming was totaal en onvoorwaardelijk: de beschaamde werd te kijk gezet en had geen enkel verweer. Bij de biecht en in een staatsrechtelijk strafproces krijgt de persoon om wie het gaat zelfde gelegenheid om zich te verdedigen. Zouden mensen het specifieke gevoel kunnen kennen dat wij nu schuldgevoel noemen, als zij niet het vermogen om schuldvragen te stellen hadden onrwikkdd in het spel van beschuldigingen en veromschuldigingen binnen de institutionele setting van Kerk en Staat~
Schaamte ais Jociah pijn
19
De worm en de klok. Over de wording van een mondiaal tijdregime l Tijd is geld. Haast is schuld. ].A. EMMENS
Een van de meest opmerkelijke aspecten van de mondialisering is de verbreiding van een overal op aarde toegepast uniform stelsel van tijdrekening. Wie over een nauwkeurig horloge beschikt kan tegenwoordig voor vrijwel iedere plek ter wereld tot op de seconde nauwkeurig bepalen hoe laat het daar is. Als we weten dat het in Amsterdam 12 uur 43 is, dan kun~ nen we met zekerheid zeggen dat het op dat moment ook in Tokio ofin Rio de Janeiro precies drieënveertig minuten over het hele uur is - en in Bombay dertien over, want in India bedraagt het verschil geen zestig maar dertig minuten. Dir betreft de dagindeling. De uniformiteit is minder groot als het gaat om jaren, maanden en weken. Er bestaan nog verschillende aan een bepaalde godsdienst ofnatie gebonden jaartellingen, met een daarbij passende indeling in maanden en weken. Het aantal hiervan is echter zeer gering; verreweg de meesr verbreide jaartelling is de christelijke. Deze geldt bij~ voorbeeld ook in China en in sommige islamitisdle landen; in Japan bestaan officieel twee jaartellingen: de christelijke en de keizerlijke, maar in de praktijk van alledag wordt voornamelijk de christelijke aangehouden. Hetwereldwijde stelsel van tijdrekeningvaltenigszins buiten de gang~ bare literatuur over mondialisering -waarschijnlijk omdat het in de praktijk betrekkelijk weinig problemen lijkt op te leveren. In deze laatste over~ weging kunnen we echter ook een aansporing vinden om er juist wel enige aandacht aan tc besteden. Dit te meer omdat alle vormen van tîjdbepalen van oorsprong in hogc mate plaangebonden lijn. Hoe i~ Jan toch één uniforme tijdrekening tot stand gekomcn en ovcrde helc wereld verbreid geraakt?
Het begrip tijd In het dagelijks leven staan we zelden stil bij hct begrip tijd, en zijn we geneigd om tijd te ervaren als een 'natuurlijk, ahi~torisch en onproblema20
Sociale en p~y(hi5(he ngnni'S
tisch' gegeven. 2 Elk van deze drie typeringen blijkt echter bij nader inzien voorbarig te zijn. Vele beschouwingen over tijd beginnen dan ook wijselijk met een woord van Augustinus, die in zijn Belijdenissen over de betekenis van het begrip tijd heeft opgemerkt: 'Wanneer maat niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echtet uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.'3 Het begrip tijd kan op heel verschillende manieren omschreven worden. Eén manier is om tijd in de eerste plaats te beschouwen als iets dat gebonden is aan de individuele ervaring, hetzij als innerlijke beleving, hetzij als een waarnemingscategorie in de zin van Kant. Hiertegenover staat de opvatting dat tijd een natuurproces is, dat zich buiten de mensen om in de wereld voltrekt; ook al zou er geen mens zijn om hem te beleven ofwaar te nemen, de tijd gaat voort; de aarde blijft draaien, en de 'vierde dimensie' is er, onafhankelijk van enig menselijk individu. De tegenstelling tussen deze beide zienswijzen lijkt principieel onoverbrugbaar. Toch is het misschien mogelijk ze dichter bij elkaar te brengen, wanneer we een derde, meer sociologische benadering volgen. Hierin verschijnt tijd ais een sociaal-cultureel gegeven, een constructie met behulp waarvan mensen zich gezamenlijk in de wereld proberen te oriënteren en hun handelingen op elkaar af te stemmen. 4 Deze zienswijze ligt ten grondslag aan de beschouwingen over tijd van Norben Elias. Hij vat tijd op als een hulpmiddel, door mensen ontwikkeld, om uiteenlopende processen te coördineren en op die manier problemen van het samenleven op te lossen) Het bepalen van 'tijd' komt er in deze visie op neer, dat processen van verschillende aard, verschillende duur en verschillend tempo met elkaar worden vergeleken door ze af te meten aan standaardprocessen waarvan duur en tempo bekend zijn. Zo kan men in processen die zich binnen het menselijk lichaam afspelen (zoals de bloedsomloop, af te lezen aan de polsslag) dezelfde 'dimensie' leren zien als in sociale processen (zoals een wedstrijd ofeen vergadering) en in natuurlijke processen die zich ver buiten de mens om voltrekken (zoals de bewegingen van de maan). Het is praktisch onmogelijk ons een voorstelling te maken van een individueel tijdsbesef zonder de institutionele regelingen - de instrumenten, de technieken, de begrippen - die in menselijke samenlevingen Lijn ontwikkeld om al deze uiteenlopende processen op één noemer te brengen. Deze regelingen liggen ook ten grondslag aan alle wetenschappelijke kennis over rijd als een natuurproces. De worm en de klok
21
Hoe plausibel we deze sociologische visie op tijd misschien ook mogen vinden, hij is zeker niet vanzelfsprekend en algemeen aanvaard. Om dit laatste te illustreten geef ik een citaat van Jeremy Campbell, die er in een boek over het ondetwerp tijd zonder meer van uitgaat dat tijd een verschijnsel is dat op zichzelfbesraat en eigenlijk geen nadere toelichting behoeft: 'Tijd is van belang VOOt de meeste levende soorten. Naatmate de rijd voortgaat, verandert de omgeving op een periodieke wijze, en de veranderingen hebben berekenis VOOt het organisme. De hele levenswijze van een dier, ja ook zijn levensgeschiedenis als individu kan gericht zijn op het profiteren van veranderingen die gunstig zijn en her vermijden van veranderingen die schadelijk zijn. Dag en nacht wissden elkaar af, en de omgeving van de dag is hed anders dan de omgeving van de nacht. In gematigde zones volgen de seizoenen hun jaarlijkse cyclus, van warm naar koud en weer terug van koud naar warm, zo voorspelbaar als een klok. Een eenvoudig type dier, dat niet over biologische middelen beschikt om deze veranderingen tegen re gaan, zou zijn levenswijze hieraan moeten aanpassen. De rijd zou een dictator zijn, een tiran. Het dier zou koud zijn als het weer koud is, en warm [...l ais het weer warm is. Een regenworm neemt de temperatuur aan van de grond waarin hij zich beweegt, en een vis is niet kouder ofwarmer dan de zee waar hij in zwemL Zulke "koudbloedige" dieren, die niet per se koud hoeven te zijn maar de temperatuur van hun omgeving aannemen, zijn overgeleverd aan de klok en de kalender. Alleen ats de fYsieke omgeving vierentwintig uur per dag, twaalf maanden per jaar hetzelfde zou blijven, zou het gedrag van een dergelijk dier niet beïnvloed worden door de tijd.'6 Dit is een vlot geschreven passage, waar op het eerste gezicht weinig tegen valt in te brengen. De feiten die er in vermeld staan zijn onomstotelijk juist. Maar met de weergave van die feiten is toch iets grondig mis. Te zeggen dat een regenwotm door de tijd geciranniseerd wordt getuigt eigenlijk van een verkeerde opvatting van het tijdshegrip. Wat is namelijk het geval? De regenwotm is in srerke mate overgeleverd aan processen die zich in zijn omgeving afspelen. 'Inwendige ritmes' passen zich aucomatisch aan aan 'uitwendige ritmes'. Veranderingen in de temperatuur buiten het otganisme brengen veranderingen in de inwenZ2
SociaÜ (IJ p>ychische regimes
dige temperatuur op gang. Dit alles berekent echter niet, dat dc rcgen~ worm zou gehoorz.amen aan klok of kalender. Integendeel, kenmerkend is juist dat de regenworm over niets beschikt dat ook maar in de verste verre op een klokofkalcnder lijkt. Hij zou pas aan 'de klok' zijn overgeleverd, als hij geplaatst was in een laboratorium, waarin bijvoorbeeld om de tien minuten de tempetatuur met een paar graden werd verhoogd ofverlaagd - door mensen. In dat geval zou de wotm inderdaad leven onder een tijdregime. Wat wel gezegd wordt van gezelligheid, geldt zeker voor de regenworm; hij kent geen tijd. Wormen kunnen alleen maat ditect teageren op wat er om ze heen gebeurr. De enigen die tijd kennen zijn mensen. Om meer greep te krijgen op de veelheid aan processen waar ze mee te maken hebben, hebben mensen hulpmiddelen ontwikkeld die hen in staat stellen al die processen qua duur en tempo met elkaar te vergelijken. Dit laatste is, zoals gezegd, de stelling van Norbert Elîas. Er is pas dan sprake van tijd, als er - naast de individuele beleving en waarneming en naast de processen die zich buiten de mensen om in de natuur voltrekken - ook een derde niveau aanwezig is, waarop mensen prohc:ren processen van verschillende aard op één lijn te brengen. Tijdbepalen is mensenwerk; de caregorie 'tijd' ontsraat pas als een functie van het tijdbepalen. * De ontwikkeling van ha ttjdbepalen
Er laten zich in de ontwikkeling van het rijdbepalen rmvweg vier fasen onderscheiden, waarvan ik hier een korre karakteristiek geef, die ik vervolgens nader1..a1 toelichten. Als kenmerk voor iedere fase neem ikde omwikkeling van speciale instrumenten voor het marketen van opeenvolgende segmenten in het verloop van de meesr elementaire tijdseenheid, de dag. In fase een zijn dergelijke instrumenten afwezig, en dientengevolge ontbreekt ook de mogelijkheid om de dag in te delen in een aantal uren. In fasr twee wotden diverse soorten instrumenten ontwikkeld, zoals zonnewijzers, waterklokken en zandlopers, waarmee volgens uiteenlopende schalen en op een sterk plaatsgebonden manier 'tijd' kan worden gemeten. Er verschijnt voor het eerst een dagindeling in vierentwintig uren; deze uren hebben echter een vatiabele duur, die van plaats tor plaats • T~n overvloede; er i.1 niet een bij voorbaat gegeven tlÇ{or 'tijd' die vervolgen, wordt 'bepaald' H et 'rijdbepalen' is een activiteit, die ertoe leidt dar we me! 'tijd' gaan rekenen.
Dr worm en de klok
23
en op de meeste plaarsen ook nog van dag rO[ dag .aanmerkdijk kan v~r schillen. Fase drie is gekenmerkt door de omwikkeling van mechanische klokken die gestandaardiseerde ti;dmetillgen mogelijk maken, met vaste uren van gelijke duur; het wordt nu ook mogelijk de klokken, altharu> per plaats, gelijk te zenen. In [au lJi" leidt de opkomst van nieuwe technieken van versneld transport en van telecommunicatie TOt de invoering van ec=n mondiaal stelsel va n sClndurd tijden, met behulp waarvan tijdmeringen over de hele wereld tOt op fracties van seconden kunnen worden gesynchroniseerd. Misschien ten overvloede: met het noemen van de opeenvolgende fitsen is nog niets gezegd over de chronologie zoals die zich in fe ite van geval toT geval heeft voorgedaan. De overgang van bijvoorbeeld fase een naar fase twee kan in verschillende samenlevingen op heel verschillende tijdstippen hebben plaarsgevonden. Ook kunnen een oftwee fasen worden overgeslagen; zo zijn in de twintigsre eeuw samenlevingen die tevoren over nog geen enkel instrument beschikten om tijd te bepalen in één keer onmiddellijk opgenomen in het nu alom geldende stelsel v.ao standaardrijden. Ook binnen samen levingen die een latere fase van rijdbcpalen hebben bereikt rij n de sporen van eerdere fasen niet volledig uitgewist. In ccn samenleving met een in srerke mate op klokken afgestemd ritme kunnen mensen zich nog altijd tOl op u kere hoogre aan het regime van de klok onttrekken. De spedruimtt" hierroe i~ echter beperkt: men kan slechts rijddijk 'de tijd vergeten'. Een baby die in her hedendaagse ederland geboren wordr, groeit vanafde eerste dag op in een werdd die is doordrenkt van tijdsbesef Hel ritm e van slapen en eren wordt mereen ing~pasr inec=n rooster van uren. 7 De mate waarin het regime van de klok zich doet gevoelen veeroom nog grote v~tsc.hillen, zowel russen als binne n samenle-vingen; het regime als zodanig is echler overal doorgedrongen. H et tijdrornter blijft niet beperkt tot dagen en uren, maar strekt zich uir(Jver langere perioden, van weken, maanden, jaren, eeuwen en aeonen. Ook de kalenders en de jaarrellingen, die dienen om langere tijdseenheden te markeren , zullen hieronder ter sprake komen. Voorop staat echter de indeling van de dag in uren en daarvan afgeleide kleinere cenheden. 8 Fdi~ un: geen
tijdmttrrs en gem uren
Over fàseeen, die verreweg de langsre in de geschiedenis van de mensheid is geweest. za} ik hier korerijn. Bij onrsrente nis van Îmuumenren die zou1-4
Socinu m psychischt rt"gimn
den kunnen dienen we tijdbepalen zijn de mensen aangewezen op sponmne signalen die ze opvangen omttent de processen die voor hen tet zake doen. 'Van nature' hebben mensen te maken met inwendige en uitwendige signalen, aan de hand waarvan ze het moment gekomen kunnen achten om iees al dan niet ee doen. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten te gaan slapen, hetzij omdat ze zich moe voelen ofomdat het donker wordt. Het signaal op grond waarvan zij hun besluit nemen wordt in beide gevallen afgelezen aan natuurlijke processen waar geen enkel speciaal ontworpen inscrumenr aan te pas komt. Een derde soort aanwijzing is te vinden in het sociale leven, dat meestal zijn eigen vaste ritme kenr. De antropoloog E.E. Evans-Pritchard, die in 1930 en de daaropvolgende jaren onderzoek gedaan heeft bij de Nuer in Oost-Afrika heeft treffend beschreven hoe het verloop van iedere dag voor de Nuer voornamelijk werd bepaald door de opeenvolging van handelingen met het vee: 'De dagelijkse klok wordt gevormd door het vee, met de steeds terugkerende herderlijke taken, en het uur van de dag en het verstrijken van de tijd gedurende een dag liggen voor een Nuer in de eerste plaats besloten in de opeenvolging van dC"Le taken en hun onderlinge verhoudingen. De best gemarkeerde punten zijn het brengen van het vee van de sta! naar de kraal, het melken, het leiden van de volwassen kudde naar het weiland, her melken van de geiten en de schapen, het leiden van de jonge dieren naar het weiland, het schoonmaken van de Stal en de kraal, het terugbrengen van de jonge dieren, de terugkomst van de volwassen kudde, her avondmdken, en het opsluiten van de beesten in de stallen. Nuer gebruiken meesral het moment van zulke handelingen, liever dan concrete pumen in de beweging van de wn door de hemel, om gebeurtenissen met elkaar te verbinden. Een man zegt bijvoorbeeld: "Ik kom terug bij het melken", "Ik ga op weg als de kalveren thuiskomen", enwvoort.'9 De Nucr hadden geen speciale instrumenten om 'tijd' re meten, en het algemene begrip tijd kwam in hun taal niet voor. De enige specifieke tijdseenheden die zij kenden waren de dag, bepaald door de opeenvolging van lichr en donker, de maand, bepaald door de omloop van de maan, en het jaar. De jaarlijks terugkerende afwisseling van nam: en droge seizoenen had een ingrijpende invloed op hun hele levenswijze; ook deze seizoenen De worm en dr klok
25
duidden zij echter aan met woorde n die primair verwezen naar dl" erbij behorende werkzaamheden. Zo leidden de Nuer een leven zonder kalend er afklok. Als Evans· Pritchard spreekt over het vee als klok, is d at duidelijk bedoeld als beeldspraak.
Fau twu: Mriabû,L tijdm ~un,
ong~/ijJu
urm
In fase twee is her afgaan op spontane signalen uiteraard nier verdwenen. Daarnaast zijn er echter speciale 3rrefaeten ontwikkeld met het oog op her rijdbepalen. Misschien hebben sommige megalitische bouwwerken zoals die van Stonehenge mede deu: functie vervuld. IQ Pas ui t latere perioden dateren instrumenten die duiddijk in de eerste plaats bedoeld waren om rijd aan te geven. De bekendste zijn de zonnewijzer, die de beweging van het zonlicht in de vorm van een schaduw registreerr, en de waterklok en de zandloper, waarin een mechanisch proces als tijdmeter diem. Stedelingen zullen 'Zonnewijzers vrijwel uitsluitend hebben gebruikt als klok: de plaats waar de schaduw zich bevond toonde hun hoe ver de dag ter plekke gevorderd was. Maar omdat op de meeste plaalSCn op aatde de zon elke dag iets hoger of iets lager staat dan de dag tevoren , kan men ook aan de lengte van de schaduw aflezen hoe vcr het jaar gevorderd is, en hoeveel dagen men nog verwijderd is van d e kortste ofde langste dag. Zo kan de zonnewijzer ook d ienst doen als kalender. D eze tweede manier om zonnewij:rers te gebtuiken was wel iets ingewikkelder, maar had in landbouwsamenlevingen waarschijnlijk meer nut dan het gebruik als klok. D e dagindeling als zodanig zal voor lxx-:ren in het algemeen weinig problemen hebben opgeleverd. Wannccr uj eenmaal mei zaaien ofoogsten waren begonnen. hadden zij geen specÎ31e technische hulpmiddelen meer nod ig om vasr te stellen hoe la,1( het was. Hun d
2.6
Soáau
rn psy
rrgimN
In steden, waar niet langer één sociaal rione het dagclijh leven voor iedereen vanzelfsprekend bepaalde. ontstond naast dc behoefte aan een kalendet ook dc behoefte aan een scherper gemarkeerde dagindeling. Zonnewijzers konden hierin uitstekend voorzien, want ze maakten het mogelijk duidelijk o nderscheiden dagdelen zichtbaar rc maken op een tweedi mensionaal vlak. Waarschijnlijk vormde dc uievinding van de zonnewijzer een noodzakelijke voorw-:la rde voor de uirvinding van het uur : het rwaalfde deel van de afstand d ie de schaduw van de zonnewijzer in de loop van een dag aAegt. De Babyloniërs. die voor zover bekend als eersten dcz.e wijze van tijdrekening invoerden. stelden door het aanral gemeten daguren te vermeetderen met rwaalf ongeziene nachruren de duur van een heel etmaal vast op vierentwi ntig uren. Het opdelen van het etmaal (verwarrenderwijs ook vaak 'dag' genoemd) in vierentwintig uren betekende een vorm van standaardisering in het tijdbepalen. De2.e standaardisering blccf echter strikt plaatsgebonden . De wn verscheen nu ee nmaal eerder boven Babylon dan boven het meer westelijk gd egen Damascus; en het was prakrisch onmogelijk het tijdverschil tu s~n beide steden in utCn te meten. Een extra complicatie leverden de noord-zuidverschillen. In de zomer stond de zon elke dag iets langer boven Damascus dan boven het zuidelijker gelegen Jeruzalem, en daardoor duurden de uren er ook ietS langer, in de ",i mer was het precies andersom. Naarmate men zich verder van de evenaar verplaatste. namen de verschillen toe. In ederland, op tweeënvijftig graden noorderbreedte, sraarde zon in het midden van de romer ~ kC(:r zo lang boven de horiwn als in het midden van de wÎn tet; en dus duurde hier in de midd eleeu~ n , volgens de toen nog steeds geldende Babylonische uurrekcn ing. C(:n 'daguur' in juni dubbel zo lang als een 'nachruur'. Om her bezwaar van de variabele uren re ondervangen konden de waterklok en later ook de za ndloper uitkomst bieden. D eze werkten onafhankelijk van het zonlicht, wartn daarom ook 's nachts en bij bewolkte hemel te gebruiken, en matt:n in principe steeds een zelfde spanne tijds. Hi ertegenover stonden echter verschillende praktische nadelen. Waterklokken en zandlopers konden maar een beperkte tijdsspann e meten; en deze tijdsspannen verschilden per apparaat. Bovendien waren beide soorten instrument onderhevig aan de invloed van het weer; bi j vorst bevroren d e waterklokken en als de lu.:hr te vochrig was raakten de zandlopers verstopt. Toen in de derde eeuw voor C ht istus in de st3d Ro me zonnewijzers D~ wonn m
dr Ir/Dk
27
werden ingevoerd, klonken er jammerklachten over de tirannie waat de mensen nu aan werden onderworpen. De etenstijd werd voortaan niet meer door de maag aangegeven maar door de zonnewijzer. 12 Tot een naar moderne begrippen snak tijdregime is het in Rome echter nooit gekomen; daarvoor was de verscheidenheid aan zonnewijzers en waterklokken te groot. In de eerste eeuw na Christus verzuchtte Seneca dat men nog eerder overeenstemming mocht verwachten onder filosofen dan onder klokkenP3 Tot in de vroeg-moderne tijd hebben de mensen het, als Seneca, moeten stellen met de aanwezigheid van allerlei verschillende tijdmeters, die elk op hun eigen manier de dag indeelden in uren van wisselende lengte. Marc Bloch heen in zijn boek over de feodale samenleving in Europa deze situatie raak getypeerd: 'Deze mensen, zowel naar buiten als naar binnen onderworpen aan zoveel onbeheerste krachten, leefden in et':n wereld waarvan het verloop zich des te meet aan hun greep onttrok, omdat zij zo slecht in staat waren om het te meten. Waterklokken, kostbaar en log, kwamen slechts zelden voor. Zandlopers schijnen niet veel tt': zijn gebruikt. De onvolkomenheid van zonnewijzets, vooral ondet snel bewolkte luchten, was berucht. [... ] Eraan gewend om, naat het voorbeeld van de oudheid, twaalf uur per dag t':n twaalf uur per nacht te rekenen, ongeacht het seizot':n, waren ook dt': best opge1t':iden onder hen bereid om deze dagdelen stuk voor stuk onophoudelijk tt': zien groeien en krimpen, met de jaarlijkse omwenteling van de zon. Dit moest zo blijven tot het ogenblik dat, tegen het begin van de veeniende eeuw, klokken met regenwicht tt':n slotte de mechanisering niet allt':en van het instrument maar ook van de tijd met zich brachten.'14 Wat 810ch nog onvermeld laat, zijn de problemen fiet de kalender. De baan die dt': aarde jaarlijks om de zon aflegt bedraagt 365,2422 dagen, en kan dus onmogelijk in een rond getal van dagen worden uitgedrukt. De bewt':ging van de maan om de aarde, gemeten naat het tijdsverloop tussen twee opeenvolgende niwwe manen (de zogenaamde synodische maand), duurt 29,5306 dagen, hetgeen de verwarring alleen nog maar groter maakt. Egyptische astronomen hebben in de oudheid geprobeerd jaren, maanden en dagen beter op elkaar te laten aansluiten door ht':t verloop van de maanden onafhankelijk te maken van de maanstand, en aan de ja28
Sociale en psychische regimes
ren periodiek et"n exlra dag me tt" voegen. De hiermee opgedane kennis en c=rvaring is verwerkt in de door Julius Caesar in ht"t Romein ~ Rijk ingevoerde kalender, met maanden van ongel ijke lengte en om de vier jaar lerugkerende schrikkeljaren. De Juliaanse kall:':nder is in het christelijke Europa overgenomen. Hi j ~'ertoond el:':Chter nog altijd kleine tekortkomingen. die op den duur leidden tot een discrepantie van mttr dan tien dagen tussen dt" officiële kaIt"nderrijd en de tijd die w u gelden volgens de w nnestand. Daarom zijn in 1582 op last van paus G regorius X I II nog enkele verfijningen aangebracht, die het stelsel v::tn sc.:hrikkeljaren iets ingewikkelder maakten maar daarmee de synchronisatie verbeterden. De Gregoriaanse hervormingen zij n eerst in de rooms-katholieke, en later ook in de prorestantse landen van Europa overgenomen en gelden, met l:':nkele minieme aanpassingen, tOt op de dag van vandaag. De geschiedenis van China. met meer dan vijftig bij keiurlijk decreet afgekondigde kalenderhervormingen in twintig eeuwen, vertoont in dit opzicht heel wat minder cominuïreit.' 5 Met de opkomst van de diverse instrumenten voor het tijdbepalen kwam ook her algemene begrip 'tijd' in omloop, dat een synthese bood van de verschillende vormen van tijd meting en tijdervaring. De hierboven aangehaalde woorden van Augustinus brachten treffend de verwondering tot uiting waartQt het nadenken over het ongrijpbare en tegdijk ononrkoombue karakter van 'de tijd' kon leiden.
Fasr drie: geltlJ1/daardiJeade rijdmrurs rn gr/ij/u urm Net wals de zonnewijzer de technische voorwaarde vormde voor de indeling van de dag in vierentwintig (bijna overal va riabele) uren. w werd hel slandaardiseren van de uren tOt V3Ste en overal gelijke tijdseenheden pas goed mogelijk na de uitvinding van de mechanische klok. Deze uitvinding heeft plaatsgevonden in West-Europa omstreeks 1)00. Aanvankelijk werden de door gewichren en tegenwichten aangedreven en gereguleerde uurwerken letterlijk als uurwerkgebruikr: om uren aan te geven, in een enkel geval nader onderverdeeld in kwartieren. Voor het meten van kortere tijdsspannen waren de grote mechanische klokken jn de middeleeuwen ongeschikt en deden ze o nder voor wnnewijzers en zandlopers. Ze hadden echter van meel af aan het grote voordeel dat ze in principe Wilder enige o nderbreking dienst konden doen, dag en nacht. her hde jaa r door. Mits de gewichten maar geregeld door mensenkrachr werden D~
worm en dr klok
29
opgehesen en het mechanisme zo nodig werd bijgesteld, luidde de klok met vaste regelmaat alle hele uren. Jacques LeGoffheeft beschreven hoe in de steden van West-Europa al in de veertiende eeuw de vaste uren van belfort en beurs de variabele bidstonden van de kerk als tijdmarkering hebben verdrongen. Overal moesten de kerken capituleren, en zich aanpassen aan de dagindeling volgens de mechanische klok. Weldra klonken de uren van het uurwerk niet alleen vanuit de wereldse stadhuizen en markthallen maar ook vanaf de kerktorens. 16 Met de invoering van de mechanische klokketijd begon een nieuw tîjdregime - strakker en strikter, meer geseculariseerd en gerationaliseerd. Inwoners van het oude Rome mochten zich dan al hebben beklaagd over de tirannie van de zonnewijzer; de mechanische klokken in de middeleeuwse steden maakten de dagindeling nog veel onverbiddelijker. De invoering van vaste uren schiep de voorwaarde voor het soort atbeidsverhoudingen die Karl Marx later typerend zou vinden voor het kapitalisme: verhoudingen waarbij de eigenaren van de produktiemiddelen anderen voor zich lieten werken, die zij dan betaalden niet op grond van hun prestaties maar van het aantal uren dat zij in loondienst gewerkt hadden. Stukloon werd uurloon, en tijd werd geld. In hoofdstuk acht van her eerste deel van Het kapitaalheeft Marx de strijd beschreven die vanaf de veertiende eeuw is gevoerd door kapitalisten en arbeiders over de duur van de werkdag.]? Hij ging daarbij echter voorbij aan het conflict dat was voorafgegaan aan de strijd om het aantal arbeidsuren - het conflict dat ging om de duur van het uur. In enkele gevallen ageerden de arbeiders eerst voor de mechanische klokketijd, omdat die hun enige bescherming zou kunnen bieden tegen het manipuleren met de kerkelijke uren door de werkgevers. AI gauw zagen de ondernemers echter hoc zij munt konden slaan uit vaste werkuren voor hun arbeiders. Zo legden beide partijen zich neer bij het stelsel van vaste uren en verplaatste de strijd zich van de duur van het uur naat het aantal werkuren. l8 Ten tijde van Marx was de dagindeling in vaste uren en minuten een gegeven waar niet meer aan te romen viel. Ook Marx' eigen theorie van het kapitalisme berust geheel op het bestaan van het 'uur' als een onwrikbare rekeneenheid. We kunnen ons inderdaad een kapitalisme zonder klok en kalender praktisch niet voorstellen. Zowel in de controle op de arbeiders, als in de contracten tussen de ondernemers onderling wordt vanzelfsprekend uitgegaan van een algemeen aanvaarde tijdrekening. 30
Sociaif en psychische regimes
Fase vier: synchronisering van dl: uren Wat ten tijde van Marx nog niet zijn beslag had gekregen, was de synchronisering van de uren. Wel was in het midden van de negentiende eeuw in grote delen van de wereld al de in Europa ontwikkelde klokketijd ingevoerd, met een vaste indeling van de dag in vierentwintig altijd even lang durende uren van zestig minuten. Er bestonden tal van goede klokken met een afWijking van slechts enkele seconden pet dag. In de meeste plaatsen waren die klokken ook gezamenlijk afgesteld op één gemeenschappelijke tijd. Die gemeenschappelijke tijd verschilde echter van plaats tot plaats. Lange tijd hoefde dit geen moeilijkheden op te leveren. Wat hinderde het, als de klokken in Amsterdam ruim een minuut voorliepen op die in Haarlem? Pas met de ontwikkeling van snellere transport- en communicatiemiddelen werd het gebrek aan synchronisatie als een probleem ervaren. En dezelfde moderne transport- en communicatiemiddelen die de gebrekkige tijdcoärdinatie tot een lastig probleem maakten - de trein en de telegraaf - vergemakkelijkten ook de oplossing. Hoe meer er gereisd werd, des te meer gelegenheden kwamen er om de plaatselijke tijden onderling te vergelijken; de telegraaf maakte zelfs een vrijwel simultane vergelijking over grote afstanden mogelijk. Overal waar treinen reden en telegraafkantoren stonden, werden de klokken op nationaal niveau gelijkgezer. Engeland liep, als in zovele opzichten, voorop; andere landen volgden. Er klonken alom protesten, van plaatselijke notabelen die meenden dat met de lokale tijd een kostbaar stukje eigen identiteit verloten zou gaan. Maar de modernisering was niet tegen te houden; het mozaïek aan lokale tijden maakte overal plaats voor het eenheidsrooster van één nationale tijd. Zoals de tijd van de beurs had getriomfeerd over de tijd van de kerk, zo triomfeerde nu de tijd van het station. De vorming van een standaardtijd was in Engeland tegen het einde van de achttiende eeuw langzaam op gang gekomen, vooral ter verhoging van de effióency van het diligence- en postverkeer. De snelle opkomst van de spoorwegen na 1830 gafde ontwikkelingextta impulsen, want de aanvankelijke chaos aan tijden en dienstregelingen veroorzaakte veel ongemaken vergroonezelfs de kans op hotsingen. 19 Bij het vaststellen van één nationale scandaardtijd viel de keuze bijna vanzelfsprekend op de tijd van Londen, hoofdstad en bcgin- en eindpunt van vele spoorwegen, en
De worm en dl: klok
31
bovendien zetel van de in r675 gestichte sterrenwacht te Gteenwich, vanouds gespecialiseerd in tijdbepalen. Het Britse voorbeeld werd, wals gezegd, door andere landen gevolgd - vaak wel onder enig protest, maar binnen enkele generaties kwam het toch overal rot de invoering van een standaardtijd. Interessant is, juist ook in verband met het thema mondialisering, dat de internationale coördinatie nauwelijks achterliep bij de narionale, en er in sommige opzichten zelfs aan voorafging. Het ontstaan van een mondiaal tijdramta
We kunnen met vrij grme precisie aangeven waar en wanneer het stelsel van één standaardtijd voor de hele wereld vorm heeft gekregen. Dat wa..~ op de International Meridian Conference in Washington, o.c., in oktober r884. Afgevaardigden uit vijfentwintig landen besloten daar dat de weteld wu worden ingedeeld in vierentwintig tijdwnes, die elk een oostwestbreedte van ongeveer vijftien graden wuden beslaan. De nulmeridiaan wu door de sterrenwacht in Greenwich lopen. Aan deze besluiten, die door de conferentie in de vorm van resoluties met wisselend grote meerderheden waren aangenomen, was uiteraard het een en ander voorafgegaan. Op de conferentie waren heftige discussies gevoerd, niet over de wenselijkheid van een standaardtijd als wdanig, maar over de vraag waar de nulmeridiaan wu moeten lopen. De meerderheid van de aanwezigen sprak zich al in een vroeg stadium uit voor Greenwich; maar de afgevaardigden van Frankrijk konden zich daar moeilijk mee verenigen. Zij bepleitten allereerst dat de keuze van een bepaalde meridiaan nog niet aan de orde was (het principebesluit moest genoeg zijn), en vervolgens dat, als er al gekozen moest worden, een 'neutrale' plaats de voorkeur wu verdienen boven de hoofdstad van het machtige Engeland. Toen de Fransen merkten dat zij geen meerderheid konden verwerven voor hun standpunt, steunden zij een voorsrel van Spanje dat de Britten bij evenruele aanvaarding van de Greenwich-meridiaan als tegenprestatie her metrieke stelsel zouden moeren aanvaarden. De Britse woordvoerder verklaarde daarop dat hij dit zeer wu toejuichen, maar dat hij vreesde zijn volk hier niet toe te zullen kunnen bewegen. Er werden uiteindelijk tweeëntwintigsremmen voor Greenwich uitgebracht; Frankrijk en Brazilië onthielden zich, San Domingo sremde tegen. zo Engeland had dus deze prestigeslag tegen Frankrijk glansrijk gewon32
Soáalt en psythisthe regimes
nen. H et dankte zijn overwinning niet alleen aan de machtspositie die het Britse rijk in de wereld innam. War vooral de doorslag had gegeven was het argumenl dat in de imernarionale zeevaarr al meer dan een eeuw lang gebruik werd gemaakt van de Greenwich-tijd als srandaard - ccn srandaard die vooral van grOOt belang was bij de oost-wesr-posit iebepali ng van schepen. Van alle koopvaardijschepen ter wereld oriënteerde omstreeics 1880 meer dan twee derde û ch op de Greenwich-tijd. D e twisr ging uitsluitend cussen de Europese mogendheden Engeland en Frankrijk. De Verenigde Staren stelden zich bescheiden op en schaardcn zich zonder meer achter Engd and. Zij speelden eçhter zeker grtn o ndergt:SChîkte rol. Nier alleen traden zij op aJs initÎatiefncmer e n gastheer, ook hadden 'tij zelf een jaar tevoren al een voorbeeld gcsreld door een stelsel van tijdzones in te voetcn met de Green wich~meridi aan als uitgangspunc. 21 Achleraf gezien is dit het beslissende momen! geweest; het beslu it. in 1883. van de belangrijksre spoorwegondernemingen in de Verenigde $talen om het land in vier lijdzones in te delen. H iermee was ccn p recedent geschapen, dal bleek re werken. Oir precedent had uiteraard ook weer zijn voorgeschiedenis; enerzijds de opkomsr van een nationaal net van spoorwegen met de daardoor onestane coördinatieproblemen. anderzijds de in iedere pla;m langs elke spoorlijn all ang ingebu rgerde gewoonte om de plaatscli jke ti jd te meten in vaste uren en minuten. plus de beschikbaarheid van het in de zeevaart gebruikte sielscl van lengtegraden, met G reenwich als o riëntatiepunt. H et waren de spoorwegen, en niet de regering, die in de Verenigde Staten één nationale standaardtijd invoerden. In andere landen was het niet andets. Oe spoorwegen gingen voor, de nationale wetgeving volgde. Zo verklaarde in Nederla nd dedirccrie van de Rhij nspoorweg in 1858 de klokketijd van Amsterdam ( 0( narionale spoortijd , en gaandeweg namen steeds meer steden deze tijd alsofficide tijd over. In 1892 gingen de spoorwegdirecties onder druk van hun D uitse collega's over op de G reenwich tijd; de POSt- en telegraafdienst volgde dit voorbeeld. Pas in 190 9 werd wettel ijk één srandaardtij d voor het hele land vastgesteld; dit was echter niet d e G reenwich-t ijd maar de lijd van Amsterdam, die negentien m inuten en (V,'eeëndert ig seconden op de Greenwich-tijd voorliep. O m de imemationalecoördinalie iets fe vergemakkelijken werd op I juli 1937 hef tijdverschil op twintig minuten gebracht; en op 16 mei 1940 legden de Duitse bezetters aan Nederland de Middeneuropese tijd op. w;urmec Ne-
derland als laatstel::md in West-Europa in het stelsel van üjdv~r.schillen va n ronde uren werd opgenomen.u In ieder land van West· Europa vertoonde de o ntwi kkeling een eigen verloop en een eigen tempo. Bijna overal doemden weersGlnden op tegen het zonder meer aanvaarden van de 'Engelse' Gn=enwich_tijd. 1j Tegelijk was echter de bereidheid aanwczjg om te rekenen in een schema van vaste uren en minuten, waOl dir schema was in de tweede helft va n de negemiende eeuw al algemeen ingeburgerd. Op plaatsclijk ni"-eau was men veTlrouwd met her idee van één voor iedereen geld ige uandaardrijd; de stap van de lokaJe naar een n'Hionale en internationale srandaardrijd bleek daardoor, wanneer hij eenmaal was gCUt, in de prakdjk weinig moeilijkheden op te leveren . De gedachte dat men door de Grccnwich-meridiaan als nullijn te accepteren toegeeft aan de Britse hegemonie, wordr tegenwoordig althans in Europa zelden meer vernomen. Daarbuiten klinken soms nog wel serieuze protcsren; zo noemde in 1979 de ayatollah Khomeini het een on aanvaardbare gedachte. ja een nachtmerrie, dat hij zich moest onderwerpen aan de klokketijd van Europa. 24 Inderdaad , de indel ing van de wereld in tijdzones is op Europa geori~nteerd; hoewel her stelsel va.n vieremwimig u ren in oorsprong waarschijnlijk juist uit het Midden-Oosten stamt, uit Khomeinïs buurland Irak. Binnen Europa is Greenwîch niet langer de plaats waar de standaardtijd in laatste instantie wordt bepaald; dat gebeurt sinds 1913 in Parijs, in het aldaar gevestigde Bureau International de I'Heure. In de dageJijksè praktijk van het tijdbepalen waar ook ter wereld speelt dit instituut overigens geen rol van betekenis. Het ti jdrooster functioneert autonoom. zonder règd matige besturing vanuit Greenwieh. P3rijs ofenig ander centfum . Vi Het eurocentrische karakter erva.n komt nog het d uidelijkst fOt uiting in de datumgrens, die al s ccn onzichtbare li jn langs de honderdtachtigstc Iengtegtaad - zo ver mogelijk van Londen - loopt, waardoor het op de Fiji-eilanden altijd <::<::n dag latcr is dan op het naburige Samoa.
Het hedendaagse tijdregimt Het is denkbaar dat ooit in een militair-agra risch rijk een tiran getracht hed( de tijd naar zijn wil te zetten: alle onderdanen 2.Ouden zich in hun dagindeling naar hem hebben (eschikken. Nog a!tijd kunnen mensen andere mensen laten wachten - urenlang soms. Maar de duur van het uur. 34
So{'ia{~
m pfJChÎJ{'h~ J"t'gimN
en ook de aanvang van het uur, staan buiten kijf. H et is hoogstens de tijd zelf die tegenwoordig als een tilOln wordt eJVaten; en niemand heen nog de illusie hem naar rijn hand re kun nen zetten. De uniforme klokkerijd is verbonden met enkele langcTe-tennijn-tijdsindelingen, waarvan er één, de combinatie van christelijke jaartelling en Gregoriaanse kalender, in de meeste delen van de wereld onbetwist m3acgevend is. De onderlinge inpassing van dagen, maanden en jaren blijft stroef; maat ondanks die moeili jkheid is dit stelsel van klokketijd, kalender en jaarrelling algemeen gebruikelijk. Aan de n3amgeving laat ziçh nog Steeds her een en ander over de oorsprong van dir wereldwijd aanvaarde tijdsrelsel aAezen. Dit geldt wwel voor de namen van dagen en maanden, die in vele talen nog d irect herÎnneren aan Romeinse goden en kdurs. als voor de jaartelling. die 'christelijk' is. Soms wordt getracht deze christelijke herkomst te verdoezelen door in plaats van de woorden 'vóór Christus' de initialen BCE ( &for~ Common Era) te gebruiken. Hiermee is cehterde oorspmnkelijke oriën ratÎe op de christelijke geloofSfnlditie niet weggeno me n. Zo klinken ook in de algemeen gangbare geologische tijdschaal de namen door van Euro~ pese streken en plaatsen waar bepaalde gesteenten voor het eerst ontdekt en beschreven zijn: Jura, D evon. Maastricht. enZOVOOrt. De onrwikkeiingvan allerlei nieuwe technieken heeft het mogelijk gem:l:lkt het uniforme tijdtoosler steeds vetder uit te rekken en het uit te leggen over een verleden van historische. archeologische. geologische en astronomische rijd. Historici kunnen tot vijfduizend jaar teruggaan, naar de oudste geschreven bronnen ; archeologen tot ettelijke honderdduizenden ja.ren, naar de oudste resten van menselijke cultuur; geologen tot mttr dan vijf miljard jaar, naar het ontstaan van de aarde; astronomen rot ccn tijdsspanne in de orde van vijftien miljard jaar. ta l de oerknal. AI het verleden dal wij ons kunnen denken is hiermee În herzclfde tijdnet gevangen en toegankelijk gem3akt voor 'absolute datering'; alle processen die zich ooit hebben afgespeeld [aten zich in dezelfde, onderling OlTITe~ kenbare tijdeenheden uitdrukken. Tegelijk i .~ dit tijdrooster ook ror in de kleinst den kbare eenheden te differen tiëren. Als maatstafvoor hedendaagse chronometers geldt de cesium-atoom klok. met 9. 192..631.77° trillinge n per seconde. 26 Moderne atoomklokken zijn zo nauwkeurig. dat cr zelfs IÎchte afwijkingen in de dra.a.iing van de aarde om haar as mee kunnen worden vastgesteld. Voor de klokken zelfi5 een afWijking van één seconde in de 350.000 jaat berekend. [), worm NI d~ klok
J5
Het tijdrooster als geheel is uniform en anoniem, en het geldt voor verleden, heden en toekomse Ieder moment kan worden afgezet op het stelsel van jaren, dagen, uren, minuten en seconden. In kantoren en fabrieken, in sterrewachten en in labotatoria, op beurzen en markten, bij internationale verdragen en bij spottwedstrijden - overal wordt volgens dezelfde schaal tijd gemeten. Alle gemeten tijden zijn internationaal vergelijkbaar en, zoals vooral bij het erkennen van sparrrecords duidelijk is, onderworpen aan dezelfde, met de perfectionering van de chronometers steeds scherper gestelde normen. Bovendien zijn alle tijden ook synchroniseerbaar: van een beurstransactie in Tokio is op de seconde af te bepalen hoeveel eerder oflater hij heeft plaatsgevonden dan een uansactie in New York. Het tijdbepalen heeft tegen het eind van de twintigste eeuw een ongekend hoge graad van precisie, systematiek, reikwijdte en relevantie bereike 2 ? De precisie gaat tot in miljoensten van seconden. Wat de systematiek beueft blijft het feit dat een jaar geen eenvoudig veelvoud van dagen is een elegante aansluiting tussen de verschillende tijdeenheden in de weg staan; in plaats van in mooie ronde getallen moet hier met cijfers achter de komma worden gerekend. De menselijke geest heeft het niet alleen voor het zeggen; de bewegingen van de planeet aarde maken een fraaie metrieke indeling van jaren en eeuwen enerzijds en in dagen en uren anderzijds onmogelijk. De cultuur is tegenover de natuur niet soeverein. Bovendien vertoont de cultuur ook nog haar eigen weerbarstigheid, zoals in het voortbestaan van het Babylonische twaalftallige stelsel. Maar al zijn enkele knopen in het tijdnet misschien ingewikkelder dan systematici lief zou zijn, ondanks deze onvolkomenheden is het nee aIs zodanig schijnbaar probleemloos over de hele aarde uitgesponnen. Behalve fijnmaziger is het ook steeds uitgestrekter geworden. Het reikt nu van het verst denkbare verleden tot in de verst denkbare toekomse Ook mentale processen, die hed anders ervaren worden, vallen er niet principieel buiren.* De dwingende kracht van het wereldwijde tijdrooster ligt in de relevantie ervan - in de functies die het heeft voor al degenen die ermee te maken hebben en die het gezamenlijk in stand houden. In laatste instantie • Zo citeer! BarbaraAdam (1990: 129) de beschrijving van een ervaring die iemand had in h~t :lang~zichl van de dood. V:ln d~", ervating wordt gC7"'gd dal 7.e 'eeuwen leek te omspannen', maar zich in slechls 'enkele öcconden' vultrok.
36
Sociale en psychische regimes
vormt het tijdrooster een tijdregime, dat bestaat bij de gratie van de voortdurend in elkaar grijpende vormen van dwang die mensen uitoefenen op elkaar en op zichzelf. Mensen richten hun eigen leven in naar de klok, omdat ze weten dat anderen dat ook doen. Op deze wijze is al in het zeventiende-eeuwse Europa de verbrdding van klokken een eigen dynamiek gaan vertonen; in de woorden van de Italiaanse historicus Carlo CipolJa: 'Het apparaat dat was ontworpen om speciale menselijke behoeften te bevredigen riep nieuwe behoeften in het leven. Mensen begonnen de tijd te bepalen van handelingen waarvan het, zolang er geen klokken waren, nooit bij hen wu zijn opgekomen de tijd te bepalen. lij werden zich heel bewust van dc tijd, en op den duur werd stiprheid tegelijkertijd een behoefte, een deugd en een obsessie. ZD kwam cr ecn vicieuze cirkel op gang. Naarmare meer en meer mensen klokken en horloges gingen bezitten, werd het noodzakelijk voor anderen om soortgelijke instrumenten te hebben, en zo schiep het apparaat de voorwaarden voor zijn eigen vermenigvuldiging.'28 Cipolla neigt ertoe deze ontwikkeling negatief te waarderen. Hij vertolkt hiermee een wijdverbreid sentiment, dat het tijdregÎme van klokken etvaart als een fataal fetisjisme: mensen hebben van de tijd een afgod gemaakt, en kunnen zich aan de eredienst daarvan niet meer onttrekken. 29 Zo ook prijst Evans-Pritchard de Nuer gelukkig, omdat zij de tijd niet kenden.3° De tijd manifesteert zich als dwingeland daar waar mensen elkaar en zichzelf onder druk zetten. War zij ondervinden als tijdsdruk is de werking van het üjdregime - van de noodzaak die zij voelen om ergens 'op rijd' te verschijnen, om iets op tijd 'af te hebben'. Het tempo waarin zij te leven hebben is, zoals Norbert Elias in zijn studie over het civilisarieproces heeft: opgemerkt, een functie van de veelheid van sociale bindingen waarin zij verwikkdd zijnY Dir rempo ondervindt nu impulsen van over de hdewereld. Een eeuw geleden fi.lOgeerden de spoorwegstations als de voornaamste uitstralingspunten van de nieuwe nationale tijd, die al heel gauw ook een internationale dimensie had. Tegenwoordig zijn cr tal van internationale organisaries mer nationale vestigingen op vliegvelden, in ambassades, op beurzen en in kamoren, die allemaal evenzovele knooppunten in het nenverk van mondiale tijd vormen. Daarnaast zijn er ontelbaar veel directe persoonlijDe worm m de klok
37
ke aansluitingen op dit netwerk: via tadio en televisie, via de telefoon, via computers. Satelliet-en kabelverbindingen teduceren het interval dat nodig is om contact tot stand te brengen tot het !deinst denkbate minimum. Het resultaat is een ongekend hoge omloopsnelheid van informatie ovet de hele wereld. Dit tempo dwingt bijna onvermijdelijk tot een inkorting van het tijdsperspcetief: men dient voortdurend van de allerlaarste ontwikkelingen en gebeurtenissen op de hoogte te zijn en prompt te kunnen reageren. Daartoe is cm grote precisie in het tijdbepalen vereist. De omvang en intensiteit van de interdependenties geven echter ook aanleiding tot het verlengen van het tijdsperspectief. Dezelfde combinatie van inzicht en techniek waatmee mensen een steeds verder verwijderd verleden in kaart weten te brengen, maakt het ook mogelijk het tijdtooster uit te breiden in de richting van de toekomst. Bij economische prognoses wordt gewoonlijk hooguit in jaren gerekend; bij demografische prognoses denkt men al in generaties; en bij ecologische projecties dient zich al gauw een perspectief van eeuwen aan. Experts die zich bezighouden met het berekenen van de radioactiviteit van kernafVal schrikken zelfs niet rerug voor schattingen in de orde van een half miljoen jaar. Zij gaan hierbij dan uit van een lineair tijdsbegrip. De jaren waarin zij rekenen verwijzw weliswaar naar zich met vaste regelmaat herhalende processen van cyclische aard; maar zij zetten deze jaren af op een lineaire tijdas volgens welke geen enkel moment zich ooit nog een tweede keer kan voordoen. De kunst van het tijdbepalen blijft berusten op het principe van de herhaalbaatheid. Technische instrumenten en rekenmethoden stellen mensen in staat om de duut en het tempo van geregeld terugkerwde processen onderling te vergelijken, en hun eigen activiteiten daarop af te stemmen of, omgekeerd, andere processen zoveel mogelijk af te stemmen op hun eigen activiteiten. Op grond van dit vermogen is in de natuurwetenschappen een beeld omwikkeld van het heelal als een klok, onderworpen aan eeuwig onveranderlijke oewegingswettcn. Eerst in de geologie en de biologie, later ook in de astronomie en de natuurkunde zijn in de afgelopen twee eeuwen de beperkingen van dit beeld steeds duidelijket geworden. Het gevolg is dat in al deze wetenschappen een 'herontdekking' plaats vindt van 'de tijd' als het kader van een alomvattende eenmalige evolutie)2 Het is misschien niet vergezocht te veronderstellen dat er een verband bestaat russen deze 'tempotisering' van het wereldbeeld en de mondialisering van het tijdregime. }8
,I,>ocirl/~ en
psychische regimes
De verleiding van het teveel. De milieuproblematiek als een beschavingsprobleem' Het milieu - met die term duiden we iets aan dat er natuurlijk altijd al was maar waar tot voor kort in onze taal geen woord voor bestond: de materiële buitenwereld waarin het menselijk samenleven zich afspedL Het milieu is alomvauend: het omringt ons, we zinen er middenin, en tegelijkertijd maken we er zelfdeel van UiL Wij mensen vormen weer het milieu voor andere organismm, en onze invloed reikt steeds verder - mede dankzij onze beschaving. 'Beschaving' is ook al zo'n algemeen begrip. Het verwijst naar de aangeleerde regels, de strategieën, waarmee wij zowel onze omgang met het milieu als onze onderlinge sociale relaties en onze individuele impulsen en verlangens regelen. De beschaving is een voortdurend voortgaand proces van normering en regulering van gedrag en gevoel. Wij zijn aan een stuk door bezig de buitenmenselijke natuur, de tussmmensclijke verhoudingen en onze eigen impulsen en verlangens te vormen, te belnvloeden. Anders gezegd: wij stellen onszelf, elkaar en de wereld waarin we [even onder allerlei regimes. Als we een straatje wieden, bestrijden we een stukje opkomende wildernis en verrichten zodoende beschavingsarbeid. De strategieën die we volgen zijn ons niet aangeboren; ze moeten worden geleerd, en vervolgens doorgegeven, waarbij ze soms ingrijpende veranderingen ondergaan. Of we hierbij van vooruitgang kunnen spreken staat nog te bezien. Duidelijk is echter wel dat er, zolang er mensen zijn, aan het proces van beschaving, als aan een sisyfusarbeid, geen einde komt. Bij beschaving hoort onvermijdelijk enige zelfdwang, die is aangeleerd naar het voorbeeld, op aandrang, of onder regelrechte dwang van anderen. Denk maar aan zoiets eenvoudigs als het tanden poetsen. Dat voorbeeld toont meteen dat beschaving niet zonder meer gelijk staat met de 'onderdrukking' van natuurlijke aandriftm. Het gaat ook om het vorm geven aan, het stimuleren en zelfs het creëren van impulsen. Tot de belangrijkste in een beschavingsproces opgewekte impulsen behoort de behoette om rekening te houden met de gevolgen van ons handelen - ook De verleiding 1!an het teveel
39
aJ zijn dil:' gevolgl:'n nier o nmiddellijk zichtbaar l:'n ook al betreffen ze an· deren dan onszdf. Juist door dl:' onrwikkding van de beschaving is dl:' m("nsdijke actieradius stel:'ds groter gl:'worden. En ook de bezorgdheid om de gevolgen daarvan neemt de laatste tijd rOe. H er besef groci t dat er op het aardoppervlak nog nauwel ijks een marerîde buitenwereld te vinden is d ie geen sporen draagt van menselijke Ola iviteÎt. De lucht die we inademen komt .....eliswaar van 'buiten', maar W al we uitademen komt uit 'onszelf'. En we weren dat de menselijke adem, opgevat als het totaal van al le door mensen voorrgdJrachte uitlaatgassen, tegen woordig heel ver reikt. Eén ding kan met grote zekerheid gezegd worden. De milieuproblematiek doet zich voor in de vorm van fYsisch-chl:'mi sche processen zoals lucht- en waterverontreiniging en uitputting van onvervangbare natuurlijke hulpbronnen. De alarmerende omvang die deze fysisch-chemische processen aannemen is echrer bepaald door maatschappel ijke condities. Mensen, handelend in sociale kaders, hebben de huidige milieuprobleml':n teweeggebracht. Hiermee is niet beweerd dar zij hier bewust op aangesmurd hebben . Verre van dat. De onrwikkelingen waaruit onze milieuproblemalil:'k voortkomt vormen bijna een schoolvoorbttld van processen die wel door menselijk handden zijn vetooruakt mnr niet als zodanig zijn bedoeld of gepland. O p grond van deze overwegingen Stel ik in het volgende in her kort drie vragen aan de orde. De eeme betreft: dl': l:mge-termijntrends die tot de huidige situatie geleid hebben. Hoe zijn de mensen enoe gekomen ongewild het voortbestaan wn vele ander~ levende soorten, en misschien zelfs van de mensheid zelf, in gevaar te brengen ~ Terwijl deze eerste vraag vooral de menselijke do minanrie over andere soorten betreft, riehl vraag (Wee zich op de verhoudinge n binnen en tussen menselijke samenlevi ngen. Welke maarschappelijke rendensen hebben bijgedragen tot he[ omstaan, voortduren en verergeren van de milieuprohlematiek? De toonzetting van vraag drie is wat minder somber. Z ijn er naast de spontane, niet of nauwelijks geplande omwikkelingen die leiden mtverslech tering van het mi lieu ook min of meer sponta ne rrends in een andeJl~, gunstiger richting te bespeu ren? Zo ja, hoe zou daa r op 7.ijn in te spelen?
Extmsin;e m inunsitvt groti Dc= vc=rstoringen in de biosfeer waar wij nu mee gc=confronreerd worden zijn niet zonder meer het gevolg van spontane natuurlij ke processen, maar van mensdijk ingrijpen - anders dan bijvoorbeeld de ijstijden, d ie buiten ieder menselijk toedoen om ontstonden. H et lijdt geen rwijfd: de oorzaak van de milieucrisis ligt bij de mensen. (Biologisch gesproken bij de menselijke soort; sociologisch gesproken, zo zal ik betogen, vooral bij 'o ns soort mensen'.) Mensd ijk leven impliceert, zoals het leven van alle dieren. vernietiging en vervuiling. Het eten van voedsel betekent nu eenmaal het afbreken van bestaande structuren om het eigen otganisme in leven te houden. Dat wat niet verteerd kan worden wordt afgescheiden en achtergelaten; daarom is leven ook vervuilen. Alleen: meestal gaat het zo dat de een zijn vuil de ander zij n voedsel is; wij noemen dat de ecologische kringloop. Bomen m planten helpen de adem die wij mensen uitstoten te absorberen; en cen heellegcr van andcrc organ ismen, groor en klein , staar klaar om zich over wat wij verder allem.::l::ll afscheide n re ontfermen. Dit is honde rdduizenden jaren lang zo ~aa n . Maa r dc mensen zij n op den duur zo succesvol gebleken in het overleven dar hel menselijk gesl3cht steeds dominanter is geworden. 0 (' mensheid hccft zich in getal kunnen uitbrcidm. c=n is alleen al daardoor ccn steeds groter beslag gaan leggen op natuurlijke hulpbronnen, is steeds m<':<':r gaan vernietigen (bijvoorbeeld door het afbrmden van bossen) en steeds meer 'vuil' gaan voorebrengen. Dit hele proces van toename van het aantal mensen, van pur<': uitbreiding van de menselijke biomassa, oftewel van ~xumi~ groei, is 31s geheel o ngepland verlopen. Het heeft ong<': rwijfeld zijn ups en downs gekend. maar vooral de laatste eeuwen heeft her zich in ('en steeds sneller tempo doorgezet. Daarnaast heeft zich een proces voorgedaan van inrensitvt groá: de led<': n van het menselijk geslacht zijn gaandeweg ook gemiddeld, per individu, meer beslag gaan leggen op bepaalde natuurlijke hulpbronnen. Nier op alle hulpbronnen: toen praktisch het hele aardoppervlak door mensen bewoond was en er steeds meer mensen bij kwam<':n, nam de hoeveelheid beschikbare natuurlijke ruimte per individu onvermi jdelijk af. Bepaalde hulpbronnen, zoals mammoedeer en vlees van oeros.~ n , zijn zelfs geheel verdwenen, en andere, zoals schone lucht, dreigen nu te volgen. Maar ondanks d ie tegenvoorbeelden kunnen we toch spreken van een lange-terD~
wr!t'iding /J4n hu UI/U!
41
mijn trend in de richting van intensieve groei - het toenemende beslag op natuurlijke hulpbronnen per mens. 2 Er wordt wel eens beweerd dat juist de westerse cultuur en met name het christendom zich kenmerkt door een waardenstelsel dat speciaal vijandig is jegens bos en wildernis. 3 Ik denk dat dit typisch halve waarheden zijn, die getuigen van onvoldoende inzicht in de ontwikkeling van de menselijke beschaving. De westerse cultuur, en het christendom als deel daarvan, is voortgekomen uit een landbouwsamenleving. En het is een algemeen en vanzelfsprekend kenmerk van landbouwsamenlevingen, dat men daar niet gesteld is op bos en wildernis. Landbouw betekent immers een intensivering van de vernieriging - ter wille van de produkrie van voedsel worden alle Rora en fauna die de groei van het voedsel belemmeren bestreden. Zoals een vriendin van mij eens opmerkte, terwijl ze zich bukte om wat onkruid uit te trekken: 'Tuinieren is moord.' Overal ter wereld hebben de boeren hun land oorspronkelijk op de wildernis moeten veroveren ~ ofdat nu oerwoud was of, zoals bij ons, de zee. Het laatste wat boeren wensen is dat wilde planten hun gewassen overwoekeren en dat wilde dieren ze opeten. Rupsen en konijnen die vrij hun gang gaan zijn bij boeren niet geliefd - in Afrika ofChina evenmin als in Flevoland. De opkomst van landbouw en veeteelt zo'n tienduizend jaar geleden vormde de voortzetting van een al veel oudere trend, misschien wel de belangrijkste trend uit de geschiedenis van de mensheid: de toename in verschillen in gedrag en macht tussen mensen en andere grote dieren. Allang voor het begin van landbouw en veeteelt hadden de mensen zich in een proces dat duizenden generaties besloeg een steeds sterkere posirie in het dierenrijk verworven. Een belangrijk hulpmiddel daarbij was de vuurbeheersing, die hen onder meer in staat stelde om grote roofdieren te intimideren. 4 Het vergroten van de verschillen in gedrag en macht ten opzichte van andere dieren is een trend die nog aldoor voortduurt. Dar mensen al zo lang ongestoord hun gang hebben kunnen gaan bij de vernietiging van oerwoud komt doordat er geen dier is dat hen kan tegenhouden - alleen insekten en micro-organismen kunnen de mensen het leven nog echt verzieken en zelfs onmogelijk maken.5 (Tot de dieren die het meest weerloos zijn tegen de menselijke overmacht behoren de vissen. Vandaar dat de inpolderingen in Nederland wel bekend staan als onze srrijd regen de zee, maar niet tegen de vissen. Met de vissen is nooit speciaal rekening gehouden; hoogstens met de vissers.) 42
Sociale en psychische regimes
Er is dus een rechtsrreeks verband russen de groeiende overmacht van mensen over andere dieren en het steeds grotere beslag door mensen op naruurlijke hulpbronnen met de daaruit voortvloeiende vernieriging en vervuiling. Hiermee is echter nog maar een deel van de diagnose gesreld. Er heeft zich namelijk na de opkomst van de landbouw nog een tweede rrend ingezet, die de menselijke geschiedenis steeds sterker is gaan bepalen: de toename in verschillen in gedrag en macht russen en binnen menselijke samenlevingen. Als gevolg hiervan zijn er niet alleen steeds meer mensen gekomen, maar ook steeds meer rijke mensen en nog veel meet arme mensen. Deze consratering brengt ons in de buurt van de tweede vraag die ik aan de orde wil stellen: welke trends in de verhoudingen russen mensen onderling hebben in het bijzonder bijgedragen tot de verslechtering van het mîlieu~ De 'verteveling'
In een aantal landbouwsamenlevingen in het verleden zijn grote rijken tot stand gekomen, zoals het Chinese en het Romeinse rijk. Al deze agrarische rijken waren gekenmerkt door grote verschillen in macht, rijkdom en aanzien binnen de bevolking. De verschillen kvvamen op ieder levensgebied tot uiting: in de bezittingen die men al dan niet had, in de behuizing waarover men al dan niet beschikte, in de bejegening waarop men al dan niet aanspraak kon maken. De toenemende sociale verschillen deden zich op allerlei manieren gevoelen, tot in de lichaamslengte toe. Zo daalde in het Maya-rijk in Midden-Amerika de gemiddelde lichaamslengte van volwassen mannen tussen 300 en 900 na Chrisrus met meer dan zeven centimeter, hetgeen erop duidt dat de omstandigheden waaronder de meerderheid van de bevolking leefde sterk verslechterden. Alleen een kleine elite werd niet korter; de leden van die elite staken steeds hoger boven de overige bevolking uit. 6 Hieruit blijkt het sterk toegenomen belang van de sociale hiërarchie voor het persoonlijk levenslot. Naast de ecologische omstandigheden waaronder mensen leefden gingen nu ook de sociale omstandigheden meer en meer tellen. En voor sommigen, met name de maatschappelijk hoog geplaatsten, verdween zelfs de directe druk van het buitenmenselijke milieu. Dr valeiding lifl!l het teller!
43
Dit was iets ni(':uws. Tot dan toe hadd(':n alle mensen, b(':halv(': met elkaar, ook rechtstreeks t(': mak(':n gehad met d(': planten en di(':r(':n waar ze van leefden. Dit gold niet alleen voor verzamelaars en jagers maar ook voor boeren. Hun hele l(':venswijze stond in het teken van de modus vivendi die zij hadden gevonden met hun gewassen en hun vee. Zij stonden voortdurend onder r(':chrstreekse druk van een ecologisch reglme. De heersende elites in de agrarische rijken raakten atlengs meer van deze druk bevrijd. Daarvoor in de plaats kreeg een ander soort druk voorrang: de druk die voortkwam uit sociale concurrentie. Bepalend voor hun levenswijze werd de noodzaak om zichzelf te handhaven te midden van andere mensen en, niet minder belangrijk, zich andere mensen van het lijf te houden. Dit laatste heel letterlijk: een aanzienlijk deel van de elite bestond uit krijgsadel, die permanent paraat moest zijn voor de oorlog. De noodzaak om zich te handhaven te midden van anderen en zich ongewenste anderen van het lijf te houden was niet geheel nieuw, maar hij kreeg nu prioriteit. De menselijke beschaving ontwikkelde zich voortaan steeds meer via twee duidelijk re onderscheiden sporen: het ene gericht op het regelen van de betrekkingen tot de niet-menselijke 'natuur', het andere gericht op het regelen van de betrekkingen russen de mensen onderling. Niet voor niets heeft de socioloog Norbert Elias de geschiedenis van het Westeuropese beschavingsproces kunnen beschrijven uitsluitend aan de hand van dit tweede spoor; voor de elites waar hij zijn onderzoek op richtte leek de ecologische kant van het bestaan van ondergeschikt belang. Voor zover de leden van de elites zich nog met de primaire produktie van voedsel en grondstoffen bezighielden, deden zij dit via opzichrers en rentmeesters. Het bewerken van de grond en het binnenhalen van de oogst lieten zij over aan de boeren. Zo ontstond er een vicieuze cirkel: het lichamelijk werk op het land (en in de mijnen en op de schepen) was weinig in tel, want degenen die het uitvoerden waren weinig in tel. Schone handen en smetteloze kleding werden daarentegen gewaardeerd als tekenen dat men niet rechtstreeks betrokken was bij de materiële strijd om het bestaan. De vorming van agrarische, ofbeter nog, militair-agrarische samenlevingen met een sterke zich boven de boerenbevolking verheffende bovenlaag is ongeveer vijfduizend jaar geleden in Mesopotamië begonnen. Sindsdien heeft dit type samenleving zich over grote delen van de wereld verspreid. Onze beschaving is er diepgaand door beïnvloed. Tot de monumenten van de militair-agrarische rijken behoren de piramiden van 44
Sociale en psychISche regimes
Egypte, het Capimol in Rome, de verboden stad in Peking, de Taj Mahal in Agra (India). Elk op zijn manier getuigen deze monumencen van een indrukwekkende combinatie van macht, rijkdom en aanzien. Grote legers van arbeiders zijn aan het werk gezet, materialen van heinde en ver aangesleept, tot meerdere glorie van bepaalde leden van de heersende klasse. Macht, rijkdom en aanzien werden niet alleen tot uiting gebracht in weelde en verspilling, ze waren er gedeeltelijk zelfs op gebaseerd. Romeinse keizers 'kochten' de steun van het volk door in de hoofdstad grootse spelen aan te richten. Het verkwistl':n van de levens van mensen en dieren was een ondl':rded van de strijd om de macht. Een groot deel van dl': rijkdom ging trouwens niet op aan volksfl':esten maar werd omgezet in kl':izerlîjk bezit. Nadat el':n grote brand Rome had getroffen, liet Nero in een platgebrande wijk voor zichzelf een prachtig paleis bouwen. Hij en vele andere keizers zijn berucht geworden om hun onstilbare hang naatweelde. Die hang naar weelde maakte deel uit van hun persoonlijkheid. Die persoonlijkheid maakte weer deel uit van een sociaal systeem, een figuratie. En in die figuratie zijn de symptomen te herkennen van een collectieve kwaal, die later door de Franse socioloog Emile Durkheim in een hed ander verband is aangeduid als normloosheid, anomie. Elk dier, aldus Durkheim, is uitgerust met behoeften, zoals honger en dorst, en met een aangeboren besef van wanneer aan de behoefte is voldaan. Als de maag gevuld is, zal het dier niet verder eten. Mensen echter kennen allerlei behoeften waaraan van nature geen grenzen zijn gesteld. Geld, eer, macht - hoeveel ervan heeft een mens nodig? Hoe kunnen we weten wanneer in dit opzicht de honger gestild, de maag gevuld is? Het gaat hier niet om biologisch gegeven maar om sociaal opgewekte behoeften; en, zoals Durkheim opmerkte, alleen de samenll':ving kan hier paal en perk aan stellen.? De meeste Romeinse keizers leefdl':ll, zoals Ceau~escu in onze eeuw, in Huize Nooitgenoeg. Het is een illusie dat daar geen dwang zou heersen. Zoals tijdgl':noten al opmerkten: mensen ah Nero waren verre van vrij; zij waren de slaven van hun hartstochten. En zoals wij tegenwoordig misschien iets scherper zien: die hartstochten waren niet zomaar spontane opwellingen waar Nero en consorten vanafhun geboorte mee behepr waren. Nee, die harrstochten werden opgezweept in een onderlinge wedijver, ze waren een functie van de sociale figuratie. Het mechanisme is eenvoudig. Het berust op het principe van de gulDe verfáding van h(t teveel
45
zigheid. Gulzigheid werkt aanstekelijk Wie in een gulzig gezelschap verkeert, vist achter her ner en doet zichzelfen de zijnen te kort als hijzelfniet óókgulzig is. Wij kennen dit principe tegenwoordig als het dilemma van het collectiefhandelen. 8 Op het individuele vlak leidt gulzigheid tot onverzadigbaarheid en verveling. We hoeven daarbij niet eens re denken aan de uitwassen van hebzucht en bezit zoals bij Nero. Ik herinner me uit mijn eigen jeugd die merkwaardige momenten van verzadiging en verveling vlak na Sinterklaas: zoveel speelgoed had ik dan gekregen dat ik niet wist waar ik mee zou beginnen. Ik had re veel en verveelde me. Dat was 'verreveling' in het klein. Maar verteveling heeft zich vanouds ook in her groot voorgedaan, zoals in de paleizen van de Romeinse keizers. In alle militair-agrarische rijken stonden mensen, tot in de hoogsre machtscentra toe, ja juist in de hoogste machtscentra, voortdurend onder de druk van het gulzigheidsmechanisme om zich met nog meer bezittingen te omringen. In onze moderne militair-industriële samenleving is deze druk diffuser maar ook veel algemener geworden. Hij komt van alle kanten af op iedereen. De anomie is als het ware gedemocratiseerd. Dat roept de vraag op hoe het dan gesteld is met eventuele tegentrends. Status en versobering
Naast de sterke neiging ror een zo hoog mogelijk opgeschroefde consumptie waren er vanouds ook trends in de omgekeerde richting van matiging. Enige noodzaak tot matiging, juist bij overvloed, zoals na het binnenhalen van de oogst, is zeker woud als de landbouw en de veereelt. Deze noodzaak vloeit dan rechtstreeks voort uit het ecologische regime waaronder boeren wel moeten leven. Er zijn echter uir militair-agrarische culturen ook tal van vermaningen bewaard gebleven, waarin juist de elite tot matiging wordt aangespoord. Hierbij werd dan niet een beroep gedaan op ecologische overwegingen, maar op het psychische welzijn. De boodschap luidde: weelde brengt geen geluk; het eerste vereiste voor een gelukkig leven is matigheid. Wij zijn met deze tegenttend vooral vertrouwd uit de godsdienst en de wijsbegeerte. We kennen de verzuchting van Prediker: 'Alles is ijdelheid en het najagen van wind.' Ook filosofen hebben mer klem van argumenten gewaarschuwd tegen de dwingelandij der hartstochten. De wortels 46
Soáale en psychische regimes
van d eze eegeno-end strekten l.Îch echte r nog veel verder uit. in een o nder d e elite telkens weer gevoelde o nvrede met ano m ie en ven evel ing. Medici, zoals Hippocrates en Galenus, en zelfs een keizer als Marcus Aurdius, hebben deze onvrede duidelijk verwIkr. Her is niet moeilijk met hen re sympathiseren. Een regime van m atiging is zeker te verkiezen boven anomie. E r zijn ech ter rwee Ixlangrijke voorbehouden te maken. Ten eerste is tegenover mo ralisten altijd "''el enig wantrouwen g~sc. In d e bekende sno fe uit H einrich H ein~ ' O eUlschland. Ein W imermärchen' ; ' k h kenne die Weise, ich kenne d en Text, leh kenn auch die H erren Verfasser; kh weiss, sic tranken heimlich Wein Und predigten öffentlich Wasser.' Ten tweed e dienen we te beden ken wat altijd d e meest voorko mende red en tOl matiging en o nrzegging is geweest; armoede. De associatie daarmee is een stigma dat zich nier zomaatlaar wc=gpoetsen. Soms doen zonen van rijke o uders, zoals franciscus vao Assisi, vrijwillig afstand v,m ~ Ide. Maar de meeste mensen in agr;uische same n l~ inge n zij n nooie in d e verste verte aan ~dd e toegekomen; het afstand doen van .....edde w u voo r hen een ond enkbare d ubbele luxe hebben betekend. Voor een groot deel van de wereldbevolking geldt dit nog steeds. Het zou echter ook verkeerd zijn te menen dat i~dere~n die her zich materieel kon veroorloven nooit iets anders heeft gedaan dan zich overgeven aan ongebreideld e begccnen. D e ano mie was {anders d an het woord: letterlijk geno mc.- n suggereert} altijd maar betrekkelijk. Ook in d e hoogste kringen hebbc.- n d e meeste mensen er altijd cen gewoonte van gemaakt e1bar en zich zelf mi n ofmeer vanzdlSprckend allerlei beperkingen op te leggen. Zoals Norbcrr Elias in H et civilisatieproces heeft laten zien, zijn de heersende elites in Wesr·Euro pa zich in de afgelopen eeuwen in een aantal opzichten sreeds terugho udender gaan gedragen . Zij hebben geleerd handtastelijkheden bij voorkeur te vermijden, en allerlei licha melijke verrichtingen zoveel mogelijk aan de blik cn de reuk van anderen te o nttrekken. Dit all~ in d e eerste plaats o m aan die and eren geen aanstoot te geven en zelf niet bekend re komen te staan als lomperik. Ook in andere opzichren vertOonde de elite c:en eoene mende neiging D~
lIffkidiug W/JI h~r rrwa
47
rot grmere terughoudendheid. Zo zij n rijke mensen bijvoorbeeld minder gaan eten_ 9 Regelmarig veel eten was lange tijd het exclusieve voorrecht van een welvarende minderheid . Die minderheid was niet alleen gemiddeld lánger dan her gewone volk maar ook dikker - hergeen bijdroeg aan het madtsch....ppeJ ijk prestige. Dit eenvoudige verband van rijkdom , macht en aanzien met corpulentie gaat tegenwoordig niet meer op ; de correlatie is nu eerder andersom. Lange tijd heeft ook. om een ander voorbeeld te noemen. het hebben van veel kinderen gegolden als een teken van rijkdom e n aanzien. Alleen rijke mensen konden zich een grom gezin veroorloven dat hen later wu verzorgen en de naam van het geslacht hoog zou houden. Al vrij vroeg in de Europese geschiedenis is ereen einde gekomen aan de v:lOze!fsprekendc koppeling van voorspoed cn kroost, van economisch en demografisch kapitaal. Zo vond cr op verschiJlende gebieden een omkering plaats van de werking van het statusmotie( Jn plaats van 'veel' werd 'weinig' een tekcn van distinctie. Een enkele eens onder mannen algemeen gevoeldt: bt:hoefte I«k zelfs gehed te verdwijnen: het spugen. Een recente trend in de richring van volstrekrconrhouding betreft het roken. AI enige decennia zijn er a.nci-rookcamp3gncs gevoerd. met als voornaamste argumen t de gezondheid. Min of meer in vervolg hierop heeft zich ook een rendens ontwikkeld, allereerst in de Verenigde Sraten , en vooral in kringen van hoger opgeleiden, om roken re beschouwen als 'not done'. Misschien zijn ht:t wel voormalige rokers. renegaren dus, die in deze beweging vooroplopen. H et resultaat is in ieder geval dat mensen die lange tijd haJ u tlX.llldijl.. aa li llel roken vc~l aaf<.1 W3re n e rmc:c gcsIOpt ujn. Zi j hebben zich een vaak mer grore moeite bevochten zelfdwa.ngopgelegd , waarschijnlijk mede o m aan stigmatisering re ontkomen. Anderen die w ve rstandig zijn geweest nooit met roke n te beginnen hoeven Lichzelfin dit opzicht geen dwang op te leggen - hetgeen iets zegt over de betrekkelijkheid van aanvechtingen en de beheersing daarvan. Duidelijk blijkt ook bij het roken hoe nauw individuele zelfdiscipline en sociale dwang mer elkaar verbonden zijn. Niet-rokers maken hetde rokers steeds moeilijker; de rokers komen daardoor steeds meer in de verleiding om zich in het kam p van de niet-rokers re voegen en hun geledert: n aldus nog verder te versterken . H et is een mooi geval van positieve feed back. een zichzel f versterkende trend. waMin sociale controle, zelfdwang en vermoedelijk ook statusmori<:vcn samenspannen.
48
Socialrm psydJlJch~ y~imts
H et dient dan ook als casus in een onderzoek dat aan de Amsterdamse School voor Sociaal-Werenschappelijk Onderzoek is verricht naar zowel bewust gevoerde beschavingscampagnes als meer spontane trends in de richting van grotere terughoudendheid, met de bedoeling te zien wat hieruit mogelijk te leren valt voor de milieubeweging. Dit is een bescheiden onderzoek, dat geen direct in actie of beleid om te zetten resultaten heeft opgeleverd. Ik noem het hier vanwege de gedachtengang die er aan ten grondslag ligt. lO De mate waarin mensen afhankelijk zijn van de buitenmenselijke omgeving is met de toenemende extensieve en intensieve groei steeds grotet geworden. Tegelijk echter is deze afhankelijkheid steeds minder direct geworden; er zitren steeds meer sociale schakels tussen producenten en consumenten. Mede hierdoor zijn we ons van onze onderlinge interdependentie steeds scherper bewust geworden, en is de interdependentie met de natuurop de achtergrond geraakt. Op kieine schaal zijn de meeste inwoners van een rijk land als Nederland bereid om dagelijks slag te leveren tegen de vervuiling. Zij wassen zichzelf, hun kleren en hun huis dat het een lust is. De wens om nerjes voor de dag te komen leeft nog volop. Uiteraard speelt de behoefte om maatschappelijk niet beneden de maat te blijven daarin een rol. De stank van armoede en onverzorgdheid is moeilijk te verdragen - voor anderen en daarom vaak nog des te meer voor wie hem zelf verspreidt. Wie onder de douche staat zal meestal niet in de eerste plaats aan zijn sociale status denken; toch kunnen we ons afVragen welke behoeften er het meest worden gediend met douchen, zeker als dir meerdere malen per dag gebeun - fYsiologisch e ofsociale. Hoezeer de individuele motieven die het gedrag bepalen deel uitmaken van sociale figuraties, blijkt heel duidelijk bij het autogebruik. Steeds meer ouders brengen hun kinderen per auto naar school- vaak met tegenzin, alleen omdat het op straat zo druk en zo gevaarlijk is. Zij dragen aldus bij aan de misstand die zij zelf afkeuren - en zij doen dit uit eigen beweging. Niemand anders dwingt hen dan de sociale figuratie waarvan zijzelf deel uitmaken. H et is natuurlijk denkbaar dat ouders het zich kunnen veroorloven hun kinderen nittmet de auto naar school te brengen, bijvoorbeeld omdat zij de buurt waarin zij wonen voldoende ondet controle hebben om het verkeersgevaar terug te dringen. Als maar genoeg van dergelijke ouders het goede voorbeeld zouden geven, zou de eigen dynamiek van de fiDe verleiding van het tl'veei
49
gu rariedeandere kanr op keren. in de richting van steeds minder autorijden omdat hd, net aIs roken , 'eigenlijk niet meer k~n·. SociaJe spira.aIbewegingen lonen z:Îch edtter heel moeilijk ombuigen. Een goed. voorbeeld biedt het reizen. Misschien is et een begin van een kentering in de sociale waardering v:m vakantiereizen op gang gekomen; de vaak war ironisch neerbuigende manier waarop er op de achterpagina van NRC Htlmkhb/adover wordr geschreven zou hierop kunnen duiden. Maar regelijk nemen de wereldomspannendeorganisaries roe in aamal en belang. Wiedaarin een leidende posirie innemen. moeten wel veel reizen . Hierdoor behoudr her reizen prestige. e n juist her luxueuze reÎzen În de bu;in~H dalf.
Er zijn uiteraard nog veel meer problemen, met name op het bovennationale vlak. D enk alleen maar aan, naast het milieu, die twee andere bronnen van misère: de migratie en het militarisme. Een van de grootste problemen van de moderne, militair-industriële samenleving blijft: hoe de dreiging van miliraire conflicten af te wenden. Dal probleem moet ik hier buiten beschouwing laten. Het is echter duiddijk dat er een verband bestaat: bewapening en oorlog hebben ernstige gevolgen voor her milieu; en her is verre van denkbeeldig dar milieuproblemen in roenemende mare aanleiding zullen gaan geven ror internationale conA icren. evenrued resulrerend in oorlog. De problemen zijn gigantisch, en wij weten het. In onze betere momenten beseffen we hoeveel er .schort aan onze levenswijze: hoe riskant ons luxe bestaan is en hoe weinig rekening we houden met verder wcg liggende gevolgen van ons handelen. Wc zijn bereid te erkennen dar meer considerarie gC\o\'enst is. Maar in de prakrijk rcikr die consideraric mecstal niet veel verder dan de dichtstbijzijnde glasbak. Waarschijnlijk behaal t tOt de: voorwaarden voor consideratie een direct merkbare beloning. Er rou daarom. lijkr me, gezocht moeren worden naar direcu beloningen voor het rekening houden mei illdirau gevolgen. Dit zou als concrete aanbeveling kunnen worden afgeleid uit mijn betoog: streef althans binnen de grenzen van Nederland n:lar gedragsverandering in een meer milieubewuste richting, sped daarbij als het kan in op spontane trends. en aarzel niet gebruik te maken van moreel minder hoog genoteerde aangrijpingspunten zoals het sratusmotief- ook ter stigmat iseringen criminalisering van milieuschadelijkgedrag. $latuSDverwegingen hebben in de geschiedenis V3n de bt:SChaving bij herhaling hun effect ivireit bewezen. SO
SocitlU ro pfJChiJch~ rtgimn
Verwacht echter ook van deze strategie voorlopig ge(:n grote resultaten. De behoefte aan auto's, reizen. comfort is gewekt en de .sociale me· chanismen die haar aandrijven z.ijn niet een-cwee·d rie uit te schakelen. Als er in o nze same nleving al iets 'duurzaam' mag heten. dan is her wel deze behoefte. De anomie is, verre van te verdwijnen , juist algemener geworden, en de verteveling waart alom. Daarom blijft, zeker op korte termijn, een tweede spoor noodzakelijk: het spoor van technische vernieuwing, in de energiewinningen in de toepassing van materialen. D eze aanbeveling komt van een socioloog misschien war onver'Nacht. Ik heb echter de indruk dal er, mer name in de toegepaste natuurkunde. hier nog vele mogelijkheden liggen. Deze te ver· kennen is een kwestie van investc=ringen. Op de sociologische bijsluiter bij dit technologische mcd..icijn dient te scun: 2.Qrg ervoor nieuwe vormen van energie en materiaal zodanig te ontwikkelen en in te voeren dat ze 2.Oveel mogelijk positieve starus-:l$S()· ciatÎes krijgen. Gecfwnnep.:mden en windmolens iJl(JUch ofgli1mour. Wat de wereld buiten het rijke Westen betreft, daar kunnen we moeilijk met een oproep tot matiging aankomen. Zelfs als daar een einde komt aan de extensieve groei, zal de hehoefre aan intensieve groei blijven. Het beste wat we te bieden hebben zijn technieken en middelen om w snel en ro schoon mogelijk te industrialiseren. Maa.r ook daarbij is het vemandi g ons rekenschap te geven van de staruswaarde van her voorbeeld dar wij stellen.
D~
vn1ûding IIdll h~t rn'é'~l
SI
2.
Mensenmacht en mannenmacht
Vuu rbeheersing en hil overwicht van men sal op anderedieren I
Een fundam entele trend in de geschiedenis van de mensheid Îs het toene· men van verschillen in gedrag en in macht tus!>en de mensen en verwan· te dien-:n. Deze trend is zelfs zo fundamenteel, dat hij in de meeste ge· schiedenisboeken nier eens meer wordt vermeld. Aanvankdijk, tcn ri jde van onze mensachtige voorouders zoals de befaamde 'locy', die rweeënhalf miljoen jaar gel~en geleefd moct hebben, gingen de toenemende verschillen in gedrag en macht gepaard mer on· o mkeerbare biologische mutaties. larer, na de opkomst van Homo aulus, kregen sociale en culturele omwikkelingen de overhand. Sinds het verschijnen van Homo sapitns heeft de voortgaande differen tiatie in ge~ drag en macht zich waarschijnlijk in hoofdzaak voltrokken door veran· deringen in sociale organisatie en culturele uitrusring. De nu bereikte menselijke overmacht komt tOr uiling in allerlei in stellingen , van dierenwinkels tor abattoirs. Hoe-Leer de overmacht wordt bepaald door sociaal-cuhurcle factOren kan blijken uir onze verhouding ror onze naaSte verwanten in her dierenrijk., de chimpansees. Gemeren naar de objectiefvast te stellen opbouw van her D NA, Staal de chimpansee genetisch dichter bij de mens dan bij enige andere soort. Toch zijn de machtsverhoudingen zodanig, dat de chimpansees in een d ierentuin z.ich in dezelfde siruatie bevinden als bijvoorbeeld de wolven en de olifanten: ze sUj ten hun leven opgesloten achter rra.1ies, tervo'ij! het menselijke publiek vrijelijk vóór de rralies heen en weer kan lopen. Er is een ingrijpc=n. de scheiding aangebracht. en die ligt niel russen de mernapen en de ove· rige dieren, maar tusst:n mensaap en mens. Dieren tuinen zijn sociale instell ingen, di e alleen kunnen bestaan dankzij îngewikkelde maatschappelij ke en technische voorzieningen. Alleen al de t("".lies. die het de bezoekers mogel ijk maken oog in oog te staan met leeuwen en tijgers, z.ij n 'sociale const ructies' in de meest letterlijke zin van het woord: produkrcn VAn ~n geavanceerde industrie, geba.scc::rd op vérgaande economische specialisarie. De tralies geven de bezoekers een rerc~chr gevoel van veiligheid ten overstaan van dieren die qua li· Vuurb~htersing
55
chaamskracht veel sterker zijn dan zij. Deze gemoedsrust is echter niet te danken aan de eigen kracht of sli mheid van de afzonderlijke bezoekers maar aan de collectieve overmacht van mensen over alle da.ar bijeengebrachte dieren. De huidige verschillen in gedrag en macht tussen mensen en verwanre dieren zijn het resultaat zowel van biologische evolutie:tls van 5OciaalCulturele ontwikkelingen. Er bestaat in de paleo-anrro pologie nog geen zekerhe id over de oorsprongen van de menselijke SOO rt ; maar er is voldoende bekend om te welen dal het proces van diffe renliatie in gedrag en macht zich uitstrekt over vele d uizenden generaties. Mensen zijn zich in al lerlei opzichte':n steeds meer van verwante dieren gaan onderscheiden: ze zijn rechtop gaan lopen, zezi jn gaan communiceren met behulp van symbolen, ze zijn zich gaan kleden, ze zijn regelmatig vuur gaan gebruiken, ze zijn zich meer en meer van werktuigen gaan bedienen . Al deze veranderingen in het gedrag hebben ook veranderingen teweeggebracht in de machtsverhoudingen. Waarschijnlijk was het juist de vergrote macht, die maakte dat de verand erde vormen van gedrag beklijfden en tOt gewoonte. tot habitus, werden. De wijzigingen in de machrsbalans hebben naar wecrskamen ge\\--erkt. De andere dieren zijn er door gedwongen ttn nieuwe modus vivrndi te vinden met de schamel behaame tweebeners, die z.ich in de strijd om het bestaan als steeds geduchtere tegensranders ontpopt hebben. Voor w ver ze zich nier hebben laten domesticeren, zal de genetische Strm:tuur van die andere dieren nice ingrijpend zijn veranderd in de evolutionair gezien ko n e periode waarin de menseli jke=: soort ecologîsch dominant is ~o r den. Als zij hebbl:n gdeerd tegenover mensen exrra schuw tczijn . kunnen 1.ij dat ook weer betrekkelijk snel afleren. zoals in naruu rrc=:servall:n al is gcbleken. 1 De menselijke overm acht is niet een o nwrikbaar biologisch gè:geven. maar hè:t resultaat van eell sociaal-cultureleontwikkd ing, die som~ op vrij korte termijn weer een heel nieuwe wending k.1n nemen. In dit hoofèlstuk zal ik uitgaan van een drietal van zu lke wendingen, d ie juist op lange termijn de: verho udingen russen m ensen en andere dieren diepgaand hebben beïnvloed . Het gaat om door mensen ingevoerde 'c:<:ologische regimd: een vuurre:gime. een agrarisch regim e en een industried regime) Deze regimes 2.ijn o ntstaan in heel verS(;hillendc tijdperken. maar ook in een volgorde waarvan moeilijk is voor te stellen hoedje anders had kunnen 7.ijn. Van aUe drie gaat de o ntwikkeling nog steeds VOOrt. Nade opkomst van landbouw en vccteel, is het vuurregime steeds 56
Jl,1msmmdcht til mannmmdcht
mttr d«1 geworden van het agrarische regime; en daarin d ringt tegenwoordig het industriële regime Sl:ttds verder door.
Hu vuurTf'gimr ~n gedragskenmerk waardoor mensen zich van alle andere dieren onderscheiden is de omgang met vuur. Alle landd ieren hebben aarde, water en lucht nod ig om in leven te blijven; maa r ~ kunne n allemaal zonder vuur, het vierde element ui r de klassieke kosmologie. A1letn mensen hcbben geleerd vuur te behttrsen; en meer dan dat, 2ij zijn hu n leven zo gaan
inrichten dat vuur voor hen onmisbaar is geworden. 4 Tegenwoordig kunnen we welhaast van een symbiose spreken. Overal waar mensen wonen vinden we vuur; maar omgekeerd zijn ook verreweg de meeste vuren die op het aardoppervlak branden 'amropogeen' bewust door mensen aangestoken of andets wel ontstaan door menselijke onachtzaamheid. De primaire uitwerking van vuur is destruC[ief. H et brengt hoog georganisccrde stoffen van plantaard ige en dierlijke herkomst terug lOr een veel lagcre staat van organisatie of integratie: as en rook. Toch kan daarmee vervolgens het ontstaan van nieuwe vormen van otganisatie en integratie worden bevorderd. nat gebeun bijvoorbeeld bij een bosbrand, die opeenhopingen v.an dood hout en schimmels doet verdwijnen en zo ruimte schept voor jong groen . En het is ook gebeurd in het domesticarieproces, waarin mensen het vuur zodanig zijn gaan manipuleren, dat zijU'lfer baat bij hroden en de bij de verbranding vrijkomende e ncrgie in dienst stelden van hun eigen leven in grOC'psverband. Beslissend voor het op gang komen van dir domesrk-alÎeproces moet z.ijn gewecst de overgang van incidenteel en overwq;end 'passief' naaf regel matiger en meef 'actief' vuurgebruik. Branden die in de nacuur voorkomen brengen, afhankelijk van hun aard en omvang, onder de dieren in de omgcvingsterk uiteenlopende reacties teweeg. Ze kunnen schrikaanjagend zijn, maat ook aanlokkelijk. Zo zijn savannebranden wel beschreven als 'een waat festij n voor roofvogels'; en plekken waar een bosh rand gewoed heeft: worden vaak terwijl de grond nog warm is al bezocht door planteneters die zich aan de zoute as te goed doen. Ook de warmrc op zÎch~I f oefent aantrekkingskracht uit. Zo weten allt'r1eÎ dieren op verschillende manicrt': n gebruik re maken van de gevolgen van etn brand. Zij doen di r echter uitsluitend wanneer ergens 'vanz.clf' ccn vuu r ontstaan Îs, door hlikVuul'b~hruJing
S7
sem ofeen andere natuurlijke oorzaak; er zijn geen spontane pogingen bekend van andere dieren om een eenmaal brandend vuur aan re houden, laat staan om zelf vuur te maken. * Alleen mensen hebben deze buitenmenselijke bron van energie 'getemd' en in hun eigen groepen 'ingelijfd'. Om zover te komen moest aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn. Er is aan de vroegste domesticatie van vuur dan ook een lange vootgeschiedenis voorafgegaan, waarin deze voorwaarden zijn gevormd. Het ging daarbij om een combinarie van fYsieke, mentale en sociale kenmerken. Een belangrijke fYsieke voorwaarde was het rechtop lopen, met de handen vrij om vuur en brandstof te kunnen dragen. Een mentale voorwaarde was het vermogen om vooruit te denken en ervoor te kunnen zorgen dat er steeds voldoende brandstof voorradig was. Een derde voorwaarde was dat de mensen leefden in groepen, waarin zij een zekere mate van veiligheid genoten en die ervoor zorgden dat de kennis en de mentaliteit die voor de vuurbeheersing nodig waren niet verloren gingen. Het allereerste wat geleerd moest worden was waarschijnlijk ervoor te zorgen dat een vuur dat ergens was aangetroffen op de oorspronkelijke plek bleef doorbranden; de volgende stap zal geweest zijn het vandaar ergens naar toe te brengen waar het droog en veilig was. Dat vuur om te blijven branden van brandstofvoorzien moet worden is tegenwoordig algemeen bekend; onze verre voorouders moesten dit echter zelf ontdekken. Zij moesten bovendien leren, uit ervaring en door navolging, dat de brandstof goed droog dient te zijn, dat verschîilende soorten brandstof geschikt zijn voor verschillende soorten vuur, enzovoort. Deze kennis was op geen enkele manier 'aangeboren' aan de mens of aan enig ander dier; de mensen moesten zich haar al lerend eigen maken, en om te zorgen dat het geleerde niet verloren zou gaan moest het met anderen worden gedeeld en aan de opgroeiende generatie worden doorgegeven. Met vuur weten om te gaan is dan ook typisch een vorm van gedrag die voldoet aan de klassieke antropologische definitie van 'cultuur': het was, en is, 'geleerd, gedeeld en overgedragen'. Er kwam aan de vuurbeheersing uiteraard meer te pas dan kennis van brandstof Handelingen zoals het vergaren en bewaren van brandhout om het vuur daar later mee te 'voeden' waren vormen van 'omweggedrag' , • Het
I.OU
interessant l.ijn te onderzo<:ken in hoeverre çhimp'ltl~ee., in
vuur gebruik
Ie
maken en hel brandende
[e
~[aa[
ziJn om van
houden. Voor zover ik heb kunnen nagaan
kOIll[ dil probleem cchler nier voor op de huidige ondcf7<><;bageI1da van de e[hologil.".
58
Mensa/macht en marmenmarht
die werden uitgevoerd niet als de aangeboren spontane reacrie op een fysieke srimulus, maar als betekenisvolle stappen op weg naar een toekomstig doel) Mensen die hout aandroegen om het later als brandstof te gebruiken, besteedden een deel van hun energie aan het in stand houden van iets dat niet tot hun eigen biologische 'genenreservoir' behoorde: een vuur. Hiermee is niet gezegd dat zij 'onzelfzuchtig' handelden; maar wel dat er voor het handhaven van een vuur meer nodig was dan louter technische kennis: het vergde een vooruitziende blik en een bereidheid om de opwellingen van het moment zo nodig ondergeschikt te maken aan een toekomstig belang. Ook dat, de meer emotioneel-mentale kant van de vuurbeheersing, moest allemaal geleerd worden. Zo ontwikkelden mensengroepen gaandeweg een nieuw ecologisch regime. Wanneer zij vuur gebruikten om land open te leggen en te jagen of om andere dieren op een afstand te houden, legden zij dit sociaal-cultureel gevormde regime op aan hun natuurlijke omgeving. Het vllurregime maakte de mensengroepen sterker als 'overlevingseenheden' tegenover zowel menselijke als niet-menselijke concurrenten en vijanden. 6 Het maakte dat mensen, om woorden uit een veel later stadium van sociale differentiatie te gebruiken, zowel 'economisch' als 'militair' sterker kwamen te staan. Op den duur bleken mensengroepen met vuur over meer overlevingskansen te beschikken dan groepen zonder vuur, en uiteindelijk verdwenen deze laatste. Als er daarna nog verhalen de ronde deden over volken die zondervllur leefden, betrofdit altijd door buren verspreide laster. Het bezit van vuur is al in een heel vroeg stadium een universeel kenmerk geworden van alle menselijke samenlevingen. Behalve een universeel is het ook een exclusiefkenmerk van menselijke samenlevingen geworden, een 'soortmonopolie'. Zolang het gebruik van vuur nog overwegend passiefwas, konden allerlei dieren er als het zo uirkwam van profiteren. Maar naarmate mensen (en misschien al eerder mensachtigen) meer bedreven raakten in de omgang met vuur, wisten zij niet alleen bestaande vuren blijvend te laten doorbranden, maar konden zij deze ook als een eigen 'bezit' gaan verdedigen en andere dieren ervan weghouden door brandende stokken als wapens te gebruiken. Het is niet ondenkbaar dat verwante primaten, zoals Austrafopithecusof voorouders van de chimpansee, dicht in de buurt zijn gekomen van de combinatie van voorwaarden die mensen tot de vuurbeheersing in staat gesteld hebben. Als dit inderdaad het geval is geweest, hebben zij nooit de kans gekregen om dit potentiële vermogen blijvend te realiseren. Toen de menVuurbeheersing
59
sen er eenmaal in waren geslaagd vuur te beheersen, hebben zij het als het ware tot een monopolie gemaakt (misschien wel na heftige 'eliminatiestrijd'''), en vervolgens hebben zij dit monopolie weer kunnen inzetten om hun overwicht op alle verwante dieren te vergroten. Van het ene voordeel kwam het andere. Met behulp van vuur was het een stuk eenvoudiger om grote roofdieren uit de ingang van een grot weg te jagen en de grot tot een veilige verblijfplaats voor een groep mensen te maken. Was de grot eenmaal veroverd, dan kostte het weer veel minder moeite om het vuur aan te houden en wwel tegen de regen als tegen vijanden te beschermen. De toegenomen veiligheid was slechts een van de voordelen die de 'functies' vormden van het vuurregime: de gewaardeerde gevolgen ervan die de mensen voldoende reden gaven om zich de inspanningen die het vetgde te blijven getroosten. Het vuur kon ook worden gebruikt om te koken, wat onder meer een grote uitbreiding van het beschikbare voedsel net zich meebracht; als extra bron van warmte voor het lichaam, waardoor het verblijf in koudere (en hogere) regionen beter doorstaan kon worden; om vijanden af te slaan; om land te ontginnen ter wille van de jacht; en voor nog diverse andere doeleinden. Al met al stelde het vuurregime de mensen in staat hun leven iets veiliger en geriefdijker in te richten; het vergrootte voor hen de kansen op overleven, op uitbreiding van hun grondgebied en, na verloop van tijd, op groei van de bevolking. Dit laatste is voor de verdere ontwikkeling van de mensheid van onschatbaar belang geweest. De mogelijkheid om grotere groepen te formeren maakte een meer effectieve bescherming tegen roofdieren en concurrerende dieren mogelijk en verschafte een basis voor het organiseren van grotere klopjachten. Tegelijk met deze uitbreiding van de beheersing over hun leefmilieu raakten de mensen echter ook meer afhankelijk van de middelen waarmee zij deze beheersing uitoefenden, inclusief het vuur. Hun hele levenswijze, in grotere aantallen en met een tevoren ongekend niveau van veiligheid en comfort, liet hun weinig andere keus dan het bereikte ecologische regime voort te zetten. Veranderingen in gedrag had• Wie de theorie van Norbert Elias over slaatsvorming in Europa hm, zal in de bovenstaande beschouwingen over de vorming van een men5elijk monopolie op vuurgebruik een poging hnkennen om een model dat;n eeme inslamie i, ontwikkeld om concurrenlie en monopolievorming lUssen memen onderling weer te geven wc Ie passen op de verhoudingen russen men,en en verwanre dieren.
60
Mensenmacht al manflenmacht
den gdeid tot vergroting van macht; nu vergde her handhaven van die macht van iedere nieuwe generatie een aangepast gedrag. Nadat zich zo een zekere balans van ~heersing en alhankdijkheîd had omwikkeld, ging daar een dwingende werking van uit. Groepen mensen, tot een zekere omvang uitgedijd. gewend a.an een bepa.ald vo<=d.sdpakket, rekenend op een voldoende overwicht over andere dieren - allemaal mee behulp v.m vuur - zouden hun manier van leven o nmogelij k kun nen voornetten wnder vuur. Zoals sommige soorten planten en bomen voor hun voortbestaa n zijn aangewezen op periodieke branden, zo hebben ook de mensen zich ontwikkeld tOt 'pyrophyten', mer vuur ve rgroeid. Het agrarische regime
Tor voor kort gold de opkomst van landbouw en veereelt als het resultaat van enkele vernuftige uitvindingen, die een grote stap voorwaarts in de menselijke beschaving hebben mogelijk gemaakr. In de laatste decennia is de stemming echter omgeslagen . Het vooruitgangsoprimisme is geknakt, en mede d3.3.rdoor hebben de archeologen meer oog gekregen voor de schad uwkant van de agrarisering. De nadruk is komen te liggen op het idee dat landbouw en veeteelt ved meer werk met zich mfXbtengen dan verzamelen en jagen, en dat de overgang tOt deze nieuwe w1jZC van beSTaan niet wreer berusne opeen spontane verrijking van inzicht. maar uit n<XXi geboren was, als antwoord op een ecologische crisis die was veroorzaakt door een combinatie van klimaauveranderingen en mensdijke overbejaging van grote prooid ieren. De aanzer (Ot de agrariscring wu hebben gelegen in een nijpend voedseltekort. mede ontStaan door het al Ie grote gemak waarmee mensen m;unmoeten en andere grole kuddedieren konden doden. 7 Wat ookde directe aan leiding tot het begin ervan gewt:esf mag zijn, de agrarisering vormde in al lerlei opzichten een regelrechte voortzc:ning van de vuurbeheersing, en vertoom daarmee ook ueffende overeenkomsten. Zo hielden landbouw en ver:teelt, evenals de vuurbeheetsing, een uitbreiding van het menselijk domein in. Ongecultiveerde 'wild e' natuur werd omgeret in door mensen bewerkre cultuurgrond. Meer en meer gingen de mensen ingrijpen in de natuurli jke selectie nusen en binnen soorten. Een belangrijk deel van her agrarische werk bestond ui t het besnijden van ongewenste planten ('on kruid') În de tuinen en akkers en \l2n alle dierlijke concurrenten ('parasieten'), groot en klein , die op de in die ruinen en Vuurbrhrming
61
akkers gekweekte concentratie van voedsel afkwamen. Veeteelt, hoewel heel anders in de praktijk, berustreop hetzelfde principe. Dieren die voor domesticatie waren uitverkoren werden beschermd en gevoed; roofdieren en concurrenten werden bestreden. De al eerder ontwikkelde machtsverhoudingen stelden de mensen hiertoe in staat: zij konden bepaalde dieren tot zich lokken en onder hun hoede nemen, en andere dieren afschrikken en op een afstand houden. Het opkomende agtarische regime stelde nieuwe eisen zowel aan de fYsieke omgeving als aan de menselijke gemeenschap zelf. Gewassen verbouwen voor de oogst en vee hoeden waren bezigheden die, evenals de zorg voor een vuur, gericht waren op 'uitgestelde bevrediging'. Er kwamen aangeleerde vaardigheden aan te pas, en ook een bereidheid om zich de nodige inspanningen re getroosten; die bereidheid was al evenmin van nature gegeven. Misschien heeft de langdurige ervaring met het verzorgen van vuur de mensen er enigszins op voorbereid te leven onder de permanente druk van een agrarisch regime; dit is echter speculatie. Mînder speculatief lijkt me de gedachte dat de opkomst van landbouwen veeteelt onmogelijk had kunnen plaatsvinden wnder een al vrij sterk ontwikkeld overwicht van de mensen op andere dieren, dat voldoende bescherming gafaan hun gewassen en hun vee. Ook hierbij zal de vuurbeheersing een rol gespeeld hebben, wals die ook in andere opzichten van belang is geweest voor de agrarisering. Zo leenden de meeste oogstgewassen, zoals granen, maïs en aardappelen, zich pas goed voor menselijke consumptie als ze eerst gekookt waren: de destructieve werking van her vuur moest raaie vezels verzachten en giftige stoffen on~l:haJdijk maken.
BuvellJiell
wa~
UIII
[anJ vour Je akkerbuuw u:
Ul\l-
ginnen (wat in vele gevallen neerkwam op het verwijderen van de al aanwezige natuurlijke vegetatie) afbranden vaak het meest geëigende, of zelfs het enig mogelijke middel. De mensen konden daarbij dan terug-
grijpen op een grote hoeveelheid praktische kennis die WaS opgedaan in de loop van vele generaties gericht brandstichten ter wille van de jacht. Het is moeilijk voor te stellen hoe mensen de bossen van Azië, Europa en Midden-Amerika hadden kunnen openleggen voor landbouw en veeteelt, als ze niet de techniek van het 'hakken en branden' hadden gekend. De agrarisering bracht een nieuwe scheiding teweeg in flora en fauna. Sommige soorten dieren werden geleidelijk aan het agrarisch regime onderworpen en 'getemd' of 'gedomesticeerd' , waarbij ze op den duur vaak ingrijpende genetische veranderinp:n ondergingen. 8 Andere soorten, zo62
Memenrnatht en manflenmacht
als hazen en antilopen, lieten zich niet onderwerpen en bleven 'wild'. In beide gevallen echter is het menselijk overwichr, dat een voorwaarde was voorde agrarisering, ook weer sterk toegenomen doorde agrarisering. Het verband is achteraf eenvoudig vast te stellen: net zoals mensengroepen zich in een veel eerder sradium srerker hadden weten te maken met behulp van vuur, zo wisten zij nu hun economisch en militair potentieel te vergroten doordat zij zich konden bedienen van ruimere voorraden aan plantaardige en dierlijke energie. Als inderdaad de oorspronkelijke aanleiding tot de agrarisering gelegen had in voedselgebrek, dan zal de stijging in produktiviteit voor een aantal generaties verlichting gebracht hebben. In vele gevallen leidde de beschikbaarheid van grotere voorraden voedsel op den duur echter tot een toename van de bevolking, waardoor opnieuw het gevaar van honger dreigde, hetgeen dan weer aanleiding gaf tot een verdere 'intensivering van de produktie'.9 Zo ontstond een spiraalbeweging van uitbreiding van de produktiemiddelen, gevolgd door bevolkingsgroei, gevolgd door het wederom opvoeren van de produktiviteit, enzovoort. Deze spiraalbeweging leek zo onafwendbaar, dat Thomas Malthus er in 1798 een met wiskundige precisie uit te drukken wetmatigheid aan meende te kunnen toeschrijven. Het lijdt geen twijfel dat de levensomstandigheden in vele agrarische samenlevingen grimmig waren. Er ontstonden grote verschillen in gedrag en macht, niet alleen tussen mensen en andere dieren, maar ook tussen mensen onderling. Er is wel gezegd dat de relaties tussen mensen en vee model hebben gestaan voor de rdaties tussen meesters en slaven. 1O De analogie is inderdaad onmiskenbaar: in beide gevallen hebben we te maken met verhoudingen van zeer ongelijke macht en afhankelijkheid, waarbij de 'meesters' in staat waren degenen die aan hen waren 'toevertrouwd' naar believen te beschermen en uit te buiten. Het gezag werd met dezelfde SOOrt instrumenten gehandhaafd: kettingen en brandmerken, hekken en stokken, bevelen en scheldwoorden, voedsel en onderdak. Niet voor niets duidden de RomeInen hun slaven aan als 'sprekend vee'. Al deze punten van overeenkomst nemen overigens niet weg dat de meeste dieren JO de feitelijke machtshiërarchie nog ver beneden de slaven stonden. Het industriële regime
Evenals de opkomst van landbouw en veeteelt wordt tegenwoordig ook het ontstaan van de moderne grootschalige industrie niet meer in de eerVuurbehrrr:;ing
6-"
ste plaats beschouwd als het mooie resultaat van getijpt menselijk vernuft, maar als uit nood geboren. Een hele reeks aanleidingen zou ertoe hebben bijgedragen dat in het achttiende-eeuwse Engeland de 'induscriële revolutie' begon. II Een centtale rol speelde daarbij een tekort - niet zozeer aan voedsel als wel aan btandstof. Zoveel hout was er in de afgelopen eeuwen verstookt, dat heel Engeland was leeggekapr: er was praktisch geen bos meer over. Dit leidde tot het exploiteren van kolenmijnen; om de gangen daarin droog te pompen ging men gebruik maken van stoomkracht; de hiervoor ontwikkelde stoommachines werden ook bovengronds ingezet in fabrieken en om wagens te trekken. Zo kwam de industrialisering op gang: het op steeds grotere schaal toepassen van 'onbezielde' enetgie in steeds verder gespecialiseerde processen van mechanische produktie en transport. Tot de gevolgen behoorde een enorme vergroting van het overwicht van mensen op andere dieren. In zijn in 1885 verschenen roman Germinalheeft Emile Zola een beschrijving gegeven van de toestanden in een kolenmijn, zoals hij die zelf had waargenomen. Een dramatisch hoogtepunt vormt de beschrijving van een groot trekpaard, dat dag in dag uit zwaat met steenkool beladen karren door de donkere gangen naar de liften trekt. Het paard is te groot om ooit naar boven te kunnen komen. Het is als veulen in de mijn naar binnen gebracht, en het zal in de mijn sterven - blind, omdat het nooit meer daglicht heeft gezien. Volgens de gangbare interpretatie heeft Zola in dit paard het lot van de mijnwerkers gesymboliseerd, en die lezing maakt de hele scène extra navrant. Er is ook nog een andere interpretatie mogelijk, die dichter bij de letterlijke tekst blijft. We kunnen het paard zien als het slachtoffer van de vétgaande beheersing van mensen over hun vee, en in de rol die het speelt eventueel zelfs een herinnering lezen aan het feit dat de agrarisering een noodzakelijke voorwaarde heeft gevormd voor de industrialisering. In de kolenmijn kwamen de beheersing van vuur, van dieren en van 'onbezieH:' natuutkrachr samen: de drie ecologische regimes. Het is duidelijk dat onze mensachtige vooroudets, toen zij begonnen vuur actief te gebruiken en daarmee de beheersing over hun leefmîlieu uitbreidden, geen idee konden hebben van de uiterst ongelijke machtsbalans die de verhoudingen tussen mensen en verwante dieten vandaag de dag kenmerken. De huidige vethoudingen komen voort uit een lange ontwikkeling. We mogen aannemen dat bij iedere stap in deze ontwikkeling bewuste voornemens en handelingen van individuele mensen een rol 64
Mensenmacht en mannenmacht
hebben gespeeld. De omwikkeling als geheel is echter zonder enig vooropgezet plan verlopen, en heeft allerlei gevolgen met zich meegebracht die voorzien noch gewenst zijn geweest. Keer op keer hebben bewust nagestreefde uitbreidingm van de beheersing geleid tot een onbedoelde toename van afhankelijkheid. Deze afhankelijkheid is steeds dieper in de maatschappelijke infrastrucruur weggezonken, en daarmee aan het zicht onttrokken. De hooggeïndustrialiseerde samenlevingen aan het einde van de twintigste eeuw zijn sterk afhankelijk van door verbrandingsprocessen opgewekte energie. Deze afhankelijkheid blijft echter grotendeels verborgen. In het dagelijks leven van de m.-:este mensen lijkt vuur slechts een ondergeschikte rol te spelen, in de vorm van sigarettenaanstekers, kaarsen of een open haard; het wekt dan vooral associaties met ontspanning en gezelligheid. Als er daarentegen vuur op het tel.-:visiescherm verschijnt, zoals bijna iedere dag wel gebeurt, duidt dit vrijwel altijd op oorlog of andere rampspoed. De talrijke enorme ovens die de elektriciteitscentrales en de grote fabrieken op gang houden blijven g.-:woonlijk buiten beeld. Ten aanzien van dieren heeft een soortgelijke ontwikkeling plaatsgevonden. Allerlei soorten dieren worden tegenwoordig gekoesterd als volledig gedomesticeerde huisdieren; soms vetschijnen dieren in een heel andere context in het nieuws vanwege een reële of dreigende ramp zoals de gekke-koeienziekte; en intussen is de massale beheersing van vee en pluimvee voor de vleesproduktie en de kosmetische industrie gedelegeerd naar de economische infrastructuur, waarvan de minder aangename kanten bij voorkeur onvermeld gelaten worden. 1l Met uitzondering van insekten en ander klein 'ongedierte' - door William McNeîll aangeduid als onze 'microparasieten'I3 -lijken dieren niet langer een ernstige bedreiging voor de menselijke samenleving te vormen. Naarmate de menselijke SOOrt dominanter is geworden, is voor mensen het belang van conflicten met andere soorten dieren afgenomen, en dat van conflicten binnen de eigen soort toegenomen. De grote machtsverschillen tussen mensen en andere dieren hebben bijgedragen aan de herontdekking van dieren als onze medeschepselen en van het dierlijke in onszelf. Vanuit de evolutietheorie, de psychoanalyse en de ethologie is gewezen op respectievelijk de afkomst, de drijfveren, en de vele vormen van gedrag die we met andere dieren gemeen hebben. Tot de voorwaarden die deze inzichten mogelijk hebben gemaakt behoort ongetwijfeld de veranderde machtsbalans met de daarmee gepaard gegane Vuurbeheersmg
65
verand~ rjng
in de 'g~voelsstructuur' ;14 de m~~st~ grot~ dieren hebb~ n zov~d van hun dreiging verloren dat niet alleen zijzelf nu lichamelijk in onze nabijheid gebracht kunnen worden, in dierentuinen en reservaten, maar dat er bij ons ook weer een grotere bereidheid is ontstaan om de dierlijke kanten van het menselijk bestaan te erkennen.
66
Mf:nsenmachr en mdllllellmachr
De opkomst van religieus-agrarische regimes!
Dit en het volgende hoofdstuk sluiten direct op elkaar aan. ft gaan over twee wijdverbreide en hardnekkig voortbestaande maatschappelijke instituties, namelijk godsdienst en oorlog, en over de met deze instituties verbonden elites van geestelijken ('priesters') en militairen ('krijgers'). Ik heb geprobeerd het bestaan van deze elites vanuit hun vroegste opkomst te begrijpen. Niet alleen individuen, maar ook sociale klassen hebben een carrière. Hoe zijn geestelijken en militairen oorspronkelijk aan hun leidende positie gekomen~ Het lijkt me dat deze vraag voorafdient te gaan aan de - overigens niet minder interessante - vraag hoe zij die positie, vaak heel lang, hebben weten te behouden. Mijn benadering is sociogenetisch. Ik beschouw maatschappelijke instituties als voortgekomen uit sociale processen, uit pogingen van mensen om oplossingen te vinden voor problemen waar het samenleven hen voor stelde. Pas in laatste instantie wil ik een beroep doo:':n op veronderstellingen omtrent een eeuwige onveranderlijke menselijke natuur; eersr stel ik de vraag hoe de dingen zo zijn g(worden als ze zijn ~ of althans zich aan ons voordoen. Hoe tijdloos is godsdlfnst?
Volgens een bekende opvatting zijn godsdiensten (of religies; ik gebruik beide termen hier door elkaar) weliswaar aan verandering onderhevig, maar is godsdienst als zodanig iets van alle tijden. Deze opvatting ligt bijvoorbeeld ten grondslag aan de theorie over stadia in de religieuze Ontwikkeling van de negentiende-eeuwse Britse antropoloog Edward TylaL In de vroegste oudheid, nog vóór de uitvinding van landbouw en veeteelt, "la luidt deze theorie, leefden de mensen in voortdurend levensgevaar, en dus in doodsangst. Zij bezaten maar weinig kennis, en des te meer reden tot vrees. Dit bracht hen ertoe te geloven in geesten, demonen en goden, en om die geesten gunstig te stemmen bedreven zij allerlei vormen van rituelen, en met name brachten zij olters. De mensheid heeft Religieus-agrarische regimn
67
volgens deze gedachtengang sindsdien verschillende stadia van religieuze beleving doorgemaakt, van animisme via polytheïsme naar monotheïsme. De godsdienst is als het ware steeds 'beschaafder' geworden; maar de mens was van meet af aan godsdienstig: de homo religiosus is van alle rijden. Op dezelfde manier zou ook beredeneerd kunnen worden dar de mens van narure krijgszuchrig is, een homo bellicosUJ dus, en dar oorlog, net als godsdienst, inherent is aan het menselijk bestaan. Uiteraard vinden alle maarschappelijke instituties een voedingsbodem in de menselijke natuur. Als 'de mens' totaal onbekwaam zou zijn [Ot godsdienst en oorlog, hadden die instituties niet kunnen ontstaan. Maar hetzelfde geldt voor slavernij, prostitutie, onderwijs, wetenschap, ruimtevaart, ofwelke andere institutie ook. Onze taal kem woorden als secularisering en pacificering, die duiden op een afname van godsdienst en oorlog. Maar om te kunnen afnemen moet iets eerst zijn ontstaan en gegroeid. Er zouden zich dus tevoren processen van verkerkelijking of religificering en van veroorloging, ofbellificering, moeten hebben voorgedaan. Ik zal deze lelijke neologismen hier verder niet gebruiken. Waar het me om gaat is de religieuze en militaire elites in een sociogenetisch kader te plaatsen. Ik zal de opkomst van deze elites bezien in het licht van een ander, minstens zo veelomvattend maatschappelijk proces: de invoering van een nieuw ecologisch regime, een agrarisch regime.
'Nieuwe klassen' Met de opkomst van landbouw en veeteelt zijn de verschillen in gedrag en macht toegenomen - niet alleen tussen mensen en andere dieren, maar ook tussen de mensen onderling. Boeren gedroegen zich sowieso al anders dan verzamelaars en jagers, en beschikren ook over andere machtsbronnen. Maar bovendien: daar waar door het toepassen van meer intensieve methoden van grondbewerking de produktiviteit kon worden opgevoerd, ontwikkelden zich op den duur ook steeds grotere verschillen binnen de landbouwsamenlevingen onderling. Dit proces van maatschappelijke differentiatie leidde in het algemeen tot het omstaan van vier verschillende bevolkingsgroepen: boeren, ambachtslieden, krijgers en pnesters. Uiteraard is dit een heel grove indeling. Overal kwamen wel overlap68
Mensenmdcht en mannenmacht
pingen voor; boeren die ook een ambacht uitoefenden, ambachtslieden die voor priester speelden, priesters die van vechten wisten, mzovoort. Het is echter niet mijn hedoelingalle historische varianten nauwkeurig in kaart te brengen. Hoofdzaak is dat de vierdding als zodanig zich in vele uiteenlopende empirische gevallen laat herkennen. Boeren, ambachtslieden, priesters en krijgers kmden elk voor hun eigen groepering typerende vormen van gedrag, beschikten in overeenstemming daarmee over meer of minder macht, en vertoonden ook een hierbij passende mentaliteit of'habitus'. Dit roept de grote vraag op; hoe is dit algemene patroon te ve rklaren~ Dat de overgrore meerderheid van de bevolking uit boeren bestond sedt ons niet voor een bijzonder groot raadsel: zij waren het die het land bewerkten en voor voedsel zorgden, voor zichzelf en anderen. Ook de aanwezigheid van handwerkslieden hoeft ons weinig hoofdbrekens te kosten: zij voorzagen anderen en zichzdfvan allerlei nuttige voorwerpen. De echte problemen beginnen pas, als we ons wmden tot de krijgers en de priesters. Die lijken op het eerste gezichr niet bij de agrarische produktie betrokken te zijn geweest. Wat was dan hun maatschappdijke functie? Waaraan ontleenden zij hun macht? Als we ons afvragen hoe zich in boerensamenlevingen nieuwe klassen hebben kunnen ontwikkden van priesters en krijgers, die zich vervolgens vde eeuwen lang als heersende elites hebben weten te handhaven, dan komt de nadruk vanzelfook te liggen op de vraag wat er dan w nieuw was aan landbouw en veeteelt. Dit houdt uiteraard niet een ontkenning van continuïteit in. Natuurlijk werd er van alles en nog wat overgenomen uit eerdere samenlevingen - aan taal, kleding, werktuigen, vuurbeheersing, enzovoort. Maar de agrarisering betekende ook een ingrijpende omwenteling in het menselijk bestaan; niet ten onrechte heeft de Amerikaanse antropoloog Ralph Linton in dit verband gesproken van een sociaal-culturele mutatie. 2 Het oudste beroep
In de Europese middeleeuwen tooiden de priesters zich met de titd 'Eetste stand'. En hoewel de boeren qua anciënniteit uiteraard veel meer aanspraak op deze naam hadden kunnen doen gelden, is er toch wel iets voor te zeggen dat de priesters de eersten waren die binnen de vroeg-agrarische samenlevingen een afzonderlijke, duiddijk herkenbare stand ofklasse zijn ReLigieus-agrarische regimes
69
gaan vormen, met eigen attributen, gewoonten en ook beroepsgeheimen. Als we al kunnen spreken van een 'oudste beroep' , dan komt het ptiesterschap voor die benaming zeker in aanmerking. Zelfs in de term waarmee wij nog altijd het idee van een rangorde van maatschappelijk gezag aanduiden, resoneert nog iets van de oeroude priesterheerschappij: hiërarchie, dat betekent oorspronkelijk niets anders dan gewijd bestuur, bestuur door ptiesters. Misschien is het ook wel aan de invloed van priestets te danken (of te wijten) dat de vraag naar de sociale herkomst, de sociogenese van het priesterambt en de priestermacht maar zelden wordt gesteld. Immers, in de meest gezaghebbende priesterlijke tradities zelf wordr die vraag eigenlijk al bij voorbaat overbodig verklaard, door de instelling van het ptiesterdom als eerste stand ofals hoogste kaste boven de krijgers en de rest van de bevolking aan een voor aile tijden geldende goddelijke beschikking toe te schtijven. Als de zaken inderdaad zo liggen, heeft het geen zin het probleem nader te onderzoeken. Trouwens, wie erop let zal in de manier waarop tegenwoordig in het algemeen over godsdiensten en priesters wordt geschreven nog steeds een rheologische ondertoon kunnen beluisteren. In de meeste literatuur wordt van priesters gezegd dat zij een 'bemiddelende rol' vervullen tussen mensen en 'de hogere machten'. Ook auteurs die zichzelf als onverdacht agnostisch beschouwen doen hieraan mee. Zo definieert Gerhard Lenski, een van de weinigen die zich met de priesterheerschappij als een sociologisch probleem heeft beziggehouden, priesters als 'diegenen die bemiddelen in de betrekkingen tussen God, of de goden, en de mensen, door het uitvoeren van heilige riten') In dergelijke formuleringen wordt bij voorbaat al verondersteld dat 'hogere machten' of 'goden' inderdaad bestaan, of althans dat wij ons er iets reëels bij kunnen voorstellen. Het zou niet moeilijk zijn vele pagina's te vullen met voorbeelden van drze manier van schrijven. Ik beperk me hier tot een enkel citaat uit een boek van de bekende Franse historicus Georges Duby over de leer van de drie standen in de Europese middeleeuwen; 'De bisschop is een gezalfde, een Christus, die zelf de Gezalfde was van de Heer; het chrisma (de wijolie) dat zijn huid doordringt en zijn hele lichaam vervult, bekleedt hem voor eeuwig met goddelijke macht.' En, zo vervolgt Duby, 'de wijding verleent aan de bisschop nog een andere gave, de sapientia, het inzicht dat hem in staat stelt achter de uiterlijke schijn de verborgen waarheden te 7°
Mensenmacht ell man fier/macht
omdekkc.-n. Alleen de bisschop bezit de sleutel tOt de waarheid: En nog iets verder, een Iaatsre citaat: 'zijn wijding heeft de bisschop precies op de grens tussen hcmel en aardt: geplaatst, op de overgang van de zichtbare naar de onzichtbare wereld. [... l Omdat hij de positie inneemt van t:en middelaar moet de bisschop in het bijzonder meewerken aan de totst<mdko ming van een harmonie tUSsell de [Wee wereldcn, een goede vCTn:mdhouding. die de duivel onophoudelijk rIOlcht re verstotcn. '4
De thl:'ologische ondertoon valt hier niet te ontkennen. Antropologen zouden kunnen zeggen dat Duby een 'emische' omschrijving gl:'eft: hij verplaatst zich in de gedachtenwereld van de middeleeuwse bisschoppen zelf, en wel met zo'n ovetgave dar hij weinig meer doet dan de door hen verkondigde zienswijze in hun eigen termen samen te varrcn - o m dan vrij onverwacht [Ot de in een het! ander idioom gestelde slotsom te." komen dar ' in de Karolingische traditie:: het bisschopsambt het ll
Religimr-agrltrlsche rrgimrs
71
maaltijden I...), die op t;d"c1s voorde goddelijke beelden werden necrgezd'. Tot hun voedsel behoorden brood in grme hoC'yeclheden, het vlees van schapen of runderen en d rank in de vorm van bier, waar de Socmeriërs dol op waren. Tot de voorzieningen die in larer rijden werden opgesomd behoorden honi ng, boter, fijne olie, melk, dadels, vijgen, zout, koeken, gevogelte, vis en groenten.' Voor het gevaI de Iczer na dit uitvoerige menu nog met vragen mocht blijven zinen, bijvoorbeeld hoe de goden al deze heerlijkheden tOch wel tot z.ich namen, h~ft Uoyd nog een toelichting in kleine len ers gegeven: ' Het maal der goden was technisch een banket waartoe ook andere godheden[?] werden uitgenodigd en waarbij ook de mensel ijke aan· bidders en zelfs de doden [?] mochten aanzitten. D e goden zelf ontvingen speciale delen van de dieren, en dl:' rest ging naar de koning, de priesters en de tempelst;d":6 In deze laatstl:' zin komt de aap uit de mouw. Hier wordt I:'indelijk iets omhuld over hoe het bij deze tempelfeenen in feite toeging. Er werd daar geschransd ter ere van de goden, jawel. Maar de goden (dat wil zeggen de beelden) kregen alleen maar 'spttialc d elen' voorgezet va n de dieren die geofferd werden, en de rest verdween in de magen van de koning, de priesters en dc rempelstaf. Zou het dan niel de voorkeur verdienen om, in plaats van te schrijven dat er maaltijden voor 'de goden' werden opged iend , meteen maar zond~ r omwegen mee te delen dat de spijzen besrcmd waren VOOI CC1\ glOCp lIICIl :K: n , en wel in de eerste plaats de pr iesters~
In dit opziche vale er nog wel iets te leren uit de boeken van de bijbel, vaak een verrassend openharrigt" bron. Ik doel nu niet op het boek Daniël (14 : r-22), waarin wordt omhuld hoe de priesters van Bel in Babylon zichzelf en hun gezinnen 's nachts heimelijk toegang verschaften tot de tempel om zich daar aan het op het altaar geofferde voc:dsd te goed te doen. Dit is een aardige anekdote, die een indruk geefe van de roddelverhalen die de .aanhangers va n verschillende rel igies over elkaar vertelden. Maar interessanter in de context van mi jn betoog z.ijn de openingshoofdsrukken van het bock LevitÎcus, d ie vol staan mer nauwkeurige insrructies omtrent de wijze w3arop allerlei offerplechtigheden volbracht moeten worden - ind usief het aandecldar de priesters hierbij toekwam . Er ware n 7z
Memenmachr tn mannenmachr
offers in vele soorten; brandoffers, spijsoffers, vredeoffers, zondoffers en schuldoffers. Voor elk offer golden eigen voorschriften; soms werd het hele dier verbrand, als een 'brandoffer voor de Heer, met een lieAijke reuk', terwijl bij andere offers slechts enkele delen verbrand werden en het overblijvende vlees voor de priesters bestemd was. Zij en zij alleen mochten daar dan van eten, want 'het is zeer heilig'; geen leek mocht er aankomen; als er nog iets was overgebleven op de derde dag, dan moest het worden verbrand. Niet alle Israëlitische priesters hebben deze voorschriften altijd even nauwgezet opgevolgd - zo bericht ons tenminste het eerste boek van Samuel, in een passage over de zonen van de priester Eli die voor hun vader in de tempel van Silo werkten; 'De zonen van Eli nu waren nietswaardige lieden; zij rekenden niet met den Here, noch met het recht der priesters tegenover het volk. Telkens wanneer iemand een slachtoffer bracht, kwam, zodra men het vlees ging koken, de knecht van de priester, met een drietandige vork in zijn hand en stak die in de pot of in de pan ofin de ketel of in de kookpot; al wat de vork naar boven bracht, nam de priester voor zich. Zo behandelden zij alle Israëlieten, die daar te Silo kwamen. Zelfs eer zij het vet in rook deden opgaan, kwam de knecht van de priester en ui tot de man die het slachtoffer bracht: Geef de priester vlees om te braden, want gekookt vlees wil hij van ti niet aannemen, alleen rauw. Als de man hem dan antwoordde: Maar men mo~t het vet toch eerst in rook doen opgaan, neem dan voor u zoveel als uw hart begeert, dan zei hij tot hem: Terstond zult gij het geven, anders neem ik het met geweld. Zo was de zonde van die jonge mannen zeer groOt voor het aangezicht des Heren, want de mensen gingen het offer des Heren gering achten.'? Het verhaal over de zonen van Eli wijst op misbruik van het priesterambt. Het zegt echter ook iets over de machtsbalans tussen de priesters en degenen die (letterlijk) offers kwamen brengen. De priesters waren voor hun voedsel en hun overige inkomsten afhankelijk van de gelovigen; zij waren in dat opzicht de ontvangende partij. Welke tegenprestatie stond daar tegenover, die maakte dat zij op deze offerandes konden rekenen? Van iedere vorm van geregeld terugkerend sociaal gedrdg mag worden aangenomen dat het (tenzij de machtsbalans zeer ongelijk is) bepaalde functies vervult voor de diverse betrokkenen. Bij de zonen van Eli is het Religieus-agrarische regimes
73
wnder meer duidelijk welke functies de gang van zaken bij het offerrirueel voor hén had; de vraag is echter welke functies het ritueel had voor de andere partij, voor degenen die offers van vlees en brood kwamen brengen. Deze vraag raakt de kern van het meer algemene probleem van de sociogenese van priesterambt en priestermacht. Hoe hebben deze zich zodanig kunnen ontwikkelen, dat priesters door de offers van anderen in hun levensonderhoud konden voorzien - nier alleen in het oude Israël, maar in talloze agrarische samenlevingen overal ter wereld~ Het regime van de landbouw
Landbouwsamenlevingen onderscheiden zich, bij alle onderlinge verschillen, in één essentieel opzicht van her veel oudere type samenlevingen waarin mensen al duizenden generaties als verzamelaars en jagers geleefd hadden. Dit gemeenschappelijke kenmerk van Iandbouwsamenlevingen is hun hogere produktiviteit en kwetsbaarheid. Het principe is eigenlijk heel eenvoudig. Doordat groepen mensen land gingen bewerken kon dit land voor hen meer nuttige en minder onnutte produkten opleveren. Gemeten naar de opbrengsr per eenheid land steeg de produktiviteit. 8 Tegelijkertijd nam ook de kwetsbaarheid toe. Doordat het gecultiveerde land grotere aantallen mensen van voedsel kon voorzien, groeide in vele gebieden de omvang van de bevolking. Er kwamen meer monden om te voeden, en tegdijk namen, naarmate de landbouw om zich heen greep, de mogelijkheden om te leven van jagen en verzamelen af. Er bleef steeds minder 'wild' terrein over, en steeds minder 'wild' dat daarin een bestaan vond. De mensen, in steeds groteren getale bij elkaar levend, werden voor hun voedsel steeds afhankelijker van hun oogstgewassen en hun vee; dit maakte hen extra kwetsbaar. Altijd en overal hebben mensen te maken gehad met drie soorten gevaren, die corresponderen met wat Norbert Elias genoemd heeft de triade van fundamentele beheersingsvormen,9 en die omschreven kunnen worden als gevaren van buitenmenselijke, tussenmenselijke en binnenmenselijke aard. Landbouwers moesten met elk van deze gevaren op een bijwndere manier rekening houden. Ten eerste waren er de vele gevaren die de omringende 'natuur' voor hen in petro had: langdurige droogte of juist zware regenval met hagel en overstromingen; parasieten, van schimmds en luizen tot sprinkhanen en ratten; onkruid; uitpuning van de 0074
Mensenmachten mannmmacht
dem door erosie of andere oorzaken. Een rweede soort dreigingen die zij re duchten hadden was dat vijandige mensengroepen de gewassen en de voorraden wuden plunderen en vernietigen. Ten derde besrond er altijd het risico dat de oogst wu mislukken of verloren wu gaan door een verkeerde manier van zaaien, verwrgen, oogsten of bewaren, met andere woorden door eigen nalatigheid, onwetendheid of gulzigheid. Het onderscheid in buiten-, binnen- en tussen-menselijke gevaren kan helpen het probleem van de opkomst van priesters en krijgers in landbouwsamenlevingen enigszins systematisch te benaderen, en licht te werpen op de vraag waarom de heerschappij van priesters waarschijnlijk aan die van krijgers is voorafgegaan. In de beginfase van de landbouw waren de gevaren van roof en plundering doorvijandige mensengroepen nog betrekkelijk gering: er viel weinig te halen, en er waren weinig kapers op de kust. Des te groter waren echter de gevaren die besloten lagen in de natuurkrachten zoals droogte en overstromingen die de oogst konden vernietigen, en in de individuele neiging tot luiheid en hebzucht, waardoor aan de gewassen op het veld en de vootraden in de schuren ook grote schade kon worden toegebracht. Voor rwintigste-eeuwse stedelingen lijkt het boerenleven - zeker in zijn 'traditionele', nog niet sterk gemechaniseerde vormen - 'dicht bij de natuur' te staan. Maar uiteraard is het verbouwen van gewassen niet iets dat de mens 'van nature' is aangeboren. Alles eraan moet geleerd worden; en het stelt degenen die het leren VOOt allerlei problemen waar geen genetisch geprogrammeerde oplossingen voor bestaan. Om te kunnen landbouwen zijn mensen aangewezen op in de sociale ervaring onrwikkelde en doorgegeven culturele richtlijnen. De problemen in kwestie betroffen natuurlijk in de eerste plaats de omgang met planten en dieren. Het proces van agrarisering komt erop neer dat groepen mensen een soort symbiose aangingen met bepaalde planten en dieren, die zij oorspronkelijk vrij in het wild hadden aangetroffen, waar zij zich in toenemende mate over gingen ontfermen en die zij aan een door mensen gestuurd ecologisch regime trachtren te onderwerpen. Om dit regime uit te oefenen dienden de mensen te beschikken over kennis - van de gewassen en de dieren en van de omstandigheden waaronder deze het best gedijden. Zij hadden dus kennis nodig van de 'buitenmenselijke natuur', Juist op dit gebied claimden priesters vanouds een bijwndere expertise - die zij tot op zekere hoogte waarschijnlijk ook inReligieus-agrarische regimts
75
derdaad bezaten. Als er in de lireratuur gesproken wordt van de bemiddelende rol tussm de mensen en 'hogere machten', dan blijkt dat de schrijvers meestal verwijzen naar een speciale vaardigheid - echt ofalleen maat toegeschreven - om het weer en de seizoenen te voorspellen en misschien zelfs ft: beïnvloeden, ofom ziektes onder planten en dieren te voorkomen en te genezen. Tot de verantwoordelijkheden van de priesters behoorde vaak de tijdbepaling. Het was - en is - voor landbouwers een kwestie van levensbelang om te weten wanneer het beste moment aangebroken is om het land te bewerken, te zaaien, te wieden, te oogsten, de voorraden aan te spreken. Als zij te laat zaaien, gaan er kostbare dagen van groei verloren en krijgt her onkruid te veel kansen; maar ook te vroeg zaaien kan fataal zijn, want de jonge kiemplantjes kunnen bevriezen of door regens worden weggespoeld. Bij de oogst doet zich hetzelfde voor: te vroeg oogsten betekent het mÎssen van groeikansen, te laat oogsten stelt het gewas bloot aan regen ofvorst. Mensen zijn niet uirgerust met een 'biogram' voor tuin- en akkerbouw. Zij hebben geen 'biologische kalender' die hen instinctief ror zaaien afoogsten aanzet. De enige kalender waarover zij beschikken is een sociaal-culturele; een van de taken die vanouds in agrarische samenlevingen aan priesters waren toevertrouwd was het beheer over deze kalender: het vaststellen, met behulp van de stand van zon, maan en sterren, ofhet tijd was voor bepaalde werkzaamheden. Maar het bleef niet bij oriëntatie alleen. In zijn boek over de ontwikkeling van de tijdmeting en het tijdsbesef citeert Norbert Elias de memoires van een oude Krobo uit het tegenwoordige Ghana, waarin deze beschrijft hoe in vroeger dagen de priester het tijdstip vastStelde waarop de boeren het graan moesten zaaien. Hij moest in het daarvoor gunstige jaargetij elke ochtend op de berg waar de Krobo's toen woonden naar boven klimmen om vanuit een vaste uitkijkpost te zien ofde wn bij het opkomen al een bepaald punt bereikt had. Als het zover was, gaf de priester een signaal dat over de hele berg weerklonk, en daarna, aldus het citaat, 'kon je de boeren en hun gezinnen de berg afzien rennen met hun manden en schoffels om aan het werk te gaan'.IO De doot Elias gecireerde informant was zelf nooit getuige geweest van het door hem beschteven ritueel, want dar was al uirgestorven toen hij nog een kind was. Maar ook al is het beeld dat hij schetst misschien enigszins geïdealiseerd, dan nog blijft zijn beschrijving interessant vanwege de 76
Menstnrnacht en mannenmacht
funcries die erin aan de priester worden toegedacht. Eén ander detail is nog in het bijzonder het vermelden waard: de mensen mochten tijdens her zaaien het signaal van de priester, een magische spreuk, herhalen; maar wie dat daarna nog eens durfde te doen, zou strwg gestraft worden en in het ergste geval in slavernij gevoerd worden. Hier blijkt heel duidelijk: het agrarische regime was niet alleen maar een regime over planten en dieren, maar ook over mensen - een regime gekenmerkr door een combinatie van wat Bias genoemd heeft Fremdzwang en Selbstzwang." Priesters speelden een belangrijke rol in dit regime. En zij konden een zo vooraansraande rol spelen, denk ik, omdat hun taak van levensbelang was voor de gemeenschap - niet alleen vanwege de oriëntarie die zij verschaften maar ook, en meer nog, vanwege hun disciplinerende werking. De discipline kon bindend zijn, zelfs al waren de gronden waarop de priesrers hun beslissingen baseerden raadselachtig en willekeurig. In onzekere situaries, die kunnen uitlopen op conflicten en ontwrichting, kan her een uitkomst zijn wanneer iemand bereid is, hoe dan ook, de aanzet te geven tot een collectieve actie en daarvoot de verantwoordelijkheid op zich te nemen. Nogmaals, ik wil nier beweren dat de problemen waarvoor de boeren stonden geheel en al nieuw waren en dat verzamelaars en jagers daar nooir mee te maken hadden gehad. Mijn stelling is alleen dat naarmate de omvang - en ook de dichtheid - van de bevolking van landbouwsamenlevingen toenam, bepaalde problemen extra nijpend werdwen dar daaraan alleen het hoofd geboden kon worden met speciale vormen van disciplinering. Daarbij denk ik aan de noodzaak van hard werken om voedsel te produceren, aan de noodzaak van het aanleggen en bewaren van voorraden voedsel en zaaigoed, en aan de daarmee verbonden noodzaak die voorraden op een enigszins bevredigende manier onder de leden van de gemeenschap te verdelen. ln een reeks prikkelende artikelen en boeken heeft de antropoloog Marvin Harris onze aandacht gevestigd op her feit dar in agrarische gemeenschappen de problemen van het bewaren en verdelen van voedsel niet minder dwingend waren dan die van het produceren. Om in staat te zijn om perioden van schaarsre te overleven, moesten deze gemeenschappen een produkrieniveau halen dar hun directe behoeften in normale tijden overtrof. Wat onder normale condities jaarlijks terugkerende overschotten waren, was in een !angere-termijnperspectief bezien een noodzakelijke buffer regen de onvoorziene omstandigheden in tijden van Religieus-agrarische regimes
77
nood. Verder doorredenerend langs deze lijn - die uiteindelijk teruggaat op de 'wet van Liebig'* -laat zich vermoeden dat de door de priesters geleide riruelen hielpen om de zelfbeheersing re versterken, die mensen er eerst al toe kon brengen om grotere voorraden te verbouwen dan zij normaliter nodig zouden hebben en hen er vervolgens van kon weerhouden om die voorraden al te grerig aan te spreken. Weer biedt het Oude Testament voorbeelden te over, die deze gedachtengang kunnen illustreren. De levenslessen die het verkondigt zijn gericht tot mensen die dagelijks te maken hadden met de hier gesignaleerde problemen. Zij moesten in het zweet huns aanschijns hun brood verdienen; zij moesten zuinig zijn en zij moesten wrgen dat niemand onder henzelf te kort kwam - ook dit laatste was van levensbelang voor iedereen, want het werkt ontwrichtend op een kleine landbouwgemeenschap, als enkele leden in groot gebrek moeten leven. 11 Vlijt, zuinigheid en gemeenschapszin, daar kwam het op aan. En de aanmaningen hiertoe gingen vergezeld van de uitentreuren herhaalde oproep rot gehoorzaamheid aan God: men moest zijn religieuze plichten nakomen en de priesters in ere houden. Problemen van bewaren en verdelen
Het zal de lezer niet ontgaan zijn dat er, ook al verwijs ik afen toe naar de bijbel, aan mijn betoog een onbijbelse, evolutionistische gedachtengang ten grondslag ligr. Ik signaleer dat in verreweg de meeste landbouwsamenlevingen priesters voorkwamen; kennelijkhadden in een bepaald stadium van agrarische ontwikkeling, samenlevingen met priesters grotere overlevingskansen dan samenlevingen zonder priesters. Dit brengt mij dan op de vraag in welke (maatschappelijk gevormde) behoeften de priesters dan wel voorzagen, welke functies zij vervulden die deze algemene regelmatigheid kunnen verklaren. De functies van priester, zo heb ik al betoogd, beuoffen niet alleen de oriëntatie, maar ook de disciplinering; en hun bijdrage aan de agrarische • Volgens de door de Duitse chemicus ]ustus von Liebig (I80J-I8n) geformuleerde 'we!' wordt de maximale omvang van de populatie bepaald niet door de normale maar door de mees! ongun.\[igc lcvensoms[andigheden. Dele maken pc:riodiek een einde aan de groei van de popuia[ie; onder de daaropvolgende 'normale' condities omstaan er weer kansen op groei. YgL Harri~ 1993: 208.
78
Memenmacht en mannmmacht
discipline: lag niet alleen op het vlak van werk en produktie, maar ook van bewaren en verdelen, van conservatie en consumptie. Deze laatstgenoemde problemen waren niet minder belangrijk dan de problemen die samenhingen met de produktie. Bij een geslaagde oogst werd in één keer een veelvoud van het voedsel binnengehaald dat verzamelaars ooit bijeen konden brengen - meer ook dan de gemiddelde buit van jagers op groot wild. Van zo'n oogst moest een gemeenschap dan maandenlang leven. Dit alles bracht tevoren ongekende problemen met zich mee. Al deze problemen waren evenzovele bronnen van onzekerheid en conflict. De priesters boden hiervoor bindende oplossingen in de vorm van riten. Deze riten, door henzelfofonder hun leiding uit te voeren, waren standaardoplossingen voor problemen van het samenleven die VOOrtvloeiden uit het bestaan van landbouwers. Die problemen betroffen, zoals gezegd, zowel de 'uitwendige', buitenmenselijke als de 'inwendige', de binnenmenselijke natuur. Of de oogst zou slagen hing altijd medeafvan zon, wind en regen; de mensen hadden daar geen invloed op, maar zij moesten er wel naar beste weten en kunnen rekening mee houden. Voor de oogst gold hetzelfde als wat calvinistische theologen later hebben opgemerkt over de goddelijke genade: al doen mensen nog zo hun beSt, zeker kunnen ze nooir zijn van de goede afloop; het enige wat vaststaat is dat als ze hun best niet doen de afloop zeker slecht zal zijn. Priesters nu, zo vermoed ik, hielpen de mensen van dit inzicht te doordringen en er daadwerkelijk naar te leven; zodat zij ter wille van een weliswaar altijd onzeker blijvende oogSt toch her geduld en de vlijt zouden opbrengen zonder welke er in geen geval iets van terecht zou komen. Maar daarbij bleefhet niet. Want ook al slaagde de oogSt, dan was een samenleving nog niet van de problemen af. Integendeel; zij werd dan nogmaals op de proefgesteld. Hoe immers kon voorkomen worden dat allen ofenkelen (de sterksten) zich direct na het binnenhalen van de oogst aan rijke maalrijden te buiten zouden gaan, tordat er niets meer over was, geen voedsel en geen zaaigoed? Dit probleem klemt des te meer, omdat nu eenmaal niets zo aanstekelijk werkt als gulzigheid. Als er een paar leden van een groep al te gretig toetasten in de oogst, zullen de anderen zich welhaast gedwongen zien om niet achter te blijveil. Wie niet meedoet, doetzichzelfen de zijnen te kon. Hoe nu kon deze vicieuze cirkel gebroken worden?
Religieus-agrarische regimes
79
De oplossing lag naar mijn idee in een uitvinding die even sjmpel als ingenieus was en waarvan het belang moeilijk overschat kan worden. Er kwam een sociale institutie rot omwikkeling, die wwd de psychische neiging als het sociale mechanisme van gulzigheid bij plotselinge overvloed tegenging - namelijk het oogstfeest. Het principe is, alweer, verbluffend eenvoudig. Gedurende een korte periode werd er in collectief verband toegegeven aan de gulzigheid, om er daarna, eveneens collectief, abrupt een einde aan te maken. De hele gemeenschap, iedereen, mocht onder leiding van de priesters naar hartelust eren en drinken; maar als de goegemeente volgegeren was, gaven de priesters het sein dar het feesr was afgelopen, en braken er weer soberder rijden aan. Sterker nog dan op loutere landbouwers drukre de plicht tot soberheid op al die groepen, en dat waren de meeste, die landbouw combineerden met veeteelt. Zij hadden niet alleen grote oogstvoorraden beschikbaar, maar ook, bij wijze van spreken, een kostelijke jachtbuit voortdurend onder handbereik. En zij moesten leren ook hiervan een spaarzaam gebruik te maken. De verleiding om in tijden van tegenspoed een dier te doden was dus altijd aanwezig. Wat lag er meer voor de hand als een effectief middel om deze neiging tegen te gaan dan het slachten te maken rot een strikt rituele aangelegenheid, die alleen door de priesters uitgevoerd zou mogen worden, of tenminste alleen met de tocstemming van een ptiester? Is het toeval, zo kunnen we ons langs deze lijn doordenkend afvragen, dat het paasfeest in het vroege voorjaar valt, kort nadat de malse lammeren geboren zijn? Deze overwegingen bieden misschien ook een verklaring voor het schijnbaar paradoxale feir dat bij oogSt- en slachtrituden niet alleen gefeest werd, maar ook geofferd. Een offergave, zo lijkt het, werd de gebruikelijke manier waarop mensen toonden dat ze bereid waren om niet omniddel!ijk aan bepaalde verleidingen toe re geven maar ziçh te onderwerpen aan een regime van ontzegging, ook te midden van overvloed. In een interessant vergelijkend historisch-antropologisch onderzoek heeft Bruce Lincoln twee half-nomadische volken vergeleken, die voornamelijk van veeteelt leefden: de Indo-Iraniërs uit het derde en tweede millennium voor Christus, en de Niloren in Oost-Afrika, die nog in onze eeuw een soortgelijk bestaan leidden. Beide groepen volken kenden een strikt verbod op het slachten van vee, anders dan door priesters. Onder de Dinka in Oost-Afrika, schrijft Lineain, zou het 'bij niemand opkomen 80
MenSfllmacht fll mannenmtlcht
een zo waardevol en geliefd dier als een os te doden eenvoud ig omdar men honger heen '; alleen Olls offer mag een os [er dood gebracht worden. I } Bij de Indo-Ir.lanse volken WOlShet niet anders; in hun taal stond een en hetzelfde woord voor 'huisdier'. 'vee' en 'offerdier' ; een ander woo rd kan worden venaald met 'vee' en met 'dat wat alleen als offer gedood mag worden'.I -4Er blijft nog één intrigerend probleem over. Bij de eerde r genoemde voorbeelden van offerrituele n uit Mesoporamië en Israël heb ik de aandacht vooral op één aspect gevestigd, namd ijk dat de offers voor een belangrijk deel uit vlees bestonden. en wel van de eersu: kwaliteit (wam voor deze gelegenheden was alleen het beste goed genoeg). e n dat vaak een behoorlijke portie van dir vlees werd opgegeten door de priester. Als we echter op Leviticus mogen afgaan. gebeurde dit niet altijd. Er waren ook gelegenheden waarbij het offer. dat kon bestaan uit een macht ige stier, in zijn geheel verbrand werd en in rook opging. H oe is dit, deze schijnbare verspilling. sociogenetisch te verklaren? Welke sociale overlevingskansen wa ren hiermee gediend? H et laat zich raden dat ook hier verdeel- en bewaarprobleme n achter steken. Bij het uirwerken van deze gedachte heb ik me weer door Marvin H arris laten inspi reren - zonder hem overigens veranrwoordelijk Ie stellen voor de tamelijk vérstrekkende hypothese waanoe ik ben gekomen. Een radicale mmier om af te komen vm het lastige probleem hoc voedsel te vcrdden dat chronisch zeer sch:a.a~ is, zo schrijft H arris, i,~ het gebru ik van dit voedsel domweg voor ied.creen re verbieden ; op deze even eenvoudige als afdoend e manier zoude n zowel het taboe op het eten van varkensvlees door jode n en moslims als het taboe op het eten van rundvlees door hindoes zijn o n tS{aan . l ~ Beide taboes. aldus H arris, vormen het n:s ulraar van een historîsch proces, w;aarin door intensivering van de landbouw teweeggebrach te ecologische veranderingen het ho uden van varkens en runderen steeds kostbaarder maakten. Varkens hadden als huisdier weinig meer re bieden dan hun vlees, en dat kon als het moest gemist worden. Runderen daan:ntegen leverden in India heel moeilijk misbare Irekkrach r en melk. Terwijl in de oude veda-geschriften nog nauwkeurig sta:ll geregeld hoe priesters een os dienen te slachten. is in de latere hindoclraditie het rund, zoals bekend, heilig verklaard - zoals her varken in her M idden-Oosten onrein is verklaard. Een offer in rook laren opgaan is ook een vorm van taboe verklaren: dil is voedsd waar geen mem ffittr aan mag komen , 7.elfs geen prie$ter.
Zou de achtergrond hie",,,m niet de volgende geweest kunnen zijn? Het UIl in een samenleving als die V:I.O de Indo-lraniërs ongetwi jfeld welet"ns z.îj n voorgekomen dat iemand erop benapr werd voor 'lichzelf een stuk vee te hebben geslacht. Waf moest er in zo' n geval gebeuren? Niet alleen wachtte de dader een strenge straf, maar ook anderen zouden van d it beest niet mogen genieren. W2S niet de meest voor de h2nd liggende oplossing in zo'n geval; het voor ieders ogen verbranden van dit zo schandelijk gesbchte rund? Om nog één stap verder te gaan op dit speculatieve pad: ligt het niet VOOt de hand dat de roeschouwers bij zulke rituelen weleens gedacht zuilen hebben: ~n offer, jawel, ma.ar waaraan, aan wie? Voor wie is dir kostelijke vlees bestemd?Ik wil niet beweren dar de voorstellingen van goden uitsluitend in dit soon rituelen hun oorsprong hebben gevonden, wel dat zij er mede door gevormd zijn. Het ritualiseren van de slacht en de monopolisering daarvan door de priesters ging samen met wat we tegenwoordig de 'criminalisering' van het nier-rituele slachten zouden noemen, met als uiteindelijk resu ltaat de praktische eliminacie daarvan. De offerrituelen waren, net als de oogstfeesten , ceremonies met sterk disciplinerende fun Cl ics. Op den d uur hadden landbouw- en veeteehgemeenschappen die 'lulke rituelen (Gepasten een grorere kans op overleven dan groepen die er niet aan wilden. De priesters, d ie als a=remonicmeesters optraden, schrugden de rituelen met voorstellingen OVer bovenaardse wezens voor .....je al deze heerlijkheden, die de mensen zichzelf onncgdcn, bestemd w:uen. Zo hidpen zij hun medemensen zich e~n steeds duidelijker beeld te vormen van de. hemelse. onrnng~ rs van aardse lekkernijen. En zo deden zij het idee posrvarten dat zij, de priesters. bemiddelaars waren russen aarde en hemel russen mensen en goden - en als zodanig o nmisbaar.
Coda Dit betoog eindigt nogal speculatief. Daarom vat ik nog even kort de belangrijkste punten samen: l. Ik heh erop ge.wez~n dat vide histo rici, antropologen en sociologen het zich met de problemen van godsdienst en priesterschap weleens wa : Ie gemakkelijk maken door zo nder meer theologische termen over te nemen. t. Vervolgens heb ik als een sociologisch probleem de vraag aan de orde 82
Mrmmmflch, m 11lJ1n1unm(1rh,
gesteld hoe het komt dat de priesters een heersende groep geworden zijn in landbouwsamenlevingen. 3. Om deze vraag te beanrwoorden heb ik gebruik gemaakt van het begrip agrarisch regime en betoogd dat priesrers belangrijke functies vervulden in agrarische regimes, door zowel oriënrarie re verschaffen als discipline.
Religitus-agrariJche regimes
83
De opkomst van militair-agrarische regimes'
Al heel lang is de mensheid bezig haar hegemonie over andere soorren uit te breiden. Met de opkomst van landbouw en veeteelt is deLe trend een nieuw stadium ingegaan, waarbij sommige soorten door mensen werden beschermd en beheerst, terwijl andere (de overblijvende 'wilde' soorten) - voor zover ze nict werden uirgeroeid - meer of minder effecticf werden weggehouden van het zich uitbreidende menselijke domein. De toenemende beschikbaarheid van land dat de mensen voornamelijk voor zichzelf en hun huisdieren konden exploiteren leidde bijna onvermijdelijk tot groei van de bevolking - een proces dat Eric Jones en andere economisch historici aanduiden met de term extensieve groei. In enkele gevallen deden zich ook processen van inunsievegroei voor: een min of meer duurzame uitbreiding van de hoeveelheid goederen per hoofd van de bevolking. Bijna overal raakten de overschotten die dankzij de ontwikkeling van agrarische samenlevingen werden voortgebracht op den duur zeer ongelijk over de bevolking verdeeld. De toegenomen produktiviteit leidde in dir stadium meestal niet tot een algemene stijging van de levensstandaard maar tot een proces van voortgaande sttatiflcatie - van differentiatie van mensen naar macht, bezit en prestige. De groei in materiële mogelijkheden was bij de rijkste toplaag vaak zo groot dat er reden is om te spreken van hypertrofie; terwijl onder aan de zich ontwikkelende maatschappelijke hiërarchie zich eerder verschijnselen van dtrofievoordeden. In verschillende delen van de wereld, en in verschillende hiscorische perioden, zien we, met allerlei regionale en lokaJe variaties, telkens hetzelfde patroon van stratificatie opkomen: in het oude Mesopotamië en in het pre-Columbiaanse Mexico en Peru, in het pre-industriële Engeland en het pre-industriëlc Japan, bij de Kelren en bij de Ashanri, enwvoort. Steeds bestond de overgrotc meetdetheid van de bevolking uit boeren; zij bewerkten her land en vormden de onderkant van de sociale piramide. Ambachtslieden en kooplieden waren veel getinger in getal. Een enkeling onder hen kon het tor grote rijkdom brcngen, maar hun maatschappelijke status bleef gewoonlijk laag. De hoogste posiTies in de hiërarchie van 84
Mmsenmac-hr en mannenmflchr
macht, b~zit en prestige werden gemonopoliseerd door priesters en krijis niet gezegd dat alle priesters en krijgets tijk en machtig waren. Velen van hen hadden het nauwelijks beter dan d ~ armste boer. Waar het om gaat is dat de heersende elites war~n samengesteld uit priesters en krijgers en ~ in sommige v~r g~avanc~erde agrarische sam~nlevin gen - hun nakomel ingen en opvolgers. In het vorige hoofdstuk heb ik geprobeerd te achterhalen waaraan priesters hun macht ontleenden. Hier gaat het om de krijgers. Mijn verklaring zal langs dezelfde lijnen verlopen: ik zal nagaan welke sociale functies krijgers v~ rvulden binnen de zich ontwikkelende agrarische regImes. g~rs. Hie rm ~e
Produktivitá t en kwetsbaarheid
Toegenomen ptoduktivit~it en toegenomen kwetsbaarheid - deze for~ muleringwijstop een combinatie van omstandigheden, waarin naar mijn idee de sleutel ligt om de machtsstructuur van agrarische same nleving~n te kunnen begrijp~n. Er was voor landbouwvolken op den duur geen weg terug - alleen al, omdat de to~genom~n produktiviteit geleid had tot een toename van de bevolking en een afname van woeste grond waarop mensen zouden hebben kunnen leven van v~rzam ele n en jagen. Zij waren als boeren (om een b ~eld te gebruiken dat juist aan de jacht en de visserij ontl~end is) terechtgekomen in een agrarische valstrik, een agrarische fuik. Minder beeldend, en in meer op de theorievorming afgestemde termen gez~gd: landbouwvolken zagen zich gedwong~n t~ leven onder een agrarisch r~gime. In het vorige hoofdstuk heb ik een indruk proberen te geven van wat waarschijnlijk de oudsr ~ vorm daarvan is: het reLigieusagrarische regime, geleid door priesters. In sommige samenlevingen hebben deze religieus-agrarische regim ~s zich verbazend lang w~ten te handhaven; maar in alle mij bekende gevallen hebben zij op den duur plaats moeten maken voor militair-agrarische regimes, geleid door krijgers. Ik gebruik het wootd 'plaats maken voor', omdat dit de mogelijkheid open laat voor vele varianten: van het (voorgoed of tijdelijk) volledig verdwijnen van een gezaghebbe nd ~ priestetklasse tot allerlei vormen van ged~elde heerschappij, zoals we die onder meer kennen uit de Europese middeleeuwen en uit de geschiedenis van de islam en de hindoewerc:ld. De opkomst van militair-agrarische regimes was een dominante, niet Militair-agrarische regimes
85
een universele trend. Er zijn documenten die berichten over sam enlevingen met een al vrij intensieve landbouw, waarin nergens sprake is van priesters of krijgers. Zo'n docum ent is bijvoorbeeld het leerdicht Waken en d4gtn van de Griekse dichter H esiodus, uit ongeveer 700 voor Christus. I Hesiodus b~int met zijn afkeer \'aU oorlog re betuigen. Het is veel betcr, zegt hij, dat mensen mct elkaar strijden in vreedzame wedijver: laten pottenbakkers zich m eten met porten bakkers en barden met barden, in vaardigheid, zonder geweld. H esiodus zelf, als bard. zingt d e lof van wat hij zict als de o ude d eugden van vlijt, zuinigheid en zelfbeheersing. H ij doet dit zonder ook maa r een keer naar een priesterlijke leidsman te verwijzen. In plaats daarvan spoort hij zijn toehoorders en leurs aan om h un aanvechtingen tO( luieten, verkwisten en rwistcn uit eigm bnu~giT1g te bedwingen - want d at is, uiteindelijk, in hun eigen belang. Hij preekt met andere woorden een agrarisch regime gebaseerd op zelfdwang; waarbij opmetkdijk is dat dit al allerlei overeenkomsten vetroont m et d e later door Mn Webet als noodzakelijk ingrediënt van het kapitalisme beschreven 'protestötntse ethiek') Maar hoewel Hesiodus her boerenleven voorstelt als een h:ml bestaan van 2.woq;en en o nrzegging, heeft 2.ijn beschrijving ook iets onbedoeld idyllisch - juist vanwege de afwezigheid van een direct voelbare heerschappij van ptiester$ of krijgers. De posirie van waaruir hij schteef was verre van typisch voor die van boeren in samenlevingen met ecn enigszins ontwikkelde land bouw en veettt:lt. Hi j vertegenwoordigde eerder een uitzonderingsgeval. een afwijking van het 'A1gemetn Agrarisch Patroon', het AAP, die verklaring behoeft. 4 Veel typischer in vele opzichten was de wereld d ie de andere vroegGriekse dicheer Homerus oproepr in de Ilias en d e Odyssee. Ik geef een kort citaat: 'VanafIlios joeg een SlOrm m ij naar de Kikonen pal voor lsmaros We. D aar verwoestre ik die stad en sloeg de mannen dood. Di: vrouwen en kostbaarheden namen we in beslag als o uir, die we eerlijk vetdeelden, zodat niemand er iets aan tekorr kwam als we vertrokken.'5 H et is duidelijk, hier spreekt een krijger. D e ' ik' die aan het woord is, is Odysseus, en de laconieke manier waarop hij vertelt over 2.ijn wederwaardigheden nadat hij op lsmaros is geland geeft een indruk van hoe h ij en zijn mannen tij dens hun o mzwervingen overzc:e aan de kost kwamen:
86
M~ns~nl1"uht ~n
m,,,,,unmpchr
door roven en plunderen. Daarbij leken zij. net als de boeren die hel land bewerklen, weinig keus Ie hebben: want hol': zouden 'lij anders hebben kunnen overleven~ De"ze: vraag is misschien al te retorisch gcsrc:ld: de Kikonen waren bondgmoren g~ecs t van de Trojanen, I':n Odysseus kan hen daarom met enige rechrvaardigingals vi janden hebben behandeld. Omgekeerd 2.al hij ook wel eens een gastvrij onthaal hebben gevonden bij een bevriende heer in d iens burchL Zulke vriendend iensren over en .....eer konden ec hter alleen worden uitge.....isseld U1ssen heren van gelijke srand - tussen edelen. rijke en aanzienlijke krijgers d ie hel zwaaro wisten te hameren en w nodig bereid waren om hun eerdaarml':e te verdedigen. 6 Hl':t is interessanr de aan Odysseus toegedichte handelingen te vergelijken met de in het vorige artikel ter sprake gebrachte Krobo·priester, van wie verteld werd dat hij elke ochtend naar Lijn uitkijkpost klom om te zien ofhet al tijd was om te z.aaien. [n de overlevering hebben Odysseus en deze Afrikaanse pricsler met elkaar gemeen dat z.ij beiden, ieder op hun manier, gezag wisten af te dwingen; maar u. deden dar in wel hed verschillende hoedanigheden: de een als aanvoerder van een legertje. de ander als leider van religieus ritueel. Z ij vertegenwoord igden bijna als elkaars tegenpolen de twee typen van het"rschappij van krijgers en van pricslers. Wc moeten ons, zoals gezegd, de rol van de Krobo· priester niet al I C idyllisch voo rstellen. Volgens het verslag van hun (christelijke) kroniekschrijver kwamen de Krooo's oorspronkelijk uit Dahomey; z.ij wa~n gevlucht omdat zij de onderdrukking door de koning van Dahomcy niet langer konden verdragen. Onderweg leverden zij slag met andere volken die zij op hun rachten ontmoc[(cn; na vele omzwervingen en conA ioen hadden 'li j uiteindelijk een woonplaats gevonden op de hoogten van de Krohoberg. 7 De nele geschiedenis. in enkele bladzijden verteld. vertoonr een treffende gelijkenis met de lotgevallen van het volk van Israël wals die beschreven staan in de eerste hoeken van het Oude Testament. Net zomin als de Israëlieten leefd en de Krobo's in een samenleving d ie vrij was van oorlog. Maar ZI: hadden hun toevlucht gevonden in een gebied waar geen oorlog woedde, omdat het kennelijk buiten het bereik lag van de milirairagrarische koninkrijken va n West-Afrika. H ier kOIl de priesrer de leiding nemen in de rilUden die hoorden bij de landbouw. Zoals in vrijwel iedere samenleving werklen echler ook hier zowel krach ten die de vredc als M ilitair-agrarisclJr r~;mN
87
krach ten die d e oorlog bevorderden. Van de mijd d ie hieruit voorrvloej~ d e krijgen we even een indruk als onze kronieksch rijver vertc!t over de leider va n «n naburig \'olk die 'ZO krijgszuchtig was dar zij n eigen volk hem, o m he m V'1n verdere oorlogshandelingen te weerhouden , de rechterhand afha kte. 8
Intermezzo: het receptie. tffict D eze an ekdore brengt ons weer bij de vraag in hoeverre: oorlog (of ook godsdienst) 'natuurli jk' e n 'universeel' is. fkzal in verband metdaevraag even van m ij n eigenlijke o nd erwerp afdwalen en een paar o pmerkingen maken over h et ' receptie-effect'. Dit is een h eel eenvoudig, geregeld tet ugkerend effect. dat iedereen die weleens een receptie bezoekt zal kennen. Wanneer de eerste bezoekers van cen rcceptie hinncnkomen, kun· nen zij op nonnale toon een gesp rek voeren. Naarmate er meer mensen bij komen, neem t het gel uidsvolume echter toc. Teneinde zichzelf toch verstaan baar te maken verheffen de aan wezigen hun stem - wa t het l a~ waai allee n maar noggrotcr maakt. Na enige tijd p raat iedcreen zo luid a ls hij kan. en niemand kan meer goed verstaan wat d e anderen zeggen. Betekent dit dat mensen een n atuurlijke neiging rot schreeuwen hebben? Nee. De STrekking van het voorbeeld is duiddijk: h er is de druk der o mstandigheden - of, in m«r tech nische termen gezegd, d e d ynam iek van de sociale figu ratie d ie zij mer c1 kaar vormen - , d ie maakt d at de men st"n zo hard praten. loocreen staar re schreeuwen o mdat alle anderen staan te schreeuwen. Erkenning van d~ sociale mcchanismen d ie werkzaam zijn in het re~ ccptie-efFea kan ertoe bijdragen om ook in andcre, belangrijkcrc sociale proassen op her spoor re ko men van soortgelijke mechanismen. De hoc~ veelheid geluid die o p een gegeven moment in de receptieruimre word t voo rtgebracht kan onmogel ijk worden verklaard vanu it een theorie over h et m enselijk individu als een geboren schrecuwlelijk, een homo damallJ. Het kabaal is door geen der aanwezigen zo gewiJd: h et is ook door geen der aanwezigen zo gepland ; en toch wordt het doo r de aanwezigen zel f gep tod uceerd. als het o ngewilde en ongeplande resultaat van hun SJ rnCn"lIJn. M ijn voomd is in h et receptie-effect een pa rabel t e" zien voor wat er gebeun in veel m«r omvattend c sociale proce~sen, ZQ,;Il~ bijvoorbeeld 'hellificcring' en ·paeific~ri ng'. Er is geen rt"den om cen toestand van per-
88
M~m(f1mach{~" milfln~nml1cht
manente oorlog te zien als de op een of andere manier voor mensen 'natuurlijke' bestaanswijze; net zomin als er reden is voor het omgekeerde; om een paradijselijke vrede als 'natuurlijk' te beschouwen. Het hele idee van een 'natuurwestand' waarin mensen ooit verkeerd zouden hebben is trouwens dubieus; want in welk tijdperk zouden we die moeten situeren1 Het ligt meer voor de hand om ervan uit te gaan dat er in de omwikkeling van de mensheid perioden zijn geweest waarin volken in bepaalde gebieden in betrekkelijke vrede konden leven, en perioden waarin ze het niet konden laten elkaar uit te dagen met krijgsgeweld. De verklaring voor de wisselende mate waarin groepen zich door elkaar bedreigd voelden en elkaar bedreigden kan niet worden gevonden in een onveranderlijke 'menselijke natuur'. Ook hier geldt het adagium dat veranderingen alleen te verklaren zijn door ze in verband te brengen met andere veranderingen. Er is nog een ander algemeen principe dat kan worden ge'11lustreerd door het verhaal van het ongelukkige stamhoofd wiens hand werd afgehakt om hem het oorlogvoeren te belenen. Ik bedoel het principe dat we van iedere trend die we bespeuren, mogen aannemen dat hij gepaard gaat met tegentrends. Bij deze trends en tegentrends hoeven we niet te denken aan abstracte, welhaast metafysische krachten; ze zijn belichaamd in mensen van vlees en bloed - van wie er sommigen, zoals in dit geval, aansturen op oorlog, en anderen op vrede. Tegengestelde krachten kunnen uiteraard ook werkzaam zijn in een en dezelfde persoon, die zich dan verscheurd voelt door tegenstrijdige motieven. In ieder geval: als we ergens dominante trends waarnemen die in een bepaalde richting gaan, doen we er altijd verstandig aan ook op tegemrends re lenen, en ons af te vragen waarom de tegemrends het hebben moeren afleggen tegen de dominante trends.
Destructiviteit en weerbaarheid Er zijn vele gevallen bekend van volken die in een fase verkeerden waarin oorlogen onvermijdelijk waren en tot de vaste orde der dingen leken te behoren. Er hoefde zich daartoe niet eens een aparte klasse van krijgers te hebben gevormd; alle jonge mannen van een sram konden na een inwijdingscetemonieel tot de krijgers worden toegelaten. Dit was bijvoorbeeld w bij vele indianenstammen in Noord-Amerika, van wie Europese missionarissen beschreven hebben hoc ze met elkaar in een jaarlijks terugke-
Militair-agrarische regimes
R9
rende strijd op leven en dood verwikkeld waren ~ een strijd die voor de verliezers alleen maar kon eindigen in gruwelijke vernederingen en martelingen.* Deze tribale samenlevingen venegenwoordigden een vroege fase in een proces dat nog steeds voongaat: de monopolisering van geweld door georganiseerde specialisten. In de eerste fasen van dit proces, in een verre prehistorie, is groepsgeweld in toenemende mate een mannenzaak geworden. Natuurlijk konden vrouwen en kinderen nooit geheel en al worden weerhouden van lichamelijk geweld onder elkaar en zelfs tegen mannen, maar zij wetden meer en meer uitgesloten van deelname aan georganiseerde gevechten tussen groepen. Kenmerkend voor de tribale fase was dat er veelal een streng verbod gold voor vrouwen en kinderen om wapens aan te raken.9 Dit 'taboe' berustte niet op een aangeboren vermogen of onvermogen tot vechten; het weerspiegelde de machtsverhoudingen die zich in de loop van de tijd hadden ontwikkeld. De monopolisering van het georganiseerde geweld ging een nieuwe fas e in met de vorming van een speciale klasse van krijgers. De overgang naar deze fase vond plaats in landbouwsamenlevingen met een vrij vergevorderde specialisering van functies; er zijn verschillende aanwijzingen dat deze overgang gepaard is gegaan met een algehele militarisering. Zoals ik in her voorgaande artikel heb betoogd, werden de heersende elites in landbouwsamenlevingen aanvankelijk gevormd door priesters. De eerste steden ontstonden rondom tempels waarin voorraden voedsel en andere kostbaarheden werden bewaard. Met het oog op de waarde van deze voorraden zullen deze tempels altijd wel bewaakt geweest zijn. Uit de archeologische opgravingen blijkt echter dat ze in het begin niet zwaar versterkt waren. 10 Wat de opgravingen ook tonen, vaak heel duidelijk, zijn sporen van vernietiging. De oudste tempels zijn afgebrand, en de gebouwen die cr • Ygl. Clasues 1980: 171-248. Zoals Wolf (19Hz) en anderen hebben aangeroond, di~nl met
herr~kking rOl
wwcl de oorlogen zelf als de wijze waarop l~ gevoerd werden, helop.
dringen van de Europese kolonislen in aanmerking re wOlden genom~n. Hun invloed op de Amerikaans~ indianen is v<:rgelilkbaar met di~ van de Romeinçn op de in <;ramwrband levcnde volken van Noord-Europa in de eersle eeuwen van onze jaandling. Bryan Wilson ü~n8)
heeft erop g~w"7~n dar Imgdllrige milirailL legmsfloed de opkomsr van ldigieme
leiders kan hevordcf('n. Kedey {T996} geár vde aanwijzingen voor een pre-Columbiaan. ,~oor!ogeul(llut in
90
de Amerika\.
Menstnmat!Jt en manllenmûr!Jt
voor in de plaats kwamen waren steviger ommuurd. De tempels kregen het karakter van vestingen. Vervolgens, in een weer latere fase, kunnen we een demilitarisering van de tempels waamemen. In een enkel geval wijst dit misschien op een algehele demilitarisering van de samenleving. Meestal echter maakte de demilitarisering van de tempels deel uit van een proces van voortschrijdende maatschappelijke differentiatie, waarbij de militaire macht in toenemende mate werd gemonopoliseerd door krijgers. Tempels werden betrekkelijk vreedzame enclaves in militair-agrarische rijken waarin overigens de aanwezigheid van fYsiek geweld alom voelbaar was. Zo was Palestina een gebied dat sterk onder de invloed stond van militair-agrarische rijken; de lotgevallen van het volk van hrad, zoals in het Oude Testament beschreven, bestaan voor een helangrijkdeel uit militaire gebeurtenissen - veldslagen, overwinningen, nederlagen. De Babylonische ballingschap betekende hetdef1nitieve einde aan de soevereine miliraire macht van een Israëlische staat, en deze militaire nederlaag gaf nieuwe machtskansen aan degenen die zich opwierpen als de geesrelijke leiders van het volk, de priesters (onder wie zich als een rivaliserende minderheid ook de 'proferen' bevonden). Griekenland lag meer in de periferie van de grote militair-agrarische rijken van Klein-Azië; maar ook hier was al in de door Homerus bezon~ gen tijden de dreiging van oorlogvoortdurend aanwezig. Het onbedreigd vredige boerenbestaan waar Hesiodus over schreef, was waarschijnlijk een uitzondering. Hesiodus mocht zich dan wel, als een rechtgeaarde boer, in vele toonaarden bekJagen over zijn harde lor; dit neemt niet weg dat hij lijkt te hebben geleefd in een oase van vrede. Terwijl bij Hesiodus krijgsgeweld praktisch ontbreekt, staat het werk van Homerus er vol van. De llia,en de Ody»eegáán over oorlog. De laatste zin van het boek Richteren: 'In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen' lijkt zonder meer van toepassing op de wereld van Odysseus en de zijnen: het waten vrijgevochten krijgers, die soms samen optrokken tegen een gemeenschappelijke vijand, maar die als het erop aankwam elk voor zich het recht in eigen handen namen. Beschrijft Homerus dan 'de oorlog van allen tegen allen'1 Letterlijk genomen zeker nier. Het militaire geweld was in de wereld van Odysseus al in sterke mate gemonopoliseerd. Er was een kleine bovenlaag van krijgers, die beschikren over de wapenuirrusting en - niet minder belangrijk - de door langdurige oefening verkregen fYsieke en sociaal-psychologische Militair-agrarj,rhe regime>
91
kwaliteiten (in één woord, de habims) om de wapens met succes te kunnen hanteren. De overgrore meerderheid van de bevolking nam geen deel aan de strijd en kon alleen maar hopen dat haar het lot van een militaire overval bespaard zou blijven. Metaal- eerst brons, later ijzer- speelde een belangrijke rol in de bewapening. Het vervaardigen van de metalen wapens werd een apart specialisme, van smeden. Maar evenals de boeren, die de krijgers van voedsel voorzagen, bleven de smeden, ook al waren zij het die de wapens leverden, vrijwel altijd ondergeschikt aan de krijgers.!! De vraag is, nogmaals, hoe dit te verklaren is: hoe kon er een cesuur ontstaan in de machtsverhoudingen, die een kleine elite van krijgers in de gelegenheid stelde om zich hoog te verheffen boven de grote meerderheid, en op den duur zelfs de priesters in macht te overtreffen? In tribale samenlevingen waren krijgers slechts een gedeelte van de tijd met militaire activiteiten in de weer. Zo nodig hielden ze zich ook bezig met boerenwerk. Meestal gingen zij pas als de oogSt binnen was op oorlogspad. Zij monopoliseerden de oorlogvoering, maar deze was nog sterk seizoensgebonden. Pas in samenlevingen met een vrij intensieve landbouw ontstond een klasse van [uil-time krijgers: mannen voor wie de voornaamste bezigheid in het leven niet, zoals bij boeren, uit ptoduktie bestond, maar uit het omgekeerde daarvan: destructie. Voor dit doe! waren zij het hele jaar door beschikbaar, als experts in het doden van mensen en het vernietigen van bezit - in moord en brand. Hoewel dit als een moreel oordeel kan klinken, bedoel ik het niet w. Ik wil slechts een feitelijke generalisarie noteren. War de krijgsspecialisten in geavanceerde landbouwsamenlevingen bijzonder goed konden, waar hun speciale training, organisatie en uitrusting hen bij uitstek voor geschikt maakte was nu eenmaal dit: het moorden en brandstichten op grore schaal. Dankzij deze vaardigheden konden zij een landbouwgemeenschap overweldigen en daar, letterlijk, ongestraft mee wegkomen, zoals Odysseus deed nadat hij Ismaros had ingenomen. De drie componenten - training, organisatie en uitrusting - waren alle van gelijk belang voor de opkomst van een krijgersklasse. De training bestond niet alleen uit het leren omgaan met zwaard en schild, maar ook uit het zich eigen maken van de moed en het gezag die nodig waren om een legertje te commanderen. Zowel tijdens de voorbereidingen als tijdens het gevecht zelfwas gezag onontbeerlijk - en ook daarna, om de sol92
Mensenmachten mannenmacht
daten ervan te weerhouden voor zichzelf te plunderen en elkaar te lijf te gaan. De verzekering die Odysseus gaf, dat na de verovering van Ismaros ieder zijn deel van de buit zou krijgen, toont hoezeer dit aspect van de militaire discipline de aanvoerder ter harte ging. Op zichzelf kan de habitus van de krijgers hun opkomst tot heersende klasse echter nog niet verklaren, want deze habitus kwam zelf weer voort uit hun sociale positie. Verschillende auteurs, onder wie de Duitse historicus Alexander Rüstow en de Nederlandse socioloog A.J. Wîchers, hebben erop gewezen dat het proces van Ueberlagerung, zoals Rüstow het genoemd heeft, alleen begrepen kan worden vanuit de specifieke bindingen die gegtoeid zijn tussen de onderlaag en de bovenlaag, tussen de boeren en de krijgers, als producenten en beschermers. Het was in dit proces van toenemende wederzijdse binding dat de agrarische samenleving zich ontwikkelde tot een militair-agrarische. De dwingende dynamiek van deze ontwikkeling is door Wichers treffend onder woorden gebracht: 'De meerderheid van de bevolking móest verspreid en in kleine eenheden wonen, hetgeen de volkscommunicatie en de organisatie nog aanzienlijk zal hebben bemoeilijkt. Voorts was er het feit dat de oogst en het vee zo moeilijk waren te verbergen. Die oogst had bovendien tevoren als gewas een half jaar of langer te velde gestaan, open voor vernieling. Het platteland lag dus als het ware uitnodigend open voor "wettige" en onwettige vormen van dwang en schatplichtigheid. Wie wat ruiterij om zich heen verzameld had en zich te zwaard had geoefend kon deze gezeten bevolking dienstbaar maken, hetzij gelcîddijk van binnen uit, hetzij plotseling van buitenaf. De bevolking kon dit bovendien niet nadoen door zichzelfook te gaan uitrusten en oefenen, want dan zou zij haar velden hebben moeten verwaarlozen. Wij zagen dat er slechts een beperkte mogelijkheid was zonder landbouw te bestaan, zodat de "verzadigingsgrens" met niet-landbouwenden spoedig bereikt was. Er was dus ook slechts beperkte plaats voor heren of voor steden met heerlijke allures. Wie eenmaal zo'n herenplaats bezat had wel zijn concurrenten te vrezen maar nauwelijks meerde meerderheid der bevolking. Deze gafgewoonlijk liever wat afdan door wie dan ook "gestraft" te worden. Tot op de drempel van deze eeuw zien wij dan ook dat de grenzen van vorstendommen of andere bestuursecnheclen zich kunnen wijzigen zonder dat dit op de meerderheid van de bevolMilitair-agrarische rtgimes
93
king veel indruk maakte, laat staan dat deze hietbij gekend zou zijn. Vaat haat was het maar al te vaak slechts een zaak van gebeten te worden doot de hond of door de kat.'12 Dit citaat raakt de sociale Structuur van militair-agrarische samenlevingen in de kern. De auteur had vooral het Westeuropese platteland (en met name Noord-Nederland) in de middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd op het oog; maat zijn karakteristiek slaat (als we de ruiterij even vervangen door andersoortig uitgeruste troepen) evenzeer op de wereld van Odysseus en die van andete ktijgers. Het punt waar het op aankomt is dat een agrarische gemeenschap vrijwel weerloos srond tegen de invallen van georganiseerde militaire bendes - tenzij ze zelf een legertje kon mobiliseren. Hiermee is een verklaring gegeven voor wat zich aan ons voordoet als de functionele paradox van het krijgetschap: de functie van krijgers was te stnjden tegen andere krijgers. Deze uitspraak verliest zijn paradoxale karakter wanneer we hem in verband brengen met de basiskenmerken van de agrarische samenleving. Het boerenbestaan, zo heb ik gesteld, is produktief en kwetsbaat; het ktijgersbestaan daarentegen is destructief en weerbaar. In al zijn eenvoud zegt deze formulering iets essentieels over de structuur van militair-agrarische samenlevingen. Gegeven de produktiviteit en kwetsbaarheid van boeren en de destructieve ktacht en weerbaarheid van krijgers, bleek een verbinding van produktiviteit en weetbaarheid voor beide groeperingen welhaast onvermijdelijk. Het i~ deze vetbinding die de grondslag heeft gevormd voor de combinatie van militaite dreiging en bescherming enerzijds en economische uitbuiting andetzijds, die in eindeloos veel historische variaties gestalte heeft gekregen. Eén uiterste was de Odysseus-op-Ismaros-variant: de eenmalige bezoeking van een gemeenschap die kennelijk onvoldoende bescherming genoot. De tegenpool wordt gevotmd door de ons meer vertrouwde ~itll atie van boeten die regelmatig belasting betalen, zelf misschien in hun jonge jaren als soldaat hebben gediend, en verder van militaire ingrepen in hun bestaan gevrijwaard blijven. Daatmssenin bevinden zich alle schakeringen van heffingen ineens, afpersing, hongheid, slavernij, die allemaal variatie~ vormen op het thema van de symbiose van ktijgers en boeren, door McNeill samengevat in de term 'macro-parasitisme'.!}
94
Memenmatht m mannenmarht
VaSlrmg~/ing d~r tlius
Het rou mooi zijn als ik op dit punt gekomen rou kunnen ttggen: in de praktijk viel dit voor de boert'n allemaal erg mee, v·::mt de pric=sters waren er ook nog om de ergste misstanden re voorkomen. Als de kri jgers re vt'r dreigden re gaan met plundc:ren en onderdrukken, st2ken zij daar een scokje voor en hakten zij, bij wijze van spreken, de krijgers de rechlerhand af Zoiets gebeurde echter slechts sporadisch. Meesrnl boden priesters en krijgers elkaar de helpende ha nd. Voor zover ik b n overzien hebben in alle agrarische samenlevingen waarin zich stadstaten en vervolge ns grmere rijken ontwikkelden , de priesters uiteindelijk het onderspit gedolven tegen de krijgers. Dit is waarschijnlijk ook daar gebeurd waar de heersende ideologie (en dat was in de meeSte gevallen de godsdienst zelf) het anders voorstelde, en het deed voo rkomen alsof de priesters niet alleen in naam de eerste stand of de hoogste kaste waren , maar ook in fe ite nog altijd de dienst uitmaakten. Het is naar mijn mening ook niet w gegaan als de grm'e priesterhater Friedrieh Nicl7.SChe het heeft voorgesteld: dat er eersl een tegime van krijgers is ge"...eest, dal vèrvolgens door pricstcrs met list e n bedrog is overgeno men. Deze theorie lijkt me, zoals ,,'eel van Niel75ches. 610sofie, ICzeer Ie zijn ingegeven door cc.o oosralgie naar de zuivere militair-agrarische samenleving, waat krijgers het als U~b"m m!cht1l (of als 'blonde Besrien') voor het zeggen hadden. lof Nee. de feitelijke opeenvolging zal eerder zo geweest rijn: in landbou\.\.'Samenlevingen kwamen religicus-agrnrische regimes op, d ie plaats moesten maken voor milirair-agrarische regimes. O mdat deze laatste maar al te V2ak moeile hadden o m aansluiting te vin den bij de meerderheid van de bevolking, zagen ze zich veelal gedwongen all iamies aan te gaan mer pries.tergroepen, dic als speci
95
kel volk zich eraan kunnen ontrrekken: wie niet v;m buitenardoor vreemde heersers overvallen wensten te worden, dienden van bin nenuit een b0venlaag van kcijgc:rsbeschermers te formeren. waaruit zich 'auTochrone' heersers konden ontwikkelen die dan in hun machtsposiTie nieT van vreemde veroveraars Te onderscheiden waren. O ngeveer tegelijk met de opkomsT van krijgersklassen zijn de rdigieus-agrarische regimes ook op een anden: manier verzwakt. Het boercnbest3an was al lang geen novu m meer, de behoefte aan priesterlijke leiding bij het zaaien en oogsten en bij de slacht werd allengs minde r, de boeren konden deze taken ook zonder priesters zelf wel aan. We zien dan ook he. agrarisch-J.isciplinerendeelement in de priesterlijke handelingen Steeds meer op de achtergrond raken. Zo vertegenwoordigt het christcndom een type religie. waarin de bemoeienis met agrarische werkz.aamheden geheel is teruggedrongen; wel verwijst Christus veelvuldig naar het boerenbestaan, maar hij doet d it steeds in het teken van gelijkenissen: zoals de boer vanzelfsprekend karen koren scheidt, zo zal God dat doen m et de mensen, enzovoort. Hel agrarische regime was ren tijde van de opkomst van het chrisrendom al zo stevig gevestigd in de vorm van zdrdwang, dat het nauweli jks meer priesrerli jke ondersteuning behoerde. War nu wel steeds n ijpender werd, waren probleme n die voof[\floeiden uit het leven in een milit.airagrarisch rij k; daar vooral zijn de lessen van Christus op afgestemd. H et waren misschien juis! ,",'Cl eerste-generatiestedelingen, rurale migranten, die het meest gevoelig waren voor de mord e prediking. Zoals Max Weber heeft betoogd, is het ch ris(endom evenals de andere grote wereldgodsd iensten een verlossingsleer, waarin mensen oplossingen werden gelxxlen voor de proble men die het harde besraan in een mili tair.agrnrische samenleving met zich meebracht. In de centrale verlossingsidee van het Koninkrijk Gods - als Kon inkrijk - kunnen we een geïd ealiseerde afspiegeling zien van de hiërarchische structuur van de militair. agrarische rijken. H et blijft intrigerend dat in de Grieks-Romeinse samenleving. waarin de priesterk1asse eeuwenlang weinig te betekenen had gehad, een nieuwe priesterorganisatie - de: christelijke kerk - binnen een tiental generaties Învloed heen verworven tor in de hoogste staatsorganen , wdar háár godsdienst de offi ciële rijksreligie werd. En dat, roen een grOO ( deel van het rijk ineensrortte, de o rganisade van priesters ook mer de nieuwe, 'barbaarse' miliraire heersers een akkoord wisr tc bereiken. Hel vcrmogen van de Kerk (or oriëntatie en d isciplinering is hierbij zeker van belang geweest.
96
Mrnrromnchr rn mannmmachr
Het raadsel van de mannenmacht 1
In de jaren zestig was de toonaangevende Nederlandse inleiding in de sociologie die van Van Doorn en Lammers, Moderne sociologi/!. Aan het elementaite gegeven dat menselijke samenlevingen bestaan uit mannen en vrouwen en jongens en meisjes wordt in dat boek vrijwel geen enkele aandacht besteed. Sindsdien is et wel iets veranderd. Het leerboek in de sociologie dat dertigjaat later toonaangevend is geworden, het door Nico Wilterdinken Bart van Heerikhuizen geredigeerde Samenlevingen, bevat een hed hoofdstuk getiteld 'Mannen, vrouwen en kindeten'. Overigens is dit hoofdstuk geschreven door twee vrouwen, Christien Brinkgreve en Ali de Regt, en dat is uiteraard ook weer niet geheel toevallig. In '990 heefrde Stichting voor Interuniversitair Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek (SISWO) haar jaarlijkse congres gewijd aan het thema Vrouwen/Mannen, en daarvoor inleiders van beiderlei kunne uitgenodigd - een onmiskenbaar teken dat de integratie van 'vrouwenstudies' in de sociale wetenschappen nog steeds voortging. De voor dat congres geschreven bijdragen behandelden allerlei aspecten van de hedendaagse verhoudingen in Nederland. 2 Aan mij was gevraagd een algemene inleiding te houden. In die lezing, die hieronder volgt, heb ik geprobeerd de problemen en de vanzelfsprekendheden van het hier en nu in een wat breder tijdsperspectiefte plaatsen door, heel summier, de historische ontwikkelingen na te gaan zowel in de feitelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen als in het denken daarover. Het raadsel
Overal en altijd (en dus zeker niet alleen hier en nu) zijn en waren vrouwen en mannen op allerlei manieten wederzijds afuanke1ijk, interdependent. Dat houdt in dat zij ten opzichte van elkaar over bepaalde machtsbronnen beschikken. Die machtsbronnen zijn echter niet gelijk vetdeeld. In bijna alle ons uit heden en verleden bekende samenlevingen slaat de Het raadsel van de mannenmacht
97
machtsbalans op enkele belangrijke punten door in het voordeel van de mannen. Het matriarchaat is een mythe. Deze laatste conclusie is nog altijd niet algemeen aanvaard; we blijven verwijzingen tegenkomen naar andere tijden en andere culturen waarin de rollen als het ware omgekeerd waten en niet de mannen maar de vrouwen de dienst uitmaakten. Hier is echter de wens de moeder van de gedachte. Verreweg de meeste samenlevingen waarover ons gegevens ter beschikking sraan verronen, ondanks alle interdependentie en ondanks alle culturele verscheidenheid, een zelfde patroon van arbeidsdeling en hiërarchie tussen de seksen, en dat patroon is niet matriarchaal. Vrijwel overal zijn de vrouwen meer dan de mannen betrokken bij het verzorgen van de kinderen. Ook andere taken worden bij voorkeur aan vrouwen overgelaten, wals, waar dat voorkomt, brandhout verzamelen, water halen en koken. De jacht op groot wild daarentegen, het weiden en het slachten van vee, het oorlog voeren, het smeden van wapens (en het ijzer smeden in het algemeen), en het uitoefenen van bestuur en rechtspraak - al die acriviteiten blijven meestal aan mannen voorbehouden) Er zijn wel individuele uitwnderingen bekend, vaak heel spectaculaire, met name van vrouwelijke legeraanvoerders en staatshoofden wals Jeanne d'Arc en Catharina de Grote. Ook zijn er legio voorbeelden van hooggeplaatste vrouwen, die achter de schermen een grote politieke invloed hebben weten te ontplooien. Het verhaal hoe Bathseba ervoor wrgde dat koning David niet doorzijn rechtmatige oudste zoon werd opgevolgd maar door haar won Salomo is een prachtig staaltje van behendig intrigeren op hoog niveau. Maar zelfs de machtigste koningin-moeders opereerden in een mannenwereld; zij trokken aan de touwtjes in een netwerk van mannen. Her Algemeen Mannelijk Patroon is kernachtig samengevat door Jacquelynne Parsons en Diane Ruble: 'In alle ons bekende samenlevingen domineren de mannen over de vrouwen van gelijke leeftijd en status. De mannen bezetten de hoogste posities, staan vooraan in de besluitvorming en de politieke macht, en domineren gewoonlijk ook op het tussenpersoonlijke vlak.'4 Als dit nu inderdaad zo is, dan rijst de vraag: hoe kunnen wij deze regelmatigheid verklaren? Dat is het raadsel van de mannenmacht. 9l{
Memenmacht en mannenmt1cht
Vérklarlngstradities Bij mijn weten is er maar één vorm van sociale ongelijkheid die nog algemener en zelfs nog groter is dan die russen mannen en vrouwen, namelijk die tussen volwassenen en kinderen. Ook hier bestaan allerlei interdependenties en culturele variaries; maar de ongelijkhcid is universeel. Tot welke exuemen deze kan voeren, blijkt uit het voorkomen van een wijdverbreide praktijk, waarvoor we ook een technische term bezitten: infanticide.l Wc weten dat infanticide meer op meisjes is gepleegd dan op jongens, we kennen ook tcrmen als misogynie, maagdenroof, weduwenverbranding en heksenvcrvolging, die allemaal duiden op voor vrouwen zeer nadelige machtsverhoudingen - maar toch is er in de mij bekende literatuur vrijwel nergens sprake van een met de infanticide vergelijkbaar instituut genaamd feminicide. 6 Om de gedachten te bepalen is het misschien nuttig ons af te vragen hoe we de ongelijke machtsbalans tussen volwassenen en kinderen wuden kunnen verklaren. Ik denk dat dit betrekkelijk eenvoudig is. Volwassenen hebben in drie opzichten een duidelijk overwicht: ze zijn lichamelijk sterker, ze weten meer, en ze zijn beter georganiseerd. Lichaamskracht, kennis, en organisatie- dit zijn drie punten om ook in aanmerking te nemen bij het beschouwen van de machtsbalans tussen vrouwen en mannen. We komen deze punten ook tegen bij tal van eerdere pogingen om de mannenrnacht te verklaren. Ik zal proberen in vogelvlucht te overzien welke verklaringen er in onze cultuur wal beschikbaar zijn. Een dergelijk overzicht toont ook iets over de ontwikkelingen in het denken. Ik begin dan bij de oudste in geschrifte vastgelegde verklaringstraditie, die van wat Max Weber heeft genoemd de grote wereldgodsdiensten - hindoeïsme, confucianisme, jodendom, christendom en islam. Daarin vinden we meteen al een ondubbelzinnig antwoord op de vraag waarom mannen in het algemeen meer macht hebben. De in deze godsdiensten overgeleverde teksten laten er geen enkele twijfel over bestaan: dat de man hoven de vrouw is gesteld is de wil van God. De goden dragen weliswaar verschillende namen, maar hun exegeten vertonen op dit punt althans een verrassende eensgezindheid: de mannen zijn, wals de kotan verklaart (sura 4, 34) 'opzichters over de vrouwen'. De vrouwen hebben techt op hun wrg en bescherming- mits zij deugdzaam en gehoorzaam zijn en de 'harmonieuze ongelijkheid' aanvaarden.? In de oudste godsdienstige geschriften wordt de verklaring waarom de Hu raadsel van de mannenmacht
99
vrouw ondergeschikt is nauwelijks met nadere redenen omkleed. Dat is anders bij het type autoriteiten dat in het bekende schema van Auguste Comte de theologen is opgevolgd - de filosofen. Die hebben, van AristoteIes tOt Schopenhauer en NietlSche, bij herhaling betoogd dat de vrouw minder intelligent en tot minder bekwaam is dan de man, en dat zij zich daarom (vanwege een tekort aan intellectuele uitrusting, aan kennis dus) aan hem dient te onderschikken. 8 Zo lijkt ook de filosofie een afdoende en al iets meer beargumenteerde oplossing te bieden voor het raadsel van de mannen macht; maar bij nader inzien vormt ook deze bijdrage juist weer een deel van het probleem: want hoe hebben zulke knappe en eigenzinnige auteurs zich als één man kunnen uitspreken voor een in onze ogen zo weinig verstandig en oorspronkelijk standpunt? In onze eigen tijd ligt het voor de hand om, geheel volgens het schema van Comte, een verklaring voor de mannenmacht niet langer te zoeken in de godsdienst of de wijsbegeerte maar in de wetenschap. Twee wetenschappen lijken daar het meest voor in aanmerking te komen, de biologie en de antropologie. Een gezaghebbende vertegenwoordiger van de biologie is de sociobioloog Edward Wilson. In zijn boek On Human Natur~ erkent hij dat de menselijke seksualiteit vele cultureel bepaalde vormen aanneemt, maar, zegt hij: 'deze flexibiliteit is niet onbeperkt'; zij vindt haar grenzen in de biologische aanleg. Het verschil in lichaamskracht als onderdeel van de geslachtsdiformie speelt daarbij een rol. Hoofdzaak zijn echter de primaire geslachtskenmerken, bij mensen zowel als bij andere zoogdieren, want di~ mannen hebben genetisch het meeste succes, die nageslacht weten te verwekken bij vele vrouwen, 'rerwijl praktisch alle gezonde vrouwen er wel in zullen slagen bevrucht te worden'. Het loont daarom voor mannen om zich assertiefen agressief, en voor vrouwen om zich meer afwachtend en ingetogen te gedragen. De aldus geconditioneerde eigenschappen zijn vervolgens, aldus Wilson, 'door de cultuur uitvergroot tot universele mannelijke dominantie'.9 Het is een sluitende redenering, die ook goed strookt met de uitgangspunten van de sociobiologie. Er wordt echter wel erg snel een gedachtensprong gemaakt van het vetonderstelde verschil tussen twee soorten seksuele strategieën (de voortdurend op veroveringen beluste mannelijke 'zaadstrategie' en de veel kieskeuriger en terughoudender vrouwelijke 'eistrategie') naar het zich in menselijke samenlevingen op tal van gebieden manifesterende overwicht van mannen. Trouwens, de bei100
Mensenmacht en marmenmacht
de seksuele strategieën blijken in feire bij zoogdicren en zelfs bij sterk aan de mens verwante ptimaten al mindet algemeen voor te komen dan de thcotie zou doen vcrwachten. Dit maakt het extra problematisch om de vele verschijningsvormen van mannelijke superioriteit zonder meer te beschouwen als 'uitvergrotingen' door' de cultuur' van een zich kennelijk in allerlei gesublimeerde vormen voortzettende seksuele 'zaadstrategie' . Juist als we de inzichten van de sociobiologie ernstig nemen, moeten we concluderen dat ze wel enig lîchtwerpen op het raadsel van de mannenmacht maar het toch nog lang niet afdoende hebben opgelost. JO Wenden wij ons daarom nu, iets uitvoeriger, tot de menswetcnschap bij uitstek, de anttopologie. Hiertoe teken ik ook de paleo-antropologie, die zich bezighoudt met onze allervroegste voorouders, zoals de dankzij een internationaal rondreizende tentoonstelling wereldberoemd geworden Lucy. Van haar zijn in 1974 in Ethiopië botresten ontdekt, met behulp waarvan haar skelet kon worden gereconstrueerd. Zij moet drie miljoen jaar geleden geleefd hebben, en zij liep op twee benen. Zij was, naar vrij algemeen wordt aangenomen, van het vrouwelijk geslacht. Volgens het aan Lucy. Tht: Beginnings ofHumankind gcwijde boek waren de verschillcn in lichaamsbouw tussen mannen en vrouwen bij onze voorouders van zo'n hondetdduizend generaties geleden al betrekkelijk gering - ZO geting zelfs dat op een afbeelding van de voornaamste stadia in de menselijke evolutie uitsluitend zijdelings getekende figuren van onbestemd geslacht te zien zijn, die echter wel, zoals in dit soort afbeeldingen gebruikelijk, sterk mannelijke trekken vertonen. 1I Het zou waarschijnlijk te ver gaan in dit stilzwijgend vermannelijken van ons voorgeslacht een uiting van opzettelijk seksisme te zien. Het duidt eerder op een wijdverbreid onopzenelijk auksisme- dat aangeeft hoe vanzelfsprekend, vaak ook in de wetenschap, de man de maat van alle dingen is geworden. Helaas biedt diezelfde wetenschap ons nog geen duidelijk, onomstreden beeld van hoe de verhoudingen tussen vrouwen en mannen zich gedurende de eerste fase van de mensheidgeschiedenis in feite ontwikkeld hebben. We moeten het voorlopig nog hebben van 'scenario's', sterk hypothetische reconstructies, waarvan de bekendste ook niet geschreven zijn door vakspecialisten maat door buitenstaanders, zoals de toneelschrijver Robert Asdrey, de zoöloog Desmond Morris, de socioloog Lionel Tiger en de televisieschrijfster Elaine Morgan. De door hen voorgesrelde scenario's laten zich in twee typen onderHet raadse! van de marmenmacht
lOl
scheiden. Volgens het ene type is er al heel vroeg in de vootgeschiedenis van de menselijke samenleving een arbeidsdeling ontstaan, waarbij de mannen et geregeld samen op uit trokken om te jagen op groot wild, terwijl de vrouwen zich binnen een veel kleinere actieradius bezighielden met het zogen en verzorgen van de kinderen en het verzamelen van voornamelijk plantaardig voedsel. Met deze elementaire arbeidsdeling zou dan een differentiatie in persoonlijkheidskenmerken gepaard zijn gegaan. De overlevingskansen waren het grootSt voor die groepen, waarin de mannen qua mentaliteit het best op de gezamenlijke jacht ingesteld waren, en de vrouwen op het verzamelen van gewassen en de zorg voor de kinderen. Zo zou de sociale arbeidsdeling een natuurlijke selectie hebben bevorderd van meer robuuste eigenschappen bij de mannen, en meer zachtzinnige eigenschappen bij de vrouwen. De mannen zouden steeds meer 'van nature' geneigd zijn geworden tot het gezamenlijk optrekken in groepen met hiërarchisch leiderschap en onderlinge wedijver en kameraderie. Zij namen, met andere woorden, een voorsprong in organisatievermogen. Dit type scenario is het dominante. We vinden het met verve uitgewerkt in Lionel Tigers boek met de veelzeggende titel Men in Groups. Een alternatief biedt Elaine Morgan met het boek dat zij uitdagend The Desemt ofWoman heeft genoemd. Morgan wt=t=t het dominante scenario van de stot=re mannetjes en de gedweeë wijfjes vindingrijk en geestig te kritiseren. Het scenario dat zij er tegenoverstelt, uitgaand van het idee dat onze voorouders enkele miljoent=n jaren in zee ht=bben doorgebracht, is echter niet minder speculatief. 12 Uiteindelijk kunnen al dt=ze scenario's bij de huidige stand van kennis alleen maar beoordeeld worden op hun plausibiliteit en hun ideologische aantrekkelijkheid. Ze bieden mogelijke verklaringen - meer niet. Ook anuopologen die zich bezighouden met contemporaine samenlevingen hebben zich uitgelaten over het raadsel van de mannenmacht. Te denken valt aan Claude Lévi-Suauss met zijn theorie over de VfOUwenruil. Volgens deze theorie zou her georganiseerde groepsverband zijn oorsprong hebben gevonden in de zogenoemde circulatie van vrouwen; de 'mensenmaatschappij' zou 'in de eerste plaats een mannenmaatschappij' zijn. De theorie lijkt uit te gaan van de gedachte dat her hun superieure lichaamskracht was, die de mannen in staat stelde over de vrouwen te beschikken en hen, zoals Eleanor Leacock opmerkt, als willoze 'objecten' uit 102
Mensenmachten mannenmacht
te ruilen om zo grmere groepsverbanden aan ro: gaan. Uireindelijk ligr her primaat dus bij de lichaamskracht; waarom dit zo w u moeren zij n blijft echter onuitgesproken .I} Een interess:ultere poging om de mannenmachr te verklaren 'Vind ik die 'Van Marvin Harris. Hij begint met het probleem helder te stellen door erop te wijzen over welk een enorme potentiële machtsbron de vrouwen altijd en overal beschikken, in de vonn van 'controle over de geboorte. de wrg en hè( voeden van baby's'. Ieder mensenkind brengt een lange, uirerst impressionabele leertijd door o nder hun directe hoede. Waaro m z.ijn dan toch , ondanks die sterke greep op her nageslacht. de vrouwen niet overal in de meerderheid en aan de machr?Waarom is er in de hele antropologie geen enkel geval bekend van een werkelijk matriarchale samenleving? Het antwoord op deze vraag kan volgens Harris in één woord gegeven worden: oorlog. Mannen kun nen beter vechten. Het machrsverschil begint dus ook voor hem bij de lichaamskracht. Maar her belang daarvan is variabel. Vrouwen z.ijn het meesl in het nadeel in k1C'inegemecnschappen, die chronisch op voer van oorlog met elkaar sraan, en waari n zich nog geen aparte krijgersk1as..~ heeft gevormd. De vohvassen mannen hebben daar gezamenlijk een monopolie op het bezi t en gebruik 'Van wapens; en 2.ij kunnen wwel de vrouwen als de kinderen ongescnn op gruwelijke wijze tiranniseren en reeroriseren. Het verband russen oorlog en mannenhegemonie is ook in grotere agra rische samenlevingen blijven bestaan. NurmarC' echter het oorlog voeren een meergesp«ialis«rd bedrijfwerd. verbeterde de posilie van de vrouwen. De meCSle vrouwen waren niel meerdirect overgeleverd a.. m hel samenleven met mannen die bij de geringste aanleid ing overgingen rol bruut geweld. Dit verzachne hun nog ahijd zeer nederige lor. Maar pas in de moderne industriële samenleving. waatin wapengeweld in het geheel niet meer afhangt van lichaamskracht. is volgens Harris de basis ontvallen aan de mannelij ke suprematie.'4 De opvaningw van H arris krijgen enige steun in het werk van Peggy Reeves Sanday, Ftmale Power t1l1d Malt Domillt1l1ct. Sanday onderwerpt het vraagstuk aan een system:lrische en kwantitaüef onderbouwde analyse, die nier met Harris' c(ltld usies in strijd is, maar wa.arin de categorie oorlog word l opgeno men in cxn meeromvanende c;uegorie 'Stress' , die ook ecologische problemen O l11 '/3L Ik denk dat deze ui tbreiding een verbetering hcreken t. Het gesuggereerde verband russen ma.nnelij ke do miH~t
madJrI 'JlU1 dr mllnnmnuuht
10}
nantie en algehele hardheid van het bestaan is plausibel en vindt ondersteuning in het door Sanday bewerkte empirische materiaaJ.l5 Wat mijn wel zeer globale overzicht van in onze cultuur beschikbare oplossingen voor het vraagstuk van de mannenmacht hopelijk heeft duidelijk gemaakt is, dat de oudste verklaringstradities van de theologie en de filosofie eerder als 'part of the problem' te beschouwen zijn dan als 'part of the solurion', zodat we het voornamelijk moeten hebben van de nieuwere, meer wetenschappelijke verklaringstradities. Ik hoop te hebben aangewond dat zowel de biologie als de antropologie een aantal interessante inzichten te bieden heeft, zonder dat hiermee deoplossing van het raadsel gegeven IS. Twee nogal voor de hand liggende vakken heb ik buiten beschouwing gelaten. Voor de psychologie wil ik dat zo laten. Ik denk dat Eleanor Leacock gelijk heeft met haar opmerking dat de meeste psychologische typeringen van 'de vrouw' impliciet al uitgaan van een beeld van een sociaallager staande die 'noch het vermogen noch de bedoeling noch de wens bezit om in opstand te komen'.16 Een boek als De vrouw van de Utrechtse fenomenoloog P.).).Buytendijk behoort tot de zwanezang van deze traditie. 17 Voor zover er modern psychologisch onderzoek is verricht naar de machtsverschillen russen de seksen, sluit dit in de theorievorming aan hetzij bij de biologie en de fYsiologie, hetzij bij de antropologie en de sociologie. 18 Tor slot nog iets over de sociologie. Voor het vraagstuk van de mannenmacht in zijn algemeenheid heeft ook de sociologie geen zelfstandige, los van de biologie en de antropologie ontwikkelde oplossing te bieden. De naamgever van het vak, Auguste Comte, heeft zich op dit punt niet onderscheiden van de filosofen tegen wie hij zich in zijn wetenschapsleer afzette: hij was bereid de vrouw om haar morele kwaliteiten uitbundig te roemen, maar vond haar intellectueel ver de mindere van de man. 19 De belangrijkste bijdrage vanuit de sociologie is mijns inziens nog altijd die van Max Weber. Hij heeft er met klemmender argumenten dan wie ook op gewezen, dat de verhoudingen tussen mannen en vrouwen, evenals die russen volwassenen en kinderen, altijd deel uitmaken van meeromvattende sociale verbanden, en alleen in dat bredere kader begrepen kunnen worden. De grotere verbanden, ook wel figuraties te noemen, veranderen in de loop van de tijd. En daarmee verandert de machtsbalans tussen de seksen. lO
104
Mrnsenmacht en mannenmt1cht
Mmmnl1nacht in dr m~nfhr:idgrfchirdmis Als ik nu nog eenmaal kon de hele ontwikkeling probeer te ovenien, dan kom ik tot de volgende voorlopige conclusies. In de lange eerste fase die vooraf ging aan landbouw en veeteelt zijn de mensen zich, onder andere doordat zij vuur leerden Cc beheersen, in hun gedrag sreWs meer gaan o nderscheiden van andere dieren, en zij hebben hun machr ove:rdic andere dieren vergroot. De sociale differentiatie binnen de menselijke: groepen l.df l al hoofdzakelij k (Ot Ic:e:ft ijd en geslac hr beperkt zijn gebleven. Tm beide vormen van ongelijkheid zal de monopolisering van her wa pen ~ zit door de volwa.~scn mannen hebben bijgedragen. die in dit stadium moet zijn begonncn. 21 Van vérgaande invloed op de ontwikkeling van de machtsverschillen russen de seksen is de volgende tàse geweest, die begon met de agrarisering ongeveer tienduizend jaar geleden. Het is onder special isten nog Steeds gebruikelijk te zeggen dat dit 'het tijdstip' is geweest 'waarop hij (de mens) akkerbouw en veeteelt is gaan ui toefenen'. H Zowel het eenmalige ri jdsrip als her mannelijk enkelvoud moeren wij nier leu erlijk nemen. De overgang naar akkerbouw e:n veeteelt is geleidelijk verlopen en vrouwen hebben daarin een actieve: rol gespeeld. Op den d uur echter is hun machtspositie in de fase van de agmisering aam.ienlijk verzwakr. Kenmerkend voor deze fase als geheel is een toenemende differentiatie in gedrag en macht zowel tussen als binnen menselijke samenlevingen. Er kwamen samenlevingen met en samenlevingen rondet l.a ndbouw; en , nier minder belangrij k. binnen de meesre samenlcvingc:n mer landbouw wetden de bevolkingen zowel grmer als meer gediffe«=nrieerd. Het leven ging zich afspelen in nieuwe soc iale figur.lIies met nieuwe beroepsgroepen, nieuwe machtsverhoudingen, nieuwe vormen van maarschappelijke stratifi catie. Maatschappelijk hoge en lage groeperingen zijn in deze fase steeds verder uit elkaar gegroeid. Daarbij konden ook de verschillen in macht tussen vrouwen en mannen sterk toenemen, als een onderdeel van de alomvattende maatschappelijke hiërarchie - een hiërarch ie wa:lrbinncn de afstanden groter werden naa rma.re het wapengeweld ni e l langer werd beheersr door alle mann en en ffi«r tot een monopolie werd van specialisren, d e krijgers. In dit militair-agrarische bestel konden heren uit de hoogsre kringen zich seksuele vrijheden veroorloven me:t vele vrouwen; maar een dienaar kon 7jch maar beter niet vergrijpen aan zijn meesteccs.
Hlt raatist / /ldll fit manntnmo(ht
105
Vrouwen uit de hogere klassen werden van de begerige blikken van jan en alleman afgeschermd door sluiers en andere vormen van afwndering.23 De toestand waarin de mannen uir het lagere volk leefden wordt treffend getypeerd in een Egyptische tekst uit de tijd van het Nieuwe Koninkrijk: 'De wever in een werkplaats is er nog slechter aan toe dan een vrouw.'24 Ook de grote georganiseerde godsdiensren dateren uit dit stadium. Vaak gaven zij aan de ongelijke machtsbalans tussen vrouwen en mannen een religieuze sanctie. Wij zijn tegenwoordig geneigd de toen verkondigde godsdiensten als bdangrijkeoorz.aken van deongdijkheid te zien; maar dat is dan waarschijnlijk vooral omdat een aantal religieuze, en met name islamitische instituties in onze tijd de in een eerdere periode gevormde verhoudingen helpt bestendigen - en soms zelfs nog intensiveren. Met de industrialisering is een derde fase ingegaan. De gtote verschillen in macht en gedrag, die in de agrarische fase gegroeid zijn, zijn aanvankelijkdoorde industrialisering alleen nog maar vergroot. Maar er zijn ook tekenen - juîst in de meest geïndustrialiseerde samenlevingen - die wijzen op tegenbewegingen in de richting van een afname van de allergrootste verschillen tussen en binnen samenlevingen. Bij het kleiner worden van de afstand tussen hoog en laag past dan ook een verminderen (wat uiteraard niet hetzelfde is als verdwijnen) van de machtsongelijkheid tussen vrouwen en mannen. Deze redenering is hypothetisch; maar ze is niet volstrekt ongegrond. Ze wijst in de richting van mogelijke oorzaken voor iets dat we in de vorm van 'effecten' al kennen. Want hoe zouden de emancipatiegolven overal in de meest geïndustrialiseerde delen van de wereld hebben kunnen opkomen, als ze niet door een dergelijke onderstroom werden gedragen~ De drie vormen van overwicht die volwassenen bezitten over kinderen: lichaamskracht, kennis en organisatie zijn door de hele mensheidgeschiedenis heen ook herkenbaar gebleven in de verhoudingen tussen vrouwen en mannen - maar niet steeds in gelijke mate. Zelfs în het door Marvîn Harris geschetste type samenleving met maximale mannelijke suprematie berustre de fYsieke superioriteit van de mannen nooit op lichaamskracht alleen, maar vooral op het wapenmonopolie waarde vrouwen van jongs af aan van waren uitgesloten. Het woord wapcnmonopolie klinkt technisch en materieel; de betekenis is echter primair sociaal en organisatorisch. Voor de voorsprong in kennis die mannen hebben genomen ontbreekt voor zover bekend iedere biologische basis; zij danken dit culturele overwicht uitsluitend aan organisatie, in geheime ofop een an-
106
Mmsenmarht rn mannenmarht
dde manier exclusieve genoorschappen. Ofhel feit dat vele organisaties nog altijd door mannen beheerst worden geh ed kan worden toegeschreven, zoals Liane! Tiger meent, aan een door natuurlijke seleCtie verworven aanleg waag ik te betwijfelen. Van groter hèlang lijkt mij de sociaal· culturele erfen is \'30 de militair-agr:n ische fase. Opvallend is zeker dal van alle soorten organisaties het vooral de militaire lij n die, m«1' nog dan de politieke en de economische, door mannen worden gedomineerd - ll U dan in st2.2tsvel'band. En ook hier geldt tegenwoordig mc=er dan ooit dat, zo d e ma ch tsb~lans russen vrouwen en mannen al wordt bepaald door li chaamskracht, kennis en organisatie, deze drie, de meeste van deze toch is de organisarie.
Hu raadsel van dt mannrnmachr
107
Koningen en hun njken l 'Puh! Een koningin zeker, die zelf bier haalt!'
s.
CARMIGGELT,
Klein beginnen.
De hoeveelheid feiten en verhalen over koningen staat in geen verhouding tot wat er beschikbaar is aan gefundeerde theoretische kennis over omstaan en ontwikkeling van het koningschap. Iedere encyclopedie bevat de namen van honderden, ja duizenden vorsten, mer vermelding van de jaartallen van hun geboorte en dood, de veldslagen die zij hebben gewonnen en verloren, de wenen die ze hebben ingevoerd, de bouv.werken die door hen zijn aangelegd, de hoofden die ze hebben doen rollen. Talrijk zijn ook de meer anekdotische beschrijvingen, zoals het prachrige relaas in her Oude Testament over de opvolging van koning David door Salomo, met de beslissende rol die Salomo's moeder Bathseha daarbij heeft gespeeld en met alle intriges en daaruit voortvloeiende moorden die de troonswisseling met zich meebracht. Dergelijke verhalen zijn fascinerend, en we zullen er niet gauw genoeg van krijgen. Maar daarachter rijst het probleem: is het ook mogelijk algemene uitspraken te doen over het sociale kader waarbinnen al die verschillende koningsdrama's zich hebben afgespeeld en waarin koningen überhaupt hebben kunnen functioneren? De enorme verscheidenheid aan vursn:n met elk hun eigen lange ufkune, roemrijke of kleurloze levensverhaal zou misschien doen vermoeden van niet. Toch wijst het feit dat al deze mensen als koningen de geschiedenis zijn ingegaan erop dat zij tenminste één kenmerk gemeen hadden: hun koningschap. Wat is er in algemene zin te zeggen over het koningschap als maatschappelijk instituut?
Een ontwikkeiingsperspectieJ Eén ding is wel duidelijk: koningen zijn klein begonnen. In het tweede hoofdstuk van de Ilias geeft Homerus een opsomming van de deelnemets aan de krijgstocht tegen Troje. Het opperbevel voerde koning Agamemnon; maar ook onder de overige aanvoerders en leiders van de Grieken bevonden zich vele 'koningen': mannen als Nestor, AchiJles en Odys108
Mtnsenmacht en mannmmdrht
seus die, net als Agamemnon, met de titel basileusworden aangeduid. In de terminologie van de sociale amropologie wuden al deze mannen met meer recht hoofdman of chiefdan koning mogen heten. Het waren, wals de oud-historicus M.L Finley opmerkt, edellieden die elk hun eigen oikoJ bestuurden - een landgoed dar nooit veel verder reikte dan de onmiddellijke omgeving van hun woonburcht. 2 De betekenis van het woord basileus is in de loop van de eeuwen als het ware meegegroeid met de omvang van de gebieden waarover 'koningen' hun gezag konden doen gelden. Herodotlls, die zijn Historiën schreef in de vijfde eeuw voor Christus, gebruikte her woord nog uitsluitend om er de heersers over grote rijken mee aan te duiden, wals koning Croesus van Lydië of Cyrus van Perzië. De vroegste geschiedenis van het Nederlandse woord koning is nier meer zo duidelijk via schriftelijke bronnen na te gaan. De etymologische afstamming van het oud-Germaanse kunja, dat 'geslacht' betekem (vergelijk 'kunne' en het Engelse kin), wijst echter in de richting van een soortgelijke ontwikkeling - van hoofdman van een familie tot regeerder van een 'rijk' en een 'volk'. (Ook voordae laatstgenoemde woorden moet trouwens gelden dat ze oorspronkelijk op kleinere eenheden sloegen dan waarvoor wij ze regwwoordig gebruiken. D e semantiek heeft de maatschappelijke ontwikkeling 'vanzelfsprekend' gevolgd.) In ieder geval wijkr het beeld dat in de Ilias wordt geschetst aanzienlijk af van de situatie die wij in Nederland in de twintigste eeuw kennen, waarin het koningschap duidelijk bij de wet omschreven is, en een koning geen andere koningen onder of boven zich heeft. De beschrijving van Homerus verwijst naar een historische situatie waarin niet alleen de omvang van de gebieden waarover koningen heersten in het algemeen veel kleiner was dan nu het geval is, maar waarin ook kwesties betreffende soevereiniteit en opvolging heel wat minder duidelijk geregeld waren.* De vele veranderingen die het koningschap in de loop van de tijd heefr ondergaan maken dat het begrip koning zich moeilijk in een definitie laat vangen; het lijkt in dit opzichr op een begrip als 'stad', dat ook Zü• Vgt. in dit vnband ook Vansina [96).. Het is ov~rig~ns opmerkelijk dat h~ t woord koning in sprookj",,- en g"'sdli~d e ni.\b~ken wordt gebruikt als een volstrekr onproblemarisch woord, waar i~J~ r kind d~ Ix:[ck",nis v:ln k~m. Lill' Clerb (19H4) heeft erop gcw~ zen dat w~ on.1 bi; de k()ning~lI in Europc,,,, sprookjes vaak weinig meer moctC!l voorstellen dan landjonkn.s ofhcrebotrm.
Koningen en hun rijken
J 09
wel voor het oudeJericho als voor New Vork en voor Bronkhom zowel als Brussel gebruikt lun worden. Eigenlijk is dit iets hed merkwaardigs. W:lIlncer we lezen over Od.ys$Cus, of over 'den Koning van Camari en nog}. à 4. kleinder Koningjcs, zoo groot als Winterkoningjes' met wie de gouverneur van her Kasteel Del Mina vrede heeft gesloren volgens H. Doedeyns in de HQQgJih~ Mniuri,4S van 1697-98. dan weten we dat het hier een heel ander SOOft soeverein beueft dan. om maar enkele bekende namen te noemen. Achna(O1l , Djengis Kh:lIl. WilIem de Veroveraar. Suleiman de Grote, Lodewijk X IV . de :weloekoning Shaka ofAlben van België) Het zal misschien makkelijker zijn een lijSl op te scellen met kenmerkende verschillen tussen al deze vorsten dan met overeenkomsten. Iedere definitie houdt dan ook iets willekeurigs, omdat ze bepaalde momenten uit de onrwikkelingvan het koningschap accentueert en andere onderbelicht laat. Zelfs de meest algemene omschrijving van het koningschap als een vorm van 'monocracie' of 'alleenheerschappij' voldoet niet. Toegcpast op de tegenwoordige verhoudingen in Europa is deze omschrijving een anachronisme; Koni ngin Beatrix ofKoningAJben latcn zich moeilijk als 'alleenheersers' typcren. Bovendicn zij n er in het vcrlcden ook vele koningen geweest die. zoals H erod~. ondergcschikt W3ren aan een hoger regime. En in sommige rijken hebben officieel meerdere koningen samen geregeerd; Sparta is hel bekendste voorbeeld. Op gtond van al deze overwegingen kunnen we het koningschap het besr benadcren vanuit een perspectief, waarin niet bij voorbaat krampacht ig naar universele constanten wordt gezocht. Het is meer de moeite waard te lenen op de ontwildulingvan het instituut. Het komt er dan op aan in de \'erwarrcnde veelheid van hisrorischegebeunenissen sporen van sociologische convergentie te o nrdekken.
Socir;/oguchr (ollv~rg( ntie Ht:( koningschap als insl iruut heeft alleen maar kunn en ontstaan in een proces van toenemende maarschappelijke specialisatie of arbád5de/ing. Het hangt ook duidelijk samen met de vorming en handhaving van 50/idarittitJeenheden , waarbij de koning fungeerde als degene op wie de loyaliteitsgcvodens va n velen werden geprojecteetd. Meer echter nog dan door deze aspecten van het samenleven is het koningschap va n meet af aan bepaald door hiirardJie. 110
MrnJ~mnllduen
mannen1nai ht
De ontwikkeling van her koningschap is dan ook onlosmakelijk verbonden mer hiërarchievorming. Koningen waren en zijn steeds een onderdeel (of, in letterlijke zin, het 'bovendeel') van een maatschappelijke hiërarchie. Deze positie kan symbolisch worden uitgedrukt doordat de koning verheven is op een rroon en als hij zich verplaarsen moet gedragen wordt, zodat zijn voeten de grond niet raken. Zijn onderdanen benad\êren hem mer een buiging of, sterker nog, zij werpen zich voor hem in het stof. Er zijn vele variamen; maar het is onmogelijk ons een koning voor te stellen zonder hiërarchie. Zelf~ King Lear, die aan het eind van zijn leven van alle machr beroofd was, bJeef'koning' omdat hij ook in zijn berooide staat en in zijn waanzin de belichaming bleefvan een hiërarchie die niemand kon negeren. Hiërarchieën met koningen aan her hoofd zijn voorgekomen in vele culturen. We kennen de monarchen onder vele benamingen: farao, wanax, basileus, rex, sulran, mogol, khan, sjah, maharadja, sire, majesreit. Etymologisch vertonen al deze titels en aanspreekvormen geen enkele verwantschap; maar ze verwijzen, evenals vele andere die nier als 'exotica' in de Europese talen zijn doorgedrongen, allemaal naar de bekleders van soortgelijke posities: de top van de maatschappelijke hiërarchie in een rijk. Om nu deze vele culturen overschrijdende gelijksoortigheid te verklaren zouden we kunnen uitgaan van de biologische overeenkomstdieer onmiskenbaar tussen alle mensen bestaat en de verondersrelling wagen dat in de menselijke natuur een neiging tot hiërarchievorming besloten ligt. Het is zeker interessant deze veronderstelling nader te onderzoeken, en daar bijvoorbeeld ook de pikorde bij diverse diersoorten in te betrekken. Voor her probleem in kwestie is dit alles echter maar zijdelings van belang. De marges voor de ontwikkeling van specifieke strucruren zijn in menselijke samenlevingen nu eenmaal veel groter dan bij andere in groepsverband I~vende dieren. Het koningschap mag dan al in vele- samenlevingen voorkomen, het behoort niet tot de universele kenmerken van alle samenlevingen. Alleen daarom al kan het niet zonder meer verklaard worden uit biologisch overgeërfde eigenschappen. Het niveau van algemeenheid van her probleem maakt dat het meer voor de hand ligt een verklaring voor de ontwikkeling van het koningschap te zoeke-n in sociologische convergentie dan in biologische gelijkheid. Er "lijn, zoals gezegd, in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen vele varianten mogelijk. Sommige varianten blijken echter onder bepaalde omstandigheden op den duur meer levensvatbaar te zijn dan andere. Hierop
Koningen en hUil rijken
IJ [
berust het principe van de sociologische convergentie - een tussenvorm tussen biologische overeenkomst en historische divergentie. De vraag waar het op aankomt is welke functies het koningschap in een bepaald stadium van de maatschappelijke ontwikkeling veI"Vuld heeft, die maakten dat samenlevingen m~t koningen grote overlevingskansen hadden. Mythen en mystiek
Voordat ik nader inga op de ontwikkeling van het koningschap wil ik wijzen op enige ideologische complicaties om rekening mee te houden. Koningen zelfhebben zich vanouds getooid met epitheta, die op zijn zachtst gezegd een weinig geloofWaardige indruk maken. Datius, de stichter van de eerste Perzische dynastie, noemde zichzelf'de grote koning, de koning der koningen, de koning der landen'. Zijn zoon Xerxes ging aanzienlijk verder, toen hij in spijkerschrifr liet vastleggen: 'Ik ben Xerxes, de grote koning, de koning der koningen, de koning van de landen die alle soorren van talen spreken, de koning van deze grote en verre aarde.'4 Van dit soort grootspraak zijn zonder moeite talrijke voorbeelden te vinden in de geschiedenis en de antropologie: koningen die beweerden overwinnaar te zijn van alle volkeren, heer en meester van alle windstreken, van hemel en aarde, en die zichzelf afstammelingen noemden van de hoogste god, ja God zelfpretendeerden te zijn. Dit betreft wat de antropologen noemen de 'emische' kant van het koningschap: het ik-perspectief, de manier waarop koningen zichzelfzagen, in een visie die wij alleen maar als vertekend en geïdealiseerd kunnen beschouwen. Met deze visie correspondeerde een wijze van benaderen door anderen, die in woord en gebaar het geëxalteerde zelfbeeld van de koning bevestigden. Zo begonnen schrijvers van brieven aan Egyptische farao's in de veertiende eeuw voor Christus met de aanhef: 'Spreek tot mijn heer de koning, aldus spreekt uw dienaar, her stof Van uw voeren. Aan de voeten van mijn heer de koning, mijn godheid en mijn zon, val ik zeven maal, ja zeven maal neer.'5 Her op een voetstuk plaatsen van koningen met de daarbij behorende idealisering is ook terug te vinden in de secundaire literatuur. Niet alleen de koningen zelf, nÎet alleen hun vazallen en overige onderdanen, maar ook twintigste-eeuwse Euwpese en Amerikaanse historici en antropologen hebben van koningen geschreven dar zij goden waren, en zij hebben aan die koningen een ongelofelijk grote macht en goedheid toegeschre112
Menfmmachten mannfnma(ht
ven. Het volgende citaat over de Inca-koningen is typerend voor de verwarring van 'emische' en 'erische' uitspraken, die talrijke beschouwingen over her koningschap kenmerkt: 'De Inca-keizet was een absoluut despoot maar beslist geen tiran, om deze woorden, die regenwootdig zo vaak door elkaar worden gehaald, in hun juiste betekenis te gebruiken. Dat wil zeggen: zijn macht was slechts beperkt door gewoonte, maar niettemin beperkt. Voor zijn onderdanen was hij een almachtige sramgod, genadeloos voor hun vijanden, streng en rechtvaardig ten opzichte van zijn onderdanen en aanbidders. De welsrand en vrede van zijn volk was zijn primaire en voorrdurende zorg. Er kan moeilijk van hem gezegd worden dat hij een wettig heerser was, aangezien hij boven de wet stond - zijn woord wás de wet - maar, zo groot was de macht van gewoonre en traditie dat hij deze waarschijnlijk nooit schond om persoonlijke rekeningen te vereffenen.'6 De status van de mededeling dat de eetste zorg van de koning altijd uitging naar het welzijn van zijn volk is niet geheel duidelijk parafraseert de schrijver hier het beeld dat, naar hij veronderstelt, de onderdanen van de Inca-vorst hadden of geeft hij zijn eigen mening? Hoe dit ook zij, in beide gevallen magde uitspraak rijkelijk idealiserend heten. En van dit soort al dan niet voor tweeërlei uitleg vatbare idealiseringen wemelt het in de literatuur over koningen. Het is alsof de macht van de koningen om gevleid en geprezen te worden zich nog uitstrekt tOt hedendaagse aut<:':Urs die hoog opgeven over hun gezag en goedertierenheid.' . Trdr~nde voorlxdden v~n overdreven voorstellingen van de macht van koningen geeft Martin Doornbos ([978: 52-53). Zo ci[eerr hij de volgende uit~rr~km V~fl d" ,Hltropoloog John Rosco~ in Thr Banyankale (Cambridge 1923): '0<: regering v~n h~t land was auwcralisçh en de macht was in handen van de Mugabe ofh~erser, VOln wie de heerschappij absoluut was en de be,b.ling in ied~re zaak doorsbggcwnd.I... ] De Mugab
m/wit opinio re fungeren, Vergelijk ook Elias 1969: 12 en ptwim.
Koningen en hun rIjken
Jl3
Waarschij nlijk zijn m yth~n en m ystiek inherent 22n hiërarchie en koningschap. D ir is echter nog geen roocn o m de idC2liseringen ov..-:r te nemcn. · Ze behoren het obj..-:ct van smdi..-: te zijn •..-:n niet ('("n d eel van her perspectiefwaarmee "'oe die studie bedrijven,
OlJa d~ oorsprOl'lgm lJan hn koningschap De overgang van chi~fnaar ' koning' Îs subrid, en in aJlerl..-:i gevallen, zoals dat van O dysseus, v21r erover (e discussieren tOt welke categorie een leider gerekend moel worden, De ove rgang is vooral een kwesri..-: van schaalvergroting: de geugsstructuren worden vaster en omvangrijker en er komen ffi..-:..-:r tussenlagen tussen de vorst en de meerderheid van zijn onderdanen. In de schaarse sociaal-wetenschappelijke literatuur waarin gepoogd wordt deze overgang te verklaren lat..-:n zÎch drÎe opvartingen onderscheiden. volgens welke het koni ngschap voortkomt uit d rie eerdere vormc n van leiderschap, n
door acadcmi!iChe my, ti fi calie5 van eigen makelij. w"
a.1$in het volgende (uic crn overvhlCd va n mugelijke voorbeelde n willekeurig gekozen) ci· laae: 'Sacr::lal koningschap is een symbolische SlrUCtlllJl die zieh los he.:fl ge m J.~ kt V,lIl het fJ.m i l i e h u i~houdcn
en de orde van de afslJ.mming. Hee is ctn lOpologisc.: hc mKhinJ. lle die
moe t woedtn geintuprcl«ld als een ve rmenging Il:I. n de menselijke ru imee en he1 domein "3n ht , strlli~ ofho:t bo.~ waa r de gehei m~ n nige krac hlen van de vruch,rn,J. lhrid wonen; her kon ook de pb als l ijn ~r cic hemel de aarde ommoer:.' (De Heu.'Ch ' 911s, 10 2)
11 4
Mrnunmnchr tn nUl1IlIrnmacht
Deze zinnen laten, ondanks het compacte en moeilijk vertaalbare Duits waarin ze oorspronkelijk zijn geschreven, aan duidelijkheid weinig te wensen over. De eerste koningen waren volgens Weber charismatische oorlogsaanvoerders; het koningschap is een hiervan afgeleide vorm van meer duurzaam geïnstitueerd leiderschap. Frazer begint met zich iets voorzichtiger uit te drukken maar verkondigt toch ook een niet mis te verstane opvatting:
'Alles bij elkaar genomen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat in vele delen van de wereld de koning de rechtstreekse opvolger van de oude tovenaar of medicijnman is. [... ] Want in de loop van de tijd [... J maakt de tovenaar plaats voor de priester, die niet meer probeert de processen van de natuur ten behoeve van de mens te beheersen, maar er naar streeft hetzelfde doel langs indirecte weg te bereiken, namelijk door de goden te vragen voor hem te doen wat hij denkt niet meer zelf te kunnen doen. Daarom zal de koning, nadat hij als tovenaar is begonnen, de neiging vertonen geleidelijk de beoefening van de magie te verruilen voor priesterlijke functies, wals gebed en offer.'8 Terwijl Frazer in koningen de afstammelingen ziet van tovenaars en regenmakers, en priesterlijke functies beschouwt als de kern van het koningschap, meent Harris dat koningen de opvolgers zijn van de 'grote verdelers', die ervoor zorgden dat alle leden van hun groep een eerlijk aandeel kregen in de opbrengst van jacht, oogst of roof: 'Hoe groter en dichter de bevolking, des te groter is het netwerk van de voedselverdelingen en des te meer macht heeft de voedsel uirdelende oorlogsleider. Onder bepaalde omstandigheden werd het machtsverschil tussen de grote uitdeler en zijn naaste volgelingen aan de ene kam en de gewone voedselproducenten aan de andere kam zo groot, dat de voedsel uitdelende opperhoofden in de praktijk de belangrijkste dwingende macht werden in het maatschappelijke leven. Als dit gebeurde, waren de bijdragen aan de centrale voorraad niet langer vrijwillig. Zij werden belastingen. De bevolking had niet langer de vrije beschikking ovet land en natuurlijke hulpbronnen. Deze werden voortaan toegewezen. De uitdelers van voedsel waren niet langer op_ perhoofden. Zij werden koningen.'9
Koningen en hun rijken
115
In dit laatste citaat blijkt hoc nauw de verschillendc sociale functies waaruit het koningschap zou zijn voortgekomen mct elkaar vervlochten zijn. Door te spreken van de voedsel uitdelende oorlogsleider geeft Harris te kennen dat gewoonlijk een en dezelfde persoon in beide hoedanigheden optrad; deze oefende dan vaak ook nog enig religieus leiderschap uit. Zelfs Odysseus, die bijna als het prototype van een militaire aanvoerder kan gelden, wordt in diverse roBcn beschreven: als voorganger bij het brengen van offers aan de goden en als degene die zorgde voor de uitrusting en het proviand van zijn manschappen - waarbij hij er volgens Homerus op toezag dat geen van hen iets te kort te kwam. 1O Terwijl het dus in principc mogelijk is militaire, religieuze en distributieve vormen van leiderschap te onderscheiden, zijn deze in de praktijk vaak samengegaan en in één persoon verenigd. Daarbij kwam nog een vierde soort functic, de jutidische. Ik zou niet de naam weten te noemen van een bepaalde auteur, die de oorsprong van het koningschap speciaal aan de rol van de koning als rechter en wetgever heeft toegeschreven. Toch is in de beeldvorming juist dit aspect vaak sterk beklemtoond: de koning als de boven de partijen staande hoogste autoriteit en de verpersoonlijking van recht en rechtvaardigheid. Dit beeld komt duidelijk naar voren in het artikel over koningschap in de International Encyclopedia of
the Social Sciences: 'De notie van "hN recht van de koning", vaak beschouwd als zijn particulier en persoonlijk eigendom, is wijdverbreid. Het schijnt inderdaad dat sommige koninkrijken zijn ontstaan als gevolg van deze behoefte aan arbitrage. Onderzoekers van stamgeschiedenis, voornamelijk uir Afrika, hebben tradities opgetekend van de opkomst van koninklijke dynastieën die oorspronkelijk zijn voortgekomen uit een arbiter, vaak afkomstig van een andere stam dan die van zijn onderda-
nen (waardoor hij werd verondersteld onpanijdiger te zijn dan een van henzclfkon zijn), die werd uitgenodigd om in hun midden te leven en hun onenigheden te beslechten.'11 Uit dit citaat - dat overigens een voorbeeld te meer is van de gewoonte om inheemse mythen en resultaten van antropologisch onden.oek in de verslaggeving met elkaar te laten vervloeien - valt op te maken dat het juridische aspect niet los te zien is van het militaire. Het is weinig waarschijnlijk dat een van elders gekomen vorst ongewapend zijn opwachting 116
Mensenmacht en mannenmacht
gemaakt zou hebben; maar voor zijn opvolgers zal het idee dat de grondlegger van de dynastie op uimodiging was gekomen meestal niet onwelkom zijn geweest. Ook een verband tussen de juridische en de religieuze en de distributieve aspecten van het koningschap ligt voor de hand. Al deze onderling verbonden funcrit':s zijn in de verdere ontwikkeling, tot in de constitutionele monarchieën van vandaag, herkenbaar gebleven. Koninklijke machtsreservoirs
Het meest intrigerende probleem aan de ontwikkeling van het koningschap blijft de vraag hoe het mogelijk was dat zich een maatschappelijke positit': vormde, die één mens in staat stelde gezag uit te oefenen over vele honderdduizenden, ja miljoenen anderen. i l De enige manier om deze vraag te beantwoorden is door te verwijzen naar de aard en de omvang van de machtsbronnen waar koningen over beschikten. Om te kunnen regeren moesten koningen bij voorkeur verstandig en gezond zijn; maar het waren zeker niet hun intelligentie en hun lichaamskracht alleen die hen tot regeren in staat stelden. Zelf beweerden zij graag dat zij hun gezag uitoefenden bij gratie van een God; het moet echter mogelijk zijn deze verklaring door een meer werelds-sociologische te vervangen. Hiertoe stel ik - in aansluiting op de vorige paragraaf - de volgende formulering voor: Koningen ontleenden hun macht aan de toenemende monopolisering van militaire, religieuze, (re}distributieve en juridische machtsbronnen. Deze formulering leent zich uireraard voor nadere uitwerking. Om met de militaire machtsbronnen te beginnen: Als algemeen kenmerk van militaire leiders kan gelden dat zij beschikken over een sociaal geweldsreserv01r- de gecombineerde vechtkracht van zichzelfen anderen. De voortdurende uitbreiding, en de daarmee gepaard gaande tendens tot monopolisering, van dit soort geweldsreservoirs vormt een van de duidelijkst waarneembare trends in de geschiedenis van de mensheid.13 In pre-agrarische samenlevingen waten de geweldsreservoirs klein en, naar we mogen veronderstellen, gedurende iange tijd meer gericht op de afv...eer van roofdieren en de jacht op prooidieren dan op oorlog. Het aantal voor oorlog beschikbare snijders bedroeg zelden meer dan enkele tientalien, gewapend met bijlen, speren, schilden, en !ater ook pijl en boog. Toch kunnen we al in dit stadium een beginnende monopoliseting van Koningen en hun rijken
117
geweldsmiddelen bespeuren, want het bezit, het gebruik en zelfs de fabricage van wapens werden meestal voorbehouden aan de mannen. Zelfs op het aanraken van wapens door vrouwen kwam in vele samenlevingen een taboe te staan - hetgeen niet anders wil zeggen dan dat zij er door de mannen met geweld van werden weerhouden. * In agrarische samenlevingen zijn merde toename aan voedsel en mensen ook de geweldsreservoirs gaandeweg uitgebreid: et kwamen meer weerbare mannen, en er werden nieuwe wapens en strijdmethoden uitgevonden, waarbij ook dieren werden ingeschakeld. De middelen van geweld werden meer en meer bijeengebracht in versterkte vestingen en in legers en onder het beheer geplaatst van gespecialiseerde krijgers. De meeste aldus ontstam: lokale en regionale geweldsmonopolies werden op den duur samengevoegd in 'staten' of'rijken'. [4 De algeheleontwikkdingwas er kortom een van uitbreiding en toenemende monopolisering - eerst door mannen, vervolgens door krijgers, daarna door staten. In deze schematische driedeling ligt de hoogtij van de koningen in de overgang van het tweede naar het derde stadium: de fase van de centralisering van de krijgersmonopolies tor staatsmonopolies stond gelijk met de periode waarin grote koninkrijken tot stand kwamen. Parallel hieraan vond ook een uitbreiding en toenemende samenvloeiing van religieuze machrsbronnen plaats. De begrippen militair en religieus wekken op het eerste gezicht de indruk van een scherpe tegenstelling. Deze indruk wordt in de hand gewerkt door de in de meeste moderne samenlevingen gehandhaafde scheiding russen de hiërarchieën van geestelijken en militairen. Het de laatste jaren weer sterk herleefde idee van een 'heilige oorlog' kan ons er echret aan herinneren, dat miliraire en religieuze activiteiren heel goed kunnen samengaan. In vele historische gevaUen was her begrip 'heilige oorlog' eigenlijk zelfs een pleonasme: oorlogen werden gevoerd in naam van her hoogse denkbare, allerheiligste doel: het voortbestaan en de eer van de eigen groep. Krijgsdansen, krijgsgezang, tromgeroffel- her waren sacrale handelingen en tegelijk middelen om de vrees in de eigen gelederen te overstemmen en de vijand schrik aan te jagen. 15 Ook de vervaarlijke dieren• De fysieke ov~rma(ht hedt vanaf ~en zeer vroeg stadium niet uits!uirend op 5upcrkure lichaam5krachr beruSt maar in m;,lStell5 even sterke male op d~ monopolisering van w,,pens. B~sliss~nd WaS dal de mannen de sociale organi&aric van de g~wdds[cservoits in handen hadden. VgL GJassman 1986; Harris 1988: 4z6-438.
1I8
Mensenmatht en mannenmacht
maskers en de verentooien wurmee de strijders zich uitdosten hielpen om het geloofin de eigen krachr tc versterken en de tegenstanders te inrimideren . ln een volgend stadium werden de maskers soms gesacraliseerd rOl godenbedden, die nog v.'eer larer ~n tksacralisering tot vaandels ondergingen : ' Veldtekens behoren ror die dementen die zich omwikkeld hebben tor rationele middelen in dienst van organisatie en tacriek van de legers, maar die oorspronkelijk op magisch-religieuze wijze de aanwezigheid en dc hulp van goden of nttmina moesten garancleren.'16 De meeste religieuze rituelen in agrarische samen levingen betroffen echter niet de oorlog maar de landbouw: het bepalen va n de geschikte tijd voor de voornaamstc werkzaamheden, her verdelen en opslaan van de oogst, het brengen van oilers. Degenen die bij dir SOO rt rituelcn de leiding hadden waren vaak anderen dan de aanvoerders in de oorlog; uit hen om wikkelden zich op den duur de priestcrs, die zich van de krijgers onderscheidden door een ander SOOrt machubronnen en een .ronder SOOrt waardigheid. Volgens Frazcr waren het de machtigsten onder hen , die koning werden. 17 Zoals we een veelheid aan militaire machtsbronn en kunnen typeren als ~n geweldsreservoir, zo zouden we ook kun nen spreken van heiligheids m~rf)(}irs. Het is geen mooi woord; maar het drukt duidelijk uit dat we hier re maken hebben mer een bundelîng van sociale machrshronnen: iets of iemand hn pas heilig heten nadat er erkenning door anderen heeft: plaatsgevonden. Een religieuze virtuoos kan zich nog zo ascetisch en vroom gedragen, heilig wordt hij pas als anderen hem heilig willen vinden. Hoe meer volgelingen hem aanbidden, des te groter zijn 'sacraal kapitaal', het heiligheidsrescrvoir waarover hij kan beschikken. Zonder dc analogie op de spits te drijven lijkt her me mogelijk op dit gebied, evenals bij de geweldsreservoirs, een drietal ontwikkelingsfasen re onderscheiden. De aanvankelijk nog kleine heiJigheidsreservoirs zijn eerst tot op zekere hoogte gemonopoliseerd door mannen , vervolgens door re· ligieuze spccialisten, priesters: en daarna door grote religieuze organ isaties, kerken. tS Iets van dezelfde drietrapsonrwikkeling valt ook te herkennen in het (re)disttiburieve leiderschap waar Marvin H arris over schrijft. Kenmerkend voor her sradium waarin dit type leiderschap her monopolie was geworden ~n manneli jke specialisren Îs her beeld van de hoofdm3.n. d ie na ecru goederen voor zijn groep re hebben ingezameld deze vervolgens persoonlij k uitdeelr.19 Na de totstandkoming van grotere rijken geschiedde
Koningm NI hun rijkro
"9
de im.ameling alleen nog maar via tussenpersonen: belastinggaarders of vazallen. Als dan de koning bij een feesr of na een ramp royaal geschenken uitdeelde aan het volk, kon hij dit doen doot het hele maatschappelijke inzamelings- en distributie-apparaat dat hij beheerste in werking te zetten. Bij de rechtspraak en de wetgeving ten slotre laar zich misschien nog het eenvoudigst verklaren dat het hoogste gezag lange rijd aan één persoon toevieL Juist wanneer het erom ging conflicten russen strijdende partijen re beslechten, was er behoefte aan een instantie die bindende besluiten kon nemen. Dat iemand die al over andere, met name militaire en religieuze, machtsmiddelen beschikte het gezag had om zich als arbiter te kunnen opwerpen is niet verwonderlijk. Er was in de eerste stadia van de ontwîkkeling van het koningschap dan ook een onmiskenbaar sterke tendens tot het fuseren van deze functies; in latere fasen bleek het echter steeds moeilijker ze blijvend in één hand te houden.
Instituering en opvolging Tot de symbolen waarmee vele koningen in het verleden hun eigen positie luister trachtten bij te zetten, behoorde een overdreven voorstelling van de anciënniteit van hun dynastie. Zo is in de oudste op last van koningen vervaardigde genealogieën, de Soemerische 'koningslijsten' ,sprake van vorstenhuizen die vele tienduizenden jaren zouden hebben geregeerd. lO De afstamming van een zeer oud geslacht moest een garantie bieden dat de heersende vorst geen 'usurpator' was. 'De koning is dood, leve de koning!' Met deze leuze werd op een hed andere manier eveneens uiting gegeven aan het belang van continuïteit. De individuele leden van het heersende geslacht waren sterfelijk, maar het geslacht zelf bleef in stand en had een opvolger paraat. Het koningschap als instituut vertegenwoordigde meer dan een kortstondige, eenmalige bundeling van krachten; een van de voornaamste functies was juist dat het groepen hielp crises te doorstaan en de eenheid over langere tijd te bewaren. Een goed geregelde opvolging vormde de crux van her koningschap. Maar tegelijk lag hier een potentiële bron van conflicten die de continuïteit versroorden en de eenheid op de proef stelden. Her bekende verhaal van de opvolging van koning David door Salomo toont hoe precair het proces van de 'maarschappelijke reproduktie van koningen' kon verlopen. Men zou bij dit voorbeeld kunnen tegenwerpen dat het berrekking 120
Mensenmtuht~!lmallnenma,ht
heeft op een koninkrijk dat destijds nog jong en weinig stabiel was. Op. volgingsproblemen zijn echter van meet af aan inherent geweest aan het koningschap. Het stelsel van 'ascriptie', waarvan men soms aanneemt dat het in pre-moderne samenlevingen probleem loos kon !Uncdoneren, heeft zeker bij de recrutering van koningen niet ronder meer gegolden. Enige vorm van ascriptie op grond van verwantschap met de vorige koning speeld e bijna altijd wel een rol; maar daarnaast moest degene die uitein· delijk de kroon verwierf wel degelijk getoond hebben over enkde per· soonlijke bekwaamheden te beschikken - al was het maar in de strategie van het opvolgingsspel. Dat koningen hun waardigheid uirsluitend door een o nomsrreden erfopvolging in de schoot geworpen kregen, kwam slechts daar voor waar de uitoefening van het koninkJijk gezag al sterk aan banden was gelegd. Koningen konden regeren dankzjj de koninklijke mach tsreservoirs. Zij hadden een direct belang bij het voortbestaan van deze reservoirs. Mi· litaire veroveraars zoals Alexander, Djengis Khan of Napoleon konden zich op grOte schaal een eigenmachtig optreden veroorloven , zoals hun voorganger O dysseus dat op veel kleinere sch;taJ gekund had. Voor zover zij echrcr dynastieën wisten te vesrigen. zagen hun relgen zich toch slC('ds meer gedwongen om rekening te houden met de wensen en belangen van de hooggep!aame tussenpersonen via wie de macht nur hen toevloeide. De st;tbiliteit van een dynasrie was er zeer bij gebaat als men erin slaagde opvolgingskwesties tot ccn minimum te beperken . Dit laatste werd bevorderd door staarsvorming als institutionele: en door civi!ise:ring als sociaal·psychische voorwaarde. Her feit dat in de Europese geschiedenis steeds vaker koninginnen zijn gekroond fOt regerend VOfS[ kan in dit licht gezien worden als ccn reken V1il.n de toenemende civilîscring ook van de koningshuizen....
Paradoxen /Jan het koningschap In de populaire beeldvorming figureert de koning als de meester en als de dienaar van zjjn volk.. Dit is een van de paradoxen van het koningschap; en zoals bij iedere paradox g;;,at het om een tegenstelling d ie alleen maar • H C'! duid! ook
Er iJ mij uit de gcschicdcn1.5
v
g~oc rd
op h~ ! ,\ lagvdd.
Koningen en hun rijkm
111
onmogelijk lijkt. De praktijk heeft telkens opnieuw ui~e"'·ez.en dat het h~~n en hct dienen. in uiteenlopende doseringen, heel goed samen kunnen gaan. De hele ontwikkdi ng van her koningschap heeft zich binnen dit spanningsveld afgespeeld . De kracht waarmee koningen zichzelf aan de top van de maatschappel ijke hiërarchie Wisten te handhaven ontlecnden zij maar voor ttll klein deel aan zichzelf. Zij werden gedr2gen. door hu n d irecte emour
Mrmenmacht en ff!t1l/nrn mnd"
tets en prelaten, en van bureaucraten en juristen via welke al deze machtsstromen hen bereikten. Sommige ko ningen 1.utlen eerder d:m andere bezweken zij n voor d~ verleiding om de macht die hun 7.0 toekwam vooral re gebruiken rer vergrotingvan hun persoonlijke rijkdom en luister. De verleiding echter was inherent aan hun pm itie. In een S3menleving vol schaarste waren zij het die waa.rdl"Volle goederen en gunsten te vergeven hadden. Zij inden een grOOt deel van de opbrengst van het land. G een wonder dar :ze werden omringd door vleiers en intriganten. die dagelijks voedsel gaven aan hun ijdel heid en hun achlerdochr. Menig despoot is o nder deze o mstandigheden (Ot hoogmoeds* en vervolgingswaanzin gedreven . De paleizen waar de koningen in woonden bevestigden het d ubbelzinnige van hun posit ie: hel isolement waar zij toe veroordeeld waren te midden van een omgeving waaruit geen ontsnapping mogelijk was. Voor de overgrote meerderheid van de bevolking waren deze paleizen ontocgankelijk; ze konden, als de omvang van het rijk dat toeliet, uitgroeien tot ee n helt' 'verboden s.ad', zoals naast het beroemde voorbeeld in Peking ook her Topkapi en het Kremlin 'verboden s.eden' wa ren. Diep bÎnnenin troonde de vorst. Hetzelfde paleis dat hem V2n de buitenwereld afschermde was voor hem vaak ook een 'gevangenis', een 'gouden kooi'. die hij slechts bij hoge uj rzondering en o nder strenge begeleiding - en in sommige gevallen zelfs helemaal nooit - mocht verlaten. Max We~r spreekt in dit verband van de onmacht van de geïncarneerde, ingekapselde koning. die 'tor gevolg' zou hebben de opkomst hetzij van een priesterheerschappij , hetzij van een nÎeuwe dynastie die niet wordt gehinderd door alle rituele verplichtingen van de monarch. H!'t is echter de vraag of nier juist omgekeerd de onmacht van legilieme vomen vaak in de hand is gewerkt door de priesters en de rivalen d ie hen o mringden. Er is veel dat daarop wijst.· Zo schijnt in Babylon jaren achtereen een nieuwj33rsrirueel te zij n gehouden waarbij de koning zichzelf nadrukkelijk voor de opperpriester van de stad moest kleineren. H ij moest dan alleen, zonder zijn gewapende gevolg, de stadstempel binnengaan, zich zijn scepter en kroon laten af. Weber 1964: 874. Fen bijna 1ll~ca~r~ hr ihtu ur van ' i nk~p!ding' vinden
W(:
in n.,-
~ h , iivi n~n van h e l cere monieel in hC"l Inc
en 105-39_
KOllingm tn hun rijlun
12}
nemen en zich door de priester in het gezicbt laren slaan; vervolgens werd bij dan bij de oren naar bel alraar getrokken, waar hij plechtig m()('st \'crkJa ren dar hij aan de voorname burgers van Babylon geen enkel onrecht had ged.aan. 24 Ook ui t andere culturen zijn ceremoniën bekend, wurin kon ingen o p voor hen pijnlijke wijze aan h un d ienende plichlt:n heri nnerd wcrden.l~ Als we ons afvragen w:u de ko ningen ertoe gebracht mag hebben aan dit soon vernederingen mee Ie werke n, li jkt hel meest voor de hand liggende antwoord dar de machlsverho udi ngen h un wei nig keus lieten. Zij ko nden er kennel ijk nier o mheen o p deze manier ee r Ie betonen ailn de priesters van de plaatselijke tempel en hun goden. Misschien had her eerbewijs ook nog een andere berekenis. In zijn deemoed tegenover de priesrer en de goden kon de koning demonstreren dat hij, de hoogste heerser, zijn plaats kende in een wereld waarin dit van iedereen verwacht werd . Door de 'aardse orde' voor re stellen als deel van een 'goddelijke' , ' hemelse' orde kon aan de hiërarchie op aarde een symbolische bevestiging gegeven wo rden.- Bovend ien m aakte het ritueel de priesters, als vertegenwoordigers van een voor de pb acselijke bevolking aIlichl meer aan vaa rdbaar gezag. op deze m anier deelgenoor van (o m niet te zeggen medeplichtig aan) bel regime van de ko ning. Dit won ceremoniën tOOnt iets van de ingewikkelde mad1tsverhou~ dingen aan de tOP van de maarschappelijke hiërarchie. Het koningschap mocht al een oplos.sing bieden voor allerlei coördinarieproblemen die zich in de meeste agrarische samenlevingen voordeden. het bracht ook vde nieuwe problemen met zich mee. De theo~tische aspecten hiervan zij n al sinds H erodorus in de Europese politieke filosaht- uitvoerig besproken. 1.6 Een va n de meest acute praktische problemen die het koningschap schiep was, hoe een ongewenste koning kwijt te raken. De meest rad icale, maar niettemin menigmaal beproefde. oplossing hiervoor was de koni ngsmoord. Nier alleen zijn cr vele historische geva1len van regicide bekend, het vormt ook een vaak voorkomend motiefin de politieke filosofie en in de mythologie van vele valken. In de antropologie zijn sinds Frazer vele vernuftige en diepzinn ige interpretaties van dit moliefbedacht. De eenvoudigste. În rermen van de pro blemen van het samenleven, is daarbij • Omgekccnl ~rfoonl ved r<:hgit'U u symboliek (mer inbegrip va n de vorm wa:a rin gdovigc-n zich I Q{ hun god rir hce-n) <'l;n treffende gelijkenis l1lCI do: hiëm chixhc verhoudingen fussc"n ~.Ul:lSC hr:crsclSC"1l hun omkrdancn. Vgl. HopkiM ' 978: 199. noot j. 114
MtnstnmtJchr In mtJnntnmachr
vedalover hel hoofd gaien. 21 Mede hierdoo r is er ook betrekkelijk weinig aandacht besteed aan hel verband russen de regicide en de directe tegenhanger daarvan: het vermoorden door koningen van hun naaste verwarHen en andere mogel ijke rivalen. De in het Oude Test:unem vertelde geschiedenis hoe Salomo zijn concurrenten om de troon uitschakelde is er sleches één uit een schier eindeloze reeks van dergel ijke gewelddadige voorvallen. '" Zowel de problemen urn van een lastige koning af te komen als de problemen voor de koningen zelf om zich in hun positie te handhaven zijn veel minder acuut geworden in constjtution ele mo narchieën, dank· zij de duidelijke grondweaelijke regel ing van aftreden en opvolging ener· z.ijds en de splitsing van de bevoegdheden tussen de monarch en de overige leden van de regering anderzijds. De aloude mili eaire en religieuz.e funct ies van koningen zijn ook in de consti(Ueione!e monarchieën nog alt ijd aanwezig. zij het in seerkgesublimeerde. voornamelijk symbolische vorm. Henelfde geldt voor de distributieve fun cties. Koningen kunnen niet meer, zoals W illem de Veroveraar ofDjengis Khan, optreden als verdelers van land. Daar zij niet meer over de inzamdingsfaciliteiten beschikken, kunnen zij ook geen grote verdeelfeesten ofpotlatcheIorganiseren voor hun onderdanen. H et enige wat zij alrhans in naam nog royaal uit te delen hebben, zijn onderscheidingstekens - die dan ook d ankbaar. zij het soms met gemengdc gevoe· lens, in ontvangst worden genomen. 2.8 Van de juridische functies resteert all«n ccn fo rmeel adviserende rol in dewctgeving; de rechtspraak vair geheel buiten de bevoegdheid van koning of koningin.
• Zi~ bijvoorbeeld _
~I
hoofdstuk 'ü imi nJliry-of Monarchs' in Sorokin en
Lumkn 1959.
rin voo. C'Cn JJOlJI dyn.Thtîci'n het percenlage is bt .d'~nd VJ n dt:gl'"n~n dl~ zich heb-
brn schuldig gemJ~kl JJn moo.d o p nustc '"I'JWJn ten. H (1 p.:rCl:nlJ~ \':l.fIC'C Cf Vlm viif· urn (Fr:l.nkrijk) rut vijfenzeventÎg (hel Inca·rijk).
met
ttn m..:t!inn van rood de veelrig.
KOTiingm m hUil rijkm
IZ5
3. CilJilisatie: proces en theorie
Hrf civilisatieproces vijftig jaar latrr l
Dir isde trn[ van ccn voordracht die ik op 14 mei 1992 heb gehouden in de ~rie Banger-lezingen, georganiseerd tt:[ nagedachtenis van de op 14 mei 19 40 overleden socioloog en criminoloog W.A. Bonger. Als uitgangspunt dient her boek van Norbcrt Eli:os, Ueberdm Prozm du Zivi/iJa rion, waarvan dc eersre druk is verschenen in Basd in 1939 , en dat nog in [940 door w.A. Bonger in het sociologische tijdschrift Mem en maatschapplj is besproken. Ter vergelijking verwijs ik ecn aantal keren naar een ander boek uit de jaren dertig. Parterns of Cultur( van de Amerikaanse anrropologe Ruth Benedict. voor het eerst verschenen in 193 4. Wie naar aanleiding hic:rvan zou menen: 'de oudjes doen het nog best', heeft gelijk. Wam in de'l.e1fdc: aula van de Universiteit van Amsterdam waar ik mijn lezi ng hield had nog diezelfde middag ie mand cen proefsch rift verdedigd, dat als mono een citaat uir Uebu dm ?roUJS tUr Ziuililllfion had meegekregen, en dar hed sterk door d ir werk was geïnspireerd. De auteur van d.u proefschrift is Wouter Gomperts; de ritel van zijn dissertatie luidt De opkomst Vim dt sociaufobie. en hij verdedigt: hierin de stelling dat maatschappelijke veranderingcn van invloed zijn op aard en frequentie van psychische stoornissen . D it is maar één voorbeeld. toevallig heel dicht bij huis. waaruit kan blijke.':" n dat. hoewel Utbtr dm Prouss der Ziuilitaliol1 al meer da.n cen halve.':" eeuw geleden geschreven is, het nag lang niet heeft afgedaan. De recensie van Bonger vorm t een extra aanleiding om erop terug te komen.
De ontvangst utm Ueber den Prozess der Zivilisarion Bongers recensie maakce deel uit van wat ik 'de eerscc golf in de publieke ontvangst van her werk van Norbert Elias rou willen noemen. Deze eerste golf heeft geduurd van 1936 (ot 194-1 en bcstOnd hoofdzakelijk uit boekbesprekingen van Utber dm PrOUM dtr ZiviliulIion. In totaal zijn er ongeveer (ien besprekinge n verschenen. in niet minde r dan vier verschillende talen: in her Engels. geschreven door de culruurhistoricus en soci-
Hu rivilisatirprocts llijftigjlUlT IArtT
129
aal-filosoof Franz Barkenau; in het Duits, onder andere door de psychoanalyticus S. H. Foulkes; in het Frans, door de socioloog Raymond Aron; en in het Nederlands, onder andere door de literaire criticus Menno ter Braak en door W.A. Banger. We kunnen dus spreken van een, weliswaar bescheiden, internationale start. De recensenten behoorden, met uirwndering van Banger, die vijfentwintig jaar ouder was, allen rot dezelfde generatie als de auteur, geboren rond de eeuwwisseling. Verschillende van hen waren bovendien lotgenoten: Borkenau, Foulkes en Aron woonden evenals Elias in Engeland, als vluchtelingen voor her naziregime. Zij kenden Eiias ook persoonlijk. Dit betekent niet dat zij hun besprekingen schreven uit vriendjespolitiek; maar wel dat zij op grond van wat zij van de auteur wisten bij voorbaar al reden hadden om zich in zijn werk te verdiepen. De recensies waren unaniem lovend. Maar daarna gebeurde er lange tijd heel weinig met het boek; het werd nauwelijks verkocht en er werd zelden naar verwezen. Deze stilte is wel te verklaren. Van de auteur zelf werd vele jaren niets meer vernomen; en mensen als Barkenau, Foulkes en Aron hadden genoeg andere zorgen aan hun hoofd. Zolang Elias niet met iets nieuws voor de dag kwam, was er voor hen geen reden om terug te komen op zijn debuuL Alleen in Nederland lag de situatie anders. De twee grote pleitbezorgers van Ueber den Prozess der Zivilisation hier waren Menno ter Braak en W.A. Banger. Ook zij waren felle tegenstanders van het nationaal-socialisme. Zij zijn echter niet geëmigreerd maar hebben beiden op 14 mei 1940, de dag van de N ederlandse overgave aan Duitsland, een eind gemaakt aan hun leven. Hun carrière wa.~ afgelopen, hun oeuvre voltooid. Wat zij over Elias hadden gezegd bleefechter van invloed op hun lezers en hun leerlingen. Hierdoor vooral is te verklaren, denk ik, dat bij ons de eerste golfin de ontvangst van het werk van Elias niet is weggeëbd, maar een vervolg heeft gekregen in een vrij regelmatige stroom commentaren en verwlJzlllgen. In 1977 werd Norbert Elias tachtig jaar. Er is hem bij die gelegenheid een fe estbundel aangeboden, niet toevallig in Amsterdam verschenen, als een speciale uitgave van de Stichting Amsterdams Sociologisch Tijdschrift. Voor die bundel heb ik toen een overzicht gemaakt van de ontvangst van zijn werk in Engeland, Duitsland, Nederland en Frankrijk. Ik heb daarbij naar volledigheid gestreefd. Achteraf ben ik op een aantal omissies geattendeerd, maar het streven als zodanig was niet onzinnig: het 130
CIvilisatie: procrs en theorie
was toen in principe nog mogelijk voor één onderzoeker met een kandidaat-assistent de meeste in boeken, tijdschriften en kranten gepubliceerde verwijzingen naar het werk van Elias te achterhalen. 1 Dat was in 1977, vijftien jaar geleden dus. Wat ik niet besefte was dat we toen in zekere zin de laatste fase meemaakten van de tweede go!fin de ontvangst van het werk van Elias. Deze tweede golf was in 1969 begonnen, met de heruitgave van Uéer den Prazess der Zivilisation, al gauw gevolgd door enkele nimwe boeken, door artikelen vooral in Engelstalige tijdschriften en door diverse vertalingen in het Nederlands en in het Frans. In reactie hierop was in Duitsland, Frankrijk en Engeland een publikatiestroom op gang gekomen, die met behulp van enkele strategisch geplaatste correspondenten nog juist te overzien viel. Deze tweede golf is sindsdien overspoeld door een derde, die zich heeft uitgebreid over de hele wereld. Er bestaan tegenwoordig vertalîngen van werk van Elias in vrijwel alle Europese talen, en zelfs in het Japans en het Koreaans. Om alle reacties te overzien en te verwerken zou nu een polyglot team van onderzoekers nodig zijn. Bij dit derde stadium hoort overigens ook, dat we tegenwoordig alle graden van bekendheid met en begrip voor het werk van Elias tegenkomen - van grondige vertrouwdheid tot van horen zeggen. Ik zal proberen daar in wat volgt rekening mee te houden. Een te zonnige k;jk?
Het zal niemand verbazen dat Ueber den Prozm der Zivilisation behalve lof ook kritiek heeft uitgelokt. Lofwerd Elias vooral toegezwaaid voor de hoogst oorspronkelijke opzet van zijn onderzoek en de knappe synthese die hij tot stand had gebracht tussen sociologie, psychologie en geschiedenis. Men vond zijn werk verhelderend en inspirerend. Bonget noemde de lezing ervan 'niet alleen aanbevelenswaardig voor psychologen, doch noodzakelijk voor sociologen en historici, voorzover de laatste tenminste niet zo bekrompen zijn om van de SOCIOlogie geen kennis te nemen'. In de kritiek die op het boek werd geuit, domineerde van meet af aan een tweetal motieven: het boek zou getuigen van eurocentrisme en van een naïefvooruitgangsgeloof; de auteur zou ten onrechte de ontwikkeling van de Europese beschaving zien als maatgevend voor de menselijke beschaving in het algemeen, en hij zou deze ontwikkeling bovendien te poHet civilisatieproces vijfiigjaar later
131
sitiefbeoordelen. De kern van deze kritiek is al in 1940 puntig verwoord door Fouikes, die zijn bespreking besloot met de woorden; 'De auteur kiest als mono; "La civilisation ... n'est pas encore terminée". Het schijnt daarom nodig tOt de socioloog te zeggen - wij analytici hadden gedacht, dat ze nog maar nauwelijks begonnen is.' Foulkes vertolkte met deze woorden een bezwaar, dat later nog vele malen naar voren is gebracht. Nu staan er inderdaad in Ueher den Prozm der Zivilisdtion passages die, uit de bredere context van het bot':k gelicht, aanleiding kunnen geven tot deze interpretatie. Maar wie het boek zo leest, miskent toch de diepere teneur. Het beschavingsproces in Europa is op een blinde, ongestllurde manier verlopen. En, zoals Elias in zijn slorhoofdstuk opmerkt, onze huidige gedtagsregels, die hieruit zijn voortgekomen, 'zitten even vol tegenstrijdigheden en wanverhoudingen als onze wijze van samenleven, als de structuur van onze maatschappi)) Hierin, in de grote spanningen van zijn tijd- psychische zowel als politieke en economische -lag voor Elias juist de aanleiding tot zijn onderzoek. Het eind van de jaren dertig was niet bepaald het moment om een lofzang op de Europese beschaving aan te heffen. Elias heeft zich echter niet zonder meer willen voegen bij het koor van cultuurpessimisten dat toen alom van zich deed horen. Waar het hem om ging was te begrijpen 'hoe civilisatieprocessen als het onze eigenlijk vt':rlopen'. 4 Uit het ontbreken van een nadrukkelijke veroordeling van de moderne Europese cultuur hebben sommige latere critici (zoals Edmund Leach, Lewis Coser en Zygmunt Bauman) opgemaakt dat Ueber den Prozm der Ziviiisdtion die cultuur verheerlijkt. Zij zijn doof gebleven voor de donkere ondertoon die in het hele boek doorklinkt. Elias kende zijn Freud, de schrijver van het weinig hoopvol gestemde 'Zeitgemässes über Krieg und Tod'; en als hij in het voorwoord zinspeelt op 'de gebeurtenissen onder het teken waarvan wij allen leven', hoeven we alleen maar te denken aan de Eerste Wereldoorlog, waarin hij soldaat was, aan de economische crises van de jaren twintig en dertig, en aan de opkomst van het nationaalsocialisme waarvoor hij naar Engeland was gevlucht. Hoe zou trouwens W.A. Bonger het boek hebben kunnen waardeten, als het zou neerkomen op een verheerlijking van de moderne Europese beschaving1 Bonger, die in zijn oratie in 1921. al had opgemerkt dat de recente ontwikkelingen in Europa alleen maar aanleiding konden geven tot 'het zwartste pessimisme'?5
q2
CiviLisatit:proces en theorie
Patterns ofCulture
Als produkt van de doemvolle jaten dertig behoort Ueber den Prozess da Ziviilsation rot het genre boeken dat [Ot onderwerp had la condition humaine, in dezelfde tijd door E. du Perron vertaald als 'het menselijk tekort'. Elias beschreef het menselijk bestaan uiteraard niet als romancier, zoals André Malraux en zijn Nederlandse vertaler Ou Perron, en ook niet als filosoof, zoals Hannah Arendt dat later zou doen, maar op basis van empirisch wetenschappelijk onderzoek. In dat opzicht bevond hij zich duidelijk in het gezelschap van de overigens niet door hem genoemde Ruth Benedict. Van haar boek Patterns ofCulturt kan moeilijk worden gezegd dat het zich [Ot Europa beperkt. Het behandelt het leven in drie samenlevingen buiten Europa: twee van indianen in Noord Amerika, en één van een volk in Melanesië. Toch is er ook een belangrijke overeenkomst met Ueberdm Prozess der Ziviilsation. In beide boeken wordt het menselijk bestaan beschouwd als zijnde door en door sociaal. Het uit deze zienswijze afgeleide hoofdthema is in beide gevallen de aloude vraag hoe het komt dat mensen in verschillende samenlevingen er heel verschillende gedragswijzcn op na houden en, meer in het algemeen, hoe we ons de verhouding moeten voorstellen tussen individu en samenleving. Anders dan Ueber dm Prozess der Zivilisation is Pattans ofCulture al kort na het verschijnen een enorm succes geworden; alleen al van de pocket-uitgave in de Amerikaanse Mentorserie zijn meer dan zeshonderdduizend exemplaren verkocht. Dit succes was zeker verdiend. Ruth Benedict had iets te vertellen, en zij deed dit met verve. Haar boek heeft een eenvoudige en heldete strekking. Menselijk gedrag, daar komt het op neer, is in hoge mate cultureel bepaald. Om mensen te begrijpen dienen we daarom de cultuur te kennen waarvan ze deel uitmaken. Nu vertonen de culturen onderling grote verschillen. Iedere cultuur op zichzelfvormt echter een samenhangend geheel, een configuratie van op elkaar afgestemde elementen, die een sterk stempel zet zowel op de levenskansen als op het karakter van de individuele persoon. Vandaag de dag klinkt deze stelling minder opzienbarend dan een halve eeuw geleden - en in zeken:: zin ook minder overtuigend, want we zijn sceptischer geworden over het bestaan van afgeronde culturele eenheden. 6 Maar ik herinner me nog wat een diepe indruk het boek op mij maakte toen ik het in 195' las, als verplichte literatuur voor het propaedeutisch Het civiliJatitprow vijfiigjaar later
j
33
tentamen sociologie. Ik bezit het boek nog altijd, een stukgelezen exemplaar vol onderstrepingen en uitroeptekens, dat mij dierbaar is: een stukje cultuur dat heeft bijgedragen tOt de intellectuele vorming van mij en vele van mijn generariegenoten. Waarschijnlijk wel het bekendste hoofdstuk in Patterns ofCulture is dat over de Kwakîurl-indianen van Vancouver Island aan de zuidwesrkust van Canada. In dit hoofdstuk, gebaseerd op veldwerk van haar leermeesrer Franz Boas, beschrijft Benedict de potlatch - een rituele gelegenheid waarbij mannen fanatiek regen elkaar opboden door kostbare bezittingen zoals huiden, olie, dekens, en kano's weg te geven of in het vuur te gooien. Hoe meer iemand weggaf of vernierigde, des te groter zijn aanzien. Volgens Benedict leek het instituut een bizarre parodie op onze eigen economische instellingen; maar het paste volkomen in de Kwakiurl-cultuur, die geheel in het teken stond van wedijver om status. Een man was graag bereid om ter wille van zijn prestige duizenden dekens te verbranden. Benediet heeft haar beschrijving van de potlatch in de verleden tijd gesteld, want in de jaren dertig was er van de Kwakiud-cultuur al weinig meer over. Er gaat van de beschrijving echtet een suggestie uir van tijdloosheid, alsofde Kwakiurl van oudsher de potlatch altijd al in deze vorm hadden bedreven. Dit was nu eenmaal hun cultuur - een cultuur waarin veel meer waarde werd gehecht aan prestige dan aan materieel bezit. Ik kom hiermee op een hoedanigheid van Patterns ofCulture, waarvoor Fram Boas het boek in zijn inleiding nadrukkelijk heeft geprezen: het was niet historisch. De drie culturen werden beschreven 'zoals ze waren' - als gegevenheden, waarvan men de inwendige samenhang moest begrijpen, maar waarvan de wording niet ter zake deed. Ruth Benedict geeft wel enige informatie over de geschiedenis van de samenlevingen die ze beschrijft, maar deze speelt in haar eigenlijke betoog verdet nauwelijks een rol. Zij Stelt de drie volken in feite voor als volken zonder geschiedenÎs. Het ging haar om de configuratie van cultuutelemenren als een samenhangend geheel. De vraag of dit meer was dan een momentopname komt niet aan de orde. Maar juist bij de potlatch is deze vtaag wel degelijk van belang. Want wat blijkt? De Kwakiurl van Vancouver Island vormden ten tijde van het onderzoek van Baas rond 1900 allang niet meer een volk met een eigen ongerepte cultuur. Gedurende de negentiende eeuw waren zij steeds meer in de invloedssfeer gekomen van blanke kolonisatoren. De gevolgen hiervan waren ingrijpend. De Canadese regeting had een einde gemaakt aan 134
Civilisatie: proces Ol theorie
de oorlogen die de Kwakîurl voerden, onderling en met naburige volken. Blanke handelaren ruilden met hen otterhuiden en vis voor fabrieksprodukten zoals dekens. De aanraking met Europese ziekten veroorzaakte grote sterfte, zodat de bevolking terugliep van vijfenzeventighonderd mensen in 1835 tot twaalfhonderd in 19II - een afname van meer dan tachtig procent. Deze ontwikkelingen maken de potlatch, zoals beschreven door Baas en Benedict, minder bizar. De Kwakiutl-samenleving stond onder zware spanning. Oorlog was niet langer mogelijk. Er leefden nog maar weinig mensen, in een vrij uitzichtloze situatie, maar met een ongekend grote overvloed aan bepaalde soorten spullen. Zij leefden in dit opzicht in een toestand die wij ook in het eigentijdse Nederland wel kennen - een toestand van 'verteve!ing'.7 'Verteve!ing' is een helaas onvertaalbaar woord. Maar het geeft aardig de wanverhouding weer die kan ontstaan doordat ergens, op een bepaald moment ofin een bepaalde periode, een teveel is ontstaan - een overgroot aanbod aan goederen of diensten, die in andere situaties heel nuttig zouden zijn, maar waar men zich onder de gegeven omstandigheden geen raad mee weet. De inlijving van de Kwakiurl in de Canadese staat en economie had tot gevolg dat steeds minder mensen met steeds meer dekens kwamen te zitten. De grootscheepse weggeef- en vernietigingspartijen laten zich beschouwen als een oplossing voor het hierdoor ontstane probleem van de verteveling. A.l omstreeks 1950 heeft de Amerikaanse antropologe Helen Codere uitvoerig bericht over de recente geschiedenis van de Kwakiurl-maatschappij. In 1968 heeft Marvin Harris deze gegevens in een breder theoretisch perspectief geplaatst en betoogd dat een interpretatie van de potlatch als een onveranderlijk cultuurelement eigenlijk niets verklaart, terwijl erwd degelijk een zinnige verklaring mogelijk is, wanneer we deze instelling beschouwen als een laatste krampachtige overlevingsstrategie van een door de historische omwikkelingen in de knel geraakt volk. Deze gedachte heeft wijdere bekendheid gekregen door het boek van Eric Wolf, Europe and the People Without HiJtory.8 Veranderingen in gedrag
De ahistorische inslag van Patterns o/Culture kenmerkt de hele school van 'culture and personality' waar Ruth Benedict toe behoorde. Hierin Het civilisatteproces vijft/gjaar later
135
ligt een groot verschil met het werk van Elias. In sommige opzichten vertoont zijn werk, zoals gezegd, een sterke overeenkomst met dat van Benedict. Ook Elias hidd zich bezig met het probleem van de verhouding tussen individu en samenleving, en ook hij ging uit van de gedachte dat mensen in sterke mate worden gevormd door hun cultuur. Alleen, cultuur was voor hem niet een onveranderlijk gegeven, maar onderded van een proces. Het verschil in benadering spreekt al uit de titels van de beide boeken. 'Cultuurpatronen', dat is in dubbele zin statisch: de termen cultuur en patroon verwijzen allebei naar dingen die er zijn en niet veranderen. 'Civilisatieproces' daarentegen verwijst twee keer naar beweging, verandering. Civilisatie ofcivilisering is op zichzelfal een term die op een ontwikkding duidt; om dat nog eens te onderstrepen spreekt de auteur van het civilisatieproceJ. Ueber den Prozess da Zivilisation bestaat uit twee delen. Ded een heeft in de oorspronkelijke Duitse uitgave als ondertitd 'Veranderingen in het gedrag van de wereldse bovenlagen van het Avondland'. Deze ondertitel is wwel in de Nederlandse als in de Engelse vertaling weggelaten, waarschijnlijk omdat de uitgevers van al deze wootden geen grote wervende kracht vonden uitgaan. Toch memoreer ik ze hier, omdat er zo duidelijk in naar voren komt dat het boek gaat over veranderingen. Terwijl deel een een uitvoerige beschrijving bevat van veranderingen in het gedrag, gedocumenteerd vooral aan de hand van opeenvolgende edities van etiquetteboeken, plaatst deel twee deze veranderingen in een breder historisch en theoretisch kader. Ook bij deel twee ontbreekt in de Nederlandse en Engelse vertalingen de ondertitel, die aangeeft dat de focus hier gericht wordt op veranderingen in de samenleving - in de interdependentienetwerken oftewd de sociale figuraties die groepen mensen met elkaar vormen. Van kardinaal belang daarbij zijn de veranderende machtsverhoudingen. We zouden dan ook in weinig woorden samenvattend kunnen zeggen: ded een gaat over veranderingen in de gedragsregulering, deel twee over veranderingen in de machtsverhoudingen. De veranderingen in gedrag worden in verband gebracht met veranderingen in macht. De grondgedachte is: de bewegingsruimte die mensen hebben om zichzdf te uiten en re omplooien, wordt in sterke mate bepaald door de kansen die zij elkaar daanoe geven en de belemmeringen die zij elkaar opleggen. We zouden kunnen zeggen: dit zijn de omstandigheden waaronderzij leven. Maar, zoals Elias terecht opmerkt, die omstandigheden 'zijn '36
Civilisatie: prOf 0 en theorie
niet iets dat als het ware van "buiten" op de me':nsen afkomt; de "omstandigheden" ... zijn de relaties tussen de mensen zelf'.9 Hoe sterk die relaties zijn veranderd komt duidelijk tot uiting in de tafelmanieren: 'De verboden van de middeleeuwse samenleving, zelfs die van de hoofsridderlijke, beperken de speelruimte van de affecten nog maar weinig. Vergeleken met later is de sociale controle mild te noeme':n en zijn de manieren in elk opzicht ongedwongen. Men dient tijdens het eten niet te smakken of te snuiven. Men mag niet over de tafel spugen en zijn neus niet snuiten in het tafellaken, dat immers ook dient om de vette vingers aan af te vegen. Ook mag men niet mer die vingers snuiten, waarmee men in de gemeenschappelijke schorel tast. Het is vanzelfsprekend om met anderen uit dezelfde schaal of van hetzelfde bord te eten. Alleen mag men zich niet als een varken op het voedsel storten en geen afgebeten stukken weer in de gemeenschappelijke saus dopen.'10 Aan de hand van de etiquetteboeken heeft Elias aangetoond dat het gedrag aan tafel gaandeweg aan striktere regels werd onderworpen. Dat het hierbij om ingrijpende veranderingen ging kan blijken uit het volgende citaat: 'Dit soort etiquette (half opgegeten vlees niet terug in de schaal leggen, je neus niet afvegen aan je mouw) is niet zomaar iets oppervlakkigs dat de diepete lagen niet raakt; verfijnde manieren van doen zijn zozeer verinnerlijkt dat ze ander gedrag ronduit "weerzinwekkend", "afschuwelijk", "walgelijk" maken, zodat sommige van deze manieren gaan behoren tot de hoogst geladen en diepst gevoelde verschillen binnen een groep.'ll Hier is niet Elias zelf aan het woord, maar de Britse antropoloog Jack
Gcxxiy. Zonder Elias in dit verband direct te noemen bevestigt hij diens idee dat gedrag aan tafel diepe gevoeligheden raakt, die ten nauwste samenhangen met sociale verschillen, met macht en status. Een mens is niet alleen wat hij eet maar ook hoe hij eet. I2
Cultureit' Jelectû In deel twee van zijn boek heeft Elias de veranderingen in individuele gedragsregulering nader in verband gebracht met veranderingen in de
Het civi/iJatieprom vijftigjaar later
137
maarschappeli jke Structuur, rnl."r name de machtsverhoudingen. Op grond van een uitvoerige historisch-sociologische analyse is hij rot de conclusie gekomen dat zich in West-Europa bijzondl."r vérstrekkende interdependenties hebben omwikkeld, waardoor ' hogere' en 'lagere' grm'pcringen steeds m eer met elkaar verweven raakten en gl." dwongen werden om met elkaars lx:langen rekening te houden: 'Steeds meer z.ijn d e zeer fijn gedifferentieerde Wcsreuropese maarschappijen mer hun hoge mare van arbeidsdeling afhankelijk geworden van de cond itie dat ook d e onderste agrarische en stedelijke groeperingen hun gedrag en hun activiteit reguleren vanuir inzicht in vervlechtingen op langere termijn en over grotere afstanden.'l) Elias noemt de Wesreuropese ontwikkdîng uniek - en terecht. Maar uitl."raard is uniciteir alrijd maar betrekkelijk. Geen enkel proces is volstrekr uniek - net zomin als ooit twee processen volsrrekr identiek zijn. Het heeft dan ook zin om in de onrwikkding zoals die zich in Europa heeft voorgedaan te zoc:ken naar regelm:uigheden en samenhangen die ook elders zij n terug te vinden, al is het d an ook in een andere context en dus ook in een andere vorm. Er liggen hier al lerk i aanknopingspunten mer ....-erk van anderen: histOrici, 2.rchcologen, anrropologen, sociologen. De door Etias bestudeerde periode in West-Europa is te beschouwen als één episode in de mensheidgr.schicdenis - als een hoofdstuk in wat de histOricus William McNeill heeft genoemd Th~ RJ·s~ oftlu \Vt>Jt, d e opkomst van het Westen. Het wak V iUl MI,.Nc;:ÎII hdpr Ucbu dm PrOZrJJ tb, Zivi/isarion in een b reder hislOrÎsch kader te plaa~n; het werk van Bias biedt ~n sociologische en sociaal-psychologische aanvulling o p dat van McNeill. Zo zijn er ook in de antropologie allerlei verbindingen Ie maken. Mij persoonlijk htbben vooral kruisbestuivingtn mer ideeën van Marvin Harris vruchtbaar geleken; maar er zijn veel meer combinaties mogelijk. Uir andere vakgebieden noem ik, alleen om een indruk re geven, het werk van de psycholoogJohn Bowlby en van d e sociologen Immanuel WallerSlein, Charles 1iUy en Pierte Bourdieu. Het is maar een greep; het gaat me niet om een individuele sterrenparade. Hoofdzaak is dat het werk van aureurs als deze kan bijdragen Wf uitbreiding en verdieping van de eivilisatietheorie - en dat een belichting vanuit d e civilisatietheorie hun Înzichren weer verder kan verhelderen.
138
Civilis4ri ~:
prous rn thro,ir
Uiteindelijk zullen, zo lijkt mij. al deze inzichten ook in overeenstemming te br(,fJ gen zijn met de evolu tietheorie. Eli3S zelf gebruikt de lerm niet, maar we zouden het civilisarieproces ook kunnen omschrijven als een proces van culturele selectie. Er vinden, naar we mogen aannemen, in het maatschappelijk verkeer onophoudelijk allerlei kleine gedragsmuc.aties plaats - bedoeld ofo nbedoeld. Daarvan gun de meeste direct verloren, doordat ze onopgemerkt blijven of worden afgcsu3fr. Soms echter hebben mutatics ·su("ces'. en werken ze door. zoals het eten met mes en vork. het neus snuiten in een Lakdoek. Mensen die dae nieu....-e gedragsvormen bijlijds hebben ove rgeno men stonden maalschappelijk stelker dan anderen d ie dit niet deden. Waarom sommige mutaties wel succes hadden en andere niet, dient va n geval tot geval te worden onderwcht. Waar het in de eerste plaats om gaat is de aard van de redenering. die analoog is aan de evolurietheorie. Veranderende manieren worden gezien als sociale overlevingsstraregieën, als aanpassingen aan veranderende maatschappelijke verhoudingen. Er wordt dan ook nier in de eerste plaats gerocht naar eeuwige intrinsieke kenmerken die het succes van een culm ureiemem bepalen. Waar het op aankomt zijn de functies d ie een nieuwe manier van doen , ofvan denken en voelen. eens heeft vervuld voor degenen die ermee lijn begonnen en daarna is blijyen vervullen voor degenen die ermee zijn doorgegaan. Het principe van de culturele selectie brengt ons (:(:n stap verder dan het lout(:r signaleren en typeren van allerlei culruurvormen ; het arcendeenop de mogelijkheid om het opkomen. voortbestaan en verdwijnen van bepaalde culrurele mutaties te verklaren.
Een m~nJh~idhiJtoTiJ
('h pmpwief
(mussen is de kriti(:k op U~btrdtn Prozro da Zivi/iJation, die bij het verschij nen van de eerste d ruk al zachtj es was geuit doo r Borkenau en Foulkes, nog lang niet verstomd. Vooral het begrip civilisatieproces blijft op grote bezwaren stuiten. Een van de voornaamste redenen hiervoor is dat dt: woorden beschaafd en geciviliseerd nog geregeld gebruikt worden als vanzelfsprekende rerm en waarmee mensen zich boven anderen verhdfen - vooral als collectieven. Her gijzel(:n van onschuldige: burgers in Irak rijdens de Golfoorlog werd in Wcst-Europa en de Verenigde Stuen algemec:n veroordec:ld als 'onbeschaafd'; en t~n onlangs În de Veren igde Sraten de dood' 39
straf werd uitgevoerd, schreven de Nederlandse kranten dat dit geen pas gaf in een beschaafd land. Dergelijke uitspraken lijken te berusten op de gedachte dat er ctiteria vastliggen, op grond waarvan met zekerheid bepaald kan worden wat 'beschaafd' of'geciviliseerd' is en wat niet. Deze stetk normatieve gedachte is echter in strijd met de civilisatietheorie. Volgens deze theorie laat de civilisatie zich slechts kennen als een proces. Mensen leren van en aan elkaar hun gedrag op een bepaalde wijze te reguleren, door bepaalde impulsen te temperen of te bedwingen, en andere juist op te wekken en te stimuleren. Zonder beschaving kan geen enkele samenleving functioneren. Waar we meet van willen weten zijn de varianten van beschaving (de 'cultuurpatronen') en de manieren waarop deze zich hebben ontwikkeld (de 'civiIisatieprocessen'). In deze laatste zin ligt de uitdaging besloten om een verbinding te leggen tussen cultuurpatronen en civilisatieprocessen en een model te ontwerpen waarin de verscheidenheid aan cultuurpatronen à la Ruth Benedictverschijnt als de resultante van civilisatieprocessen. Op zoek naar zo'n overkoepelend model ben ikzelf in mijn boek Vuur en beschavinguitgekomen op een verrassend eenvoudig schema. In dit schema wordt met behulp van de trefwoorden 'gedrag' en 'macht' een fundamentele trend in de hele geschiedenis van de mensheid aangegeven. Zo verschijnt de vroege prehistorie, vóór de opkomst van landbouw en veeteelt, als een stadium waarin de mensen steeds meer in gedrag en macht zijn gaan vetschillen van andere, verwante dieren. Het verband is onmiskenbaar: doordat zij zich anders gingen gedragen, en bijvoorbeeld het vuur leerden te beheersen, nam hun macht toe; de vergrote macht leidde daarna weer tot verdete veranderingen in het gedrag, al was het alleen maar omdat de mensen gaandeweg minder van andere dieren te vrezen hadden. Hiermee is een algemene formulering gegeven voor de vroegste fase in het menselijke civilisatieproces. I4 Na de opkomst van landbouw en veeteelt bleefde afstand in macht en gedrag ten opzichte van andere dieren toenemen. Daar kwam nu echter nog een trend bij: een toename van de verschillen in gedtag en macht tussen en binnen menselijke samenlevingen. Tussen samenlevingen: in de eerste plaats tussen die welke voortgingen met voornamelijk van verzamelen en jagen te leven, en die welke overgingen op landbouw en veetedt; en vervolgens ook tussen agrarische samenlevingen met minder en met meer intensieve vormen van grondbewerking. Binnen de laatstge140
Civilisatie: proces en theone
noemde namen vervolgens de verschillen we tussen enerzijds de grore meerderheid van de bevolking die op h~t land w~rkte en anderzijds kleine minderheden van ambachtslieden ~n kooplieden, van priestets en van krijgets, die andere manieren van leven gingen cultiveren en over heel andere machtsbronnen kwamen te beschikken dan de boeren. Het is niet moeilijk in deze laatste karakteristiek de Westeuropese samenleving in de middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd te herkennen, zoals Elias die heeft beschreven in U,bn den Prozess der Zivilisation. Maar de karakteristiek gaat ook op voot vele andete agrarische samenlevingen met steden en schrift, wals Mesopotamië, het oude China, Japan, India, het Romeinse rijk, het Inca-rijk, enrovoort. In al deze samenlevingen werd het civilisatieproces complexer, in overeenstemming mer de maatschappelijke diff~renüatie. In West-Europa is sinds de vroeg-moderne tijd de differemiatieverder voortgeschreden dan waar ook. Tot de enigszins paradoxaal aandoende gevolgen hiervan behoort, dat ook het civilisatieproces in West-Europa meer gedifferentieerd is, en dat er zich binnen allerlei verschillende groeperingen een bijzonder grote verscheidenheid aan gedragsvormen heeft ontwikkeld. Tegelijk is er echter steeds van de onderliggende interdependenties een tot gelijkmatigheid dwingende druk uitgegaan op alle betrokken groeperingm, zodat de 'toename aan variaties' gepaard ging met een 'afname van conttasten'.15 In de twintigste eeuw lijkt dit nog steedsvaangaande proces vooral in het teken te staan van een tweetal trends. Ten eerste blijken, met het langet en ingewikkeldet worden van de interdependenties, steeds meer mensen zich steeds vaker te bevinden in situaties waarin zij rekening hebben te houden met steeds meer andere mensen. En ten tweede zijn daarbij de machtsverhoudingen ondoorzichtiger geworden, zodat het gedrag minder direct wordt bepaald door een wederzijds openlijk erkende en aanvaarde verhouding van gezag en gehoorzaamheid. 16 Zoals iedere sociaal-culturele trend worden ook deze beide voortdurmd begeleid door tegmbewegingen. Telkens weer proberen mensen zich te onttrekken aan de druk van alzijdige interdependenties, onder andere door juist situaties op te zoeken waarin zij ongesroord de baas kunnen spelen. In een land als Nederland hebben zij de dominante trend echter met mee. Aan geen van de beide genoemde ontwikkelingen ligt enig vooropgezet plan of doel ten grondslag. Et is ook geen reden om ze per se als goed
Her civilisatieproces vijfi/gjaar iater
J41
of slecht te beoordelen. Wel kunnen we. g~ve n de richdng die de omwikkeling schijnooar onafwend baar heeft genomen. constateren dar cr in vele situaties een premie is komen te staan op die vormen van gedragsregulering die mensen in staat stellen o m rekening te houden met vele andere mensen, met een minim.a..al beroep op machtsverschillen. De wereld WOlarin wij nu leven is door niemand zo bedach t en bedoeld. Noch aan de omvang van de wereldbevolking. noch aan de indeling in naties. religies, talen en klassen ligt enige blauwdruk ren grondslag. Hen.elfde geldt voor her verstand, het gevoel, de smaak, her geweten _ kortom dewgenaamde psychische instanties waarmee mensen individueel hun gedrag sturen. In een re weinig opgemerkte passage aan het slor van deel twee schrijfT Elias: 'Tegenwoordig zijn wij zozeer gewend aan het bestaan van zulke meer stabiele geweldmonopolies en aan de op grond daarvan veel grotere berekenbaarheid van de gewcldsuitoefening. dar wij ons nauwelijks nog bewust zijn van hun betekenis voor de sUucruur van ons gedrag en onze persoonlijkheid. W ij besdfcn nauwelijks nog hoe snel datgene wat wij onze "rede~ noemen, hoc snel eCU' betrekkelijk grore mate van vooruitzien, van driftbeh«rsing. van gedifferentieerde sturing van ons gedrag zou afbrokkelen of ineenstorten. ,,\tanneer de angstspanning in ons en om ons heen zou veranderen, wanneer de angsten die in ons leven een rol spelen plotseling weer aanmerkelijk SIerkt:r ofook zwakker zouden worden.'17 Deze woorden zijn geschreven in de late jaren denig. W ij weren nu maar
al tegoed. ho~ waar u:. zijn. Maarwe hebben ook kunnen constateren hoe 'her pant~r van beschaafd gedrag' zich wttr kan h ~ rsrel le n . Her is kwetsbaar én veerkrachtig. H et netwerk van interdependenties, waarvan onze huidige be5Chaving een functie is, met de bijbehorende vormen van dwang die mensen uitoefenen op elkaar en op zichzelf, is nu (sterker nog dan in '9 39. toen Elias dit ook al signaleerde) bezig zich over de hele wereld uif re breiden, hetgeen gepaard gaat mer ralloze nieuwe spanningen en pogingen om bestaandc machtsverhoudingen mct dc daarop afgestemde gedragsnormen te veranderen. Tegel ijkenijd dringen zich nieuwe vormen van dwang op. wals de toenemende zorg o m het milieu - ccn zorg die in principe l;oor ' 41
Civi!isatir: proas rn throri~
iedereen geldr. en daarom niet alleen een 'uitbreiding van de dwang rot vooruitzien en van de zdfdwang' vertegenwoordigt, maar op den duur waarschijnlijk ook zal leiden {ot een verderc 'afname V20 COntT25u:n' in het gedrag.18 Niets van d ir alles is in een ver verleden zo gepland o f zelfs maar voorzien. Maar het ligt in de aard ....an het civilisati eproces zelf, dat m ensen in de huidige fase zich meer op vooruitzien op lange termijn gaan toelcggen. Het werkwoord plannen is nog maar kon geleden in het Nl':derlands ingevoerd, maar we kunnen er al niet m eer buiten - net zomin als we nog buiten het woord vergaderen kunnen, datdienrom bijeenkomsten aan re duiden w
H~t cÎvililatüprOUf vijftigjaAT /atl'T
14J
Beschaving en godsdienst, Over de plaats van religie in Norbert Elias' civiJisatietheorie i 'Van de religie, het bewustzijn van de straffende en belonende almachr van God, op zichzelfalleen gaat nooit een "civiliserende" ofaffecten-temperende werking uit. IntegendeeL de religie is steeds precies zo "beschaafd", zo "geciviliseerd" als de maatschappij of de sociale laag die haar draagt.'2 Dit is ongetwijfeld een van de meest geciteerde passages uit Het civilisatieprous. Vooral de tweede zjn behoort in de Elias-literatuur al bijna tot de gevleugelde woorden. Wie op zoek gaat naar de plaats in het boek waar het citaat oorspronkelijk vandaan komt, zal moeite hebben die plaats te vinden. Er is geen apart hoofdstuk gewijd aan het thema beschaving en godsdienst. De bewuste pas.~age staat vrij terloops midden in een lange alinea in het hoofdstuk over 'Veranderingen in de aanvalslust' in deel een. Elias heeft het daar over de snelle wisseling van stemmingen, die het gedrag van mensen in de middeleeuwen soms te zien gaf, bijvoorbeeld van intense wreedheid naar intense vroomheid. De twee zo vaak geciteerde zinnen zijn vooral bedoeld om de bij zijn lezers veronderstelde gedachte te weerleggen als zouden zulke hevige gemoedsbewegingen moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Integendeel, zo stelt Elias: ze weerspiegelen in hun hevigheid juist de aard van de sociale verhoudingen waar ze uit voortkwamen. De taat-middeleeuwse samenleving legde minder beperkingen op dan wij tegenwoordig gewend zijn aan het openlijk uiten zowel van vroomheid als van wreedheid. Waarom zou Elias een systematische bespreking van het thema godsdienst achterwege hebben gelaten? Het is hem van meet afaan door critici verweten dat hij dit onderwerp heeft verwaarloosd, ja zelfs dat hij domweg 'de godsdienst over het hoofd heeft gezien') Verscheidene critici zien hierin een ernstig tekort, dat afbreuk doet aan zijn theorie. Ik denk dat er verschillende redenen zijn tc noemen. De meest voor de hand liggende is dat Het civilisatieproces nu eenmaal een pionierswerk is, waarin een nieuw probleemgebied werd opengelegd en een nieuw perspectiefontwikkeld. In zo'n werk worden onvermijdelijk keuzes gemaakt i
44
CivilisatÎ': proces m theorit
waardoor sommige aspecten meer aandacht krijgen dan andere. Hiermee is echter nog niet verklaard waarom juist de godsdienst op de achtergrond is geraakt. Ook hierover valt wel iets op re merken. In de eerste plaats heeft het waarschijnlijk te maken met de verhouding van Elias tot het werk van Max Weber. Er is van Weber wel gezegd dat zijn oeuvu: in het teken staat van een debat met de geest van Mane Op dezelfde manier zouden we in H~t civiiisatieproceseen debat kunnen lezen met de geest van Weber. Jn de sociologie van Weber speelde godsdienst een centrale rol; hij kende aan de in de middeleeuwse kloosters ontwikkelde en vervolgens via het calvinisme verwereldlijkte religieuze ascese een grote betekenis toe in de wording van de moderne Westeuropese cultuur. Elias had grote bewondering voor het werk van Weber. Maar hij had ook reserves. Hij herkende cr een voorkeur in voor een liberaal-protestant mensbeeld, dat berustte op idealistische en individualistische vetonderstellingen. En zoals hij in het inleidende hoofdstuk van Het civilisati~ proces, over de sociogenese van de begrippen cultuur en civilisatie, impliciet polemiseerde met de cultuursociologische opvattingen van Alfred Weber,4 zo nam hij door het thema godsdienst slechts zijdelings te behandelen stilzwijgend afstand van diens broer Max. Her was echtt:t niet alleen Max Weber, van wie Elias zich op deze manier ahvendde. Weber stond voor een dominante traditie in het Europese denken. Elias sloot zich aan bij een andere, ter contrastering misschien als recessief aan te duiden traditie, vertegenwoordigd door namen als Buckle, Gibbon, Voltaire en Lucretîus.
De traditie van Lucretius In zijn History ofCivilization in Engiand wijdde de Engelse historicus Henry Thomas Buekle ([821-1862) een uitvoerige beschouwing aan de stelling dat de religie van volken moet worden gerekend 'niet tot de oorLaken van hun beschaving maar tot de gevolgen daarvan' - een stelling waarmee de opvattingen van Elias onmiskenbaar verwantschap vertonen) Buckle op zijn beurt voelde zich sterk verwant met auteurs als Auguste Camte, die hij als zijn grote leermeester beschouwde, en, een eeuw verder terug, Edward Gibbon (1737-1794) en Voltaire (16941778). Hun geschriften getuigden van agnosticisme. Zij beschouwden godsdienst als mensenwerk: als zodanig zeker van belang, maar beslist
Bbchaving en godJ'dienst
145
geen boven de maatschappij Slaande zel fstandige kracht, en niet ~ru!o tend op ~ n buiten de meeste mensen om aan een enkeling geopen bllrde waarheid. Eerder al. in de Grieks· Romeinsc oudheid. had zich een sterke golf van secularisering in het denken voorgedaan, die later werd gevolgd door een 'resacrali!>ering' onder invloed van de triomferende christelijke kerk. Een van de meest radica:ll 'seculaire' aUlcurs was de Latijnse dichter Lucrerius, die in zijn leerdicht D~ '~TUm natunt ('Over de aard der dingen') een in veflichillende opzichten op de moderne evolutietheorie vooruitlopende visie op de o ntwikkeling van de wereld en de mensheid o mvouwde. Godsdienst verscheen in deze zienswijze als een voor verlichte geesten achterhaald soorr bijgeloof. Het vloeide uit Lucrcli us' op Epicurus geïnspi reerde opvattingen voorr, dat hij weigerde aan de heersende religieuze cultussen mee te doen. Dit kwam hem in de toch nog sterk van godsdienstige conventies doorrrokken samenlevingvan zij n rijd te staan op de b=schuldiging van atheïsme - een besehuldigingdie later ook ten deel rou vallen aan de eerste R0meinse christenen, die eVeneens weigerden zich mer her heersende 'bijgeloof af te geven en de daubij horende 'afgoden' te dienen. Over het leven van Lucrerius is weinig bekend. De voornaamsre gegeYens die we kennen zijn ontleend aan de kerkvader Hieronymus. die in zijn kroniek van omstreeks 4 00 noteerde: 'De dichter TItUS Lucretius Carus werd geboren in 94 voor Christus: hij verloor zijn verstand tengevolge van het drinken van een minnedrank, en pleegde l.e1fmoord op vieren. . eertigjarige leeftijd, na in zijn lucide tussenperioden enige boeken te hebbm geschreven d ie Cicero naderhand gecorrig«rd h«ft.'6 Met dit tegendeel van een hagîogra6e, dit ' heidenleven' • mOCten we het doen . De kwalificatie 'gekwelde geest' keen terug tot in de laarste editie van d~ Oosthoek-encycloped ie, en [Ot in de inleiding die Ida Gerhardt schreef bij haar vertaling van Dr rrrum natura. De traditie van AugrtstinuJ
Een van de meest invloedrijke vertegenwoordigers van de christelijke theologie, die in Europa de openbare discussies over zij n en welzijn lange rijd heeft beheerst, was de kerkvader Augustinus (3~ 4 ·4 JO). Met de &lijdmim'lt, maar meer nog mer D~ slad van Godhe('ft hij een srempel gezet op het denken over de beschaving. In de Belijtknilsm beschreef hij
146
Cif)j{isllti ~:
prr;ua m
throri~
hoe de bekering tot het christendom hem persoonlijk op het rechte pad had gebracht. In Df stad van Godbeschreefhij de heilzame werking van het christendom voor de gehele mensheid. Df stad van God is geschreven naar aanleiding van de inname van Rome door de Visigochen. Vele conservacieve Romeinen schreven deze smadelijke gebeurtenis toe aan de invloed van het chrisrl":ndom, waardoor de oudl": Romeinse deugden van moed en patriottisme verloren waren gegaan. Hiertegen bracht Augustinus een heel andere visie in stelling. Hij begon zijn boek met erop te wijzen dat de Romeinse geschiedenis bestond uit een brute opel":nvolging van oorlogen en burgeroorlogen, alle met afschuwelijke wreedheid gevoerd. Hoe gunstig stak in vergelijking daarmee het gedrag niet af van de soldaten die Rome in 4IO hadden veroverd! Zij waren weliswaar barbaren in de ogen van de Romeinse burgers, maar zij waren ook christenen:
'Al war er dus bij de ramp die onlangs Rome heeft getroffen bedreven is aan verwoesting, moord, roverij, brandstichting en mishandeling, is uitsluitend tI": wijten aan het oorlogsgebruik Datgene echter wat er zich volgens een ander, nieuw gebruik heeft afgespeeld, het ongewone schouwspel van die rauwe barbaren, die zich zo zachtmoedig toonden dat er kolossale basilieken werden uitgekozen en officieel aangewezen om dil": te vullen met mensen die wuden worden gespaard, als plaarsen waar niemand wu worden doodgeslagen, waaruit niemand wu worden weggeslc:urd, waarheen velen door medelijdende vijanden gebracht zouden worden om vrij te blijven, waaruit zelfs door die wrede vijanden geen mensen gevankelijk wuden worden weggl":Voerd: dat dient te worden toegeschreven aan de naam van Christus en aan de christelijke tijd; al wie dar niet ziet, is blind; al wie het wel ziet en niet prijst, is niet goed bij zijn verstand.'? Een groot deel van De stad van Godbestaat uit een herschrijving van de Griekse en Romeinse geschiedenis. Alle bekende episodes passeren de revue, maar ze verschijnen in een nieuw kader, te zamen met de geschiedenis van Israël7.0als overgeleverd in de boeken uit de joods-christelijke tradirie. Zoals hij zijn eigen leven had beschreven in de termen van een moraliserende psychologie, zo vatte hij nu in een eschatologische synthese de geschiedenis van de hele hem bekende mensheid samen. Iedere gebeurtenis kreeg een plaats in deze synthese; zelfs feiten die ogenschijnlijk Beschaving m godsdienst
J 47
met zijn heilsleer in srrijd waren werden door Augustinus lisTig ZO geïnterp reteerd dat ze hed goed in overeenstemming te brengen waren met het goddelij ke p lan achter de menselijke geschiedenis. DI' stad van GQdis Dm vele redenen een indrukwekkend boek. De geleerdheid die eruit spreekt, en de heldere en vernuftige betoogtrant maken begrijpelijk waarom er een geweldige invloed van is uitgegaan binnen de dominant geworden christelijke traditie. JuiST ook de Europese visie o p de onrwikkeling van de besch aving is er in sterke mate door bepaald. Lange tijd werd deze ontwikkeling geheel in overeenstemming met de augusrijnse intt:rpret3tie gezien als beantwoordend aan een goddelijk plan. Degenen die volgens dit p lan een steeds hogete graad van beschaving bereikten , wuden d at - gelijk de Visigothe n - te d anken hebben aan de religie, aan h er christendom. En zij wuden daarbij geleid zijn door de geestelijkheid, de Kerk. Dit gedachtengoed is in Europa wijdverbreid en het heeft zeker mede een rol gespeeld bij de o m van gst van Elias' theorie over het civilisatieproces. De augustij nse manier om de geschiedenis \'Oin de mensheid op re vatten als de onrvouwing van een reeds bestaand plan heeft zich voorrgczet in geseculariseerde varianten zoals het marxisme, waarin het geloof aan God W2S afgezworen maar h et vertrouwen in een noodzakelijk verloop en een uiteindelijk gunstige aRoo p va n de geschieden is voortleefde. Het sprak voor velen dan ook welhaast vanzelf dat, 3ls Elias beweerd e in d e ontwikkeling van de sam enleving doo r de eeuwen heen een bepaalde seructuur te omwaren, hij die ontwikkeling ook als noodzakelijk en doelgerich r moest zien - dir o ndan ks het fei t dar Elias zelf juist het ombrcken va n enig plan ofdoel bij hCl"haJing heefr bekIemlOvllJ . Ook het idee dat de christelijke kerk de voornaamste instantie is geweest die in Europa beschavend heeft gewerkt. heeft heel lang voortgeleefd. Ook in dieopzicht is er d e !aame eeuwen wel sprake van secularisering; maar autcu rs die het christe ndo m niet meer zÎen als de uitdrukking van een gooddijke openbaring h ouden vaak nog wel vast aan de gedachte dat de Kerk als instituut van doorslaggevende betekenis is geweesr in hee Europese beschavingsproces. Zo verklaarde onlangs nog d e Britse hisroricus Dilwyn Knox in een arrikel over de kloosterlijke en kerkelijke oorsprongen van d e beleefdheid in Europa met grore srelligheid 'dat beleefd goorag in West-Europa nice afkomstig is uit d e hm'cn maar uÎt het Latijnse christcndom: dar h et, ner als zu lk gedrag in b ij148
Cir!ilàatil!: pr()us en theorir
voorbeeld China, Japan, India en de islam, eerder een gevolg is van religieuze en culturele dan van politieke omstandigheden.'8 Om deze stelling te staven geeft Knox vele voorbeelden van reksten uit middeleeuwse kloosterordes, die erop gericht waren novieten de nodige zelfbeheersing in de vorm van disciplina corporis bij te brengen. Lichaamshouding en gedrag moesten getuigen van bescheidenheid en respect voor de gevoelens van anderen. Sommige van de in deze traditie ontwikkelde voorschriften keren in vrijwel dezelfde woorden terug in het bekende manierenboekje De civilitate morum puerilium van Erasmus. Op grond hiervan concludeert Knox dat het zeker tot ha eind van de zestiende eeuw de kloosters waren en niet de hoven, die als belangrijkste gedragsmodel fungeerden. Verwante ideeën zijn te vinden in het boek van de Amerikaanse mediaevist C. Stephen Jaeger, The Origins ofCourtlinrss. Jaeger wijst op het grote belang van de geestelijkheid bij de vorming en verbreiding van hoofs gedrag. Hij gaat daarbij echter uit van een omschrijving van het beschavingsproces, die bij voorbaat al in de richting wijst van groepen die zich actief met het beschaven van anderen bezighouden: 'Het beschavingsptoces is gericht op het onderwijzen van afzonderlijke groepen in de samenleving in recht en heleefdheid.'9 Door het beschavingsproces aldus uitsluitend als doelbewuste opvoeding te omschrijven geeft Jaeger er een heel andere betekenis aan dan Elias; en het kan geen verbazing wekken dat hij dan in de door hem bestudeerde periode (939-UlO) uitkomt bij die groep die zichzelf bij uitstek een opvoedende taak stelde: de geestelijkheid. Gegeven zijn definitie van het civilisatieproces moest Jaegers onderzoek wel leiden tot een bevestiging van de aloude gedachte dat in het Europese beschavingsproces het christendom de belangrijkste drijvende kracht is geweest. Taftlmanieren volgens jezus Sirach
Het is de verdienste van Dilwyn Knox dat hij de middeleeuwse c1ericale geschriften in verband heeft gebracht met het wetk van Elias betreffende het civilisatieproces. De gedragsregels in deze geschriften en die van Erasmus vertonen vaak een frappante overeenkomst. Op grond hiervan komt Knox tot de conclusie dat er bij Erasmus sprake is van de geseculariseerde variant van in kloosters ontwikkelde discipline. Knox biedt hiermee als Beschavmg en godsdienst
149
het ware em variatie op de these van Max Weber dat de in de kloosters ontwikkelde ascese is overgewaaid via de calvinistische kerken naat de kantoren van de kapitalistische kooplieden. JQ Alleen zijn het bij Knox niet de kooplieden maar de edellieden naar wie de christelijke discipline uitstraalt, en de tussenpersonen zijn bij hem niet de calvinisten maar de humanisten. Dit alles roept enkele interessante vragen op, die Knox echter niet stelt. Ten eerste: zijn de gedragsregels waar hij op doelt oorspronkelijk in de kloosters ontstaan, of zijn ze ontleend aan andere, oudere bronnen? Ten tweede: welk licht werpt de constatering dat een aantal doot Erasmus gepropageerde gedragsregels ook al eetder in kletikale geschriften voorkomen op het probleem van de gedragsvaandaingt:n, die in het werk van Elias centraal staan? Om met de eerste vraag te beginnen, de regels die een beheerste lichaamshouding voorschrijven grijpen duidelijk tetug op veel oudere geschriften, waarnaar soms ook met zoveel woorden in de middeleeuwse reksten wordt verwezen. Een bekende bron is het boek van Jezus Sirach uit de apocriefe boeken van het Oude Testamem, waarschijnlijk daterend uit de tweede eeuw voor Christus. Een veel aangehaalde passage daaruit luide 'Aan zijn oogopslag wordt iemand gekend en aan de wijze waarop hij u aanziet wordt de verstandige man herkend. Iemands kleding en de lach van zijn randen en ook de gang van een mens melden wie hij is.'l1 De auteurs van middeleeuwse handleidingen voor het kloosterleven verwezen graag naar deze woorden om hun lezers aan te sporen een God welgevallige, deemoedige lichaamshouding tentoon te spreiden. Opmerkelijk is echtet dat in de oorspronkelijke tekst helemaal geen sprake is van teligieuze argumenten. De enige toelichting die daar wordt gegeven is dat iemands uiterlijke verschijning en gebaten 'meldm wie hij is' - aan wie staat er niet bij, maar de context doet vermoeden dat de schrijver heeft bedoeld: aan zijn medemensen. Dit laatste wordt expliciet duidelijk gemaakt in een andete veel aangehaalde passage uit hetzelfde boek, betreffende tafelmanieren. Daarin wordt een loon door zijn vader gemaand om zich aan tafel niet als een gulzige veelvraat te gedragen, want daarmee zou hij weetzin opwekken. 150
CÎvÎliJatÎ~: proc(J en
rheorÎ(
Wordt de zoon toch eens door zijn gezelschap gedwongen om te veel te eten, dan moet hij van tafel opstaan en het voedsel uitbraken; daarna zal hij zich opgelucht voelen. 'Luister naar mij, mijn zoon, en versmaad mij nier: dan zult ge tenslotte mijn woorden wel begrijpen. Wees bescheiden in alles wat gij doet: dan overkomt u geen enkele ziekte. Wie goede tafelmanieren heeft wordt geprezen en het getuigenis van zijn goede manieren blijft bestaan. Over hem die slechte tafelmanieren heeft spreekr de hek stad schande en her getuigenis van zijn slechte manieren blijft bestaan.'12 Gezondheid, lichamelijk welbevinden, en bovenal een goede repurariedar zijn de argumenten waarmee de vader de goede raad toelicht die hij zijn zoon geeft om de tafelmanieren in acht te nemen. Godsdienstige overwegingen komen er niet aan te pas. Andere stukken in de rekst van]ezllS Sirach ademen wel een religieuze geest. De passages over lichaamshouding en tafelmanieren passen echtet veel meer in een werelds lIJorali:SLisLiu: dan in een godsdienstige naditie. Doordat de tekst in zijn geheel is opgenomen in de apocriefe boeken van het Oude Testament hebben middeleeuwse monniken er in een religieuze context mee kennis gemaakt. Als deze leefregels daarna vanuit het kloosterlijke weer in een meer werelds kader terecht zijn gekomen, zouden we niet alleen van secularisering maar zelfs van 'resecularisering' kunnen spreken.
Implicaties voor de civilisatiethMrie Welke implicaties voor Elias' civîlisatietheorie vloeien er voort uit de constatering dat een aantal door Erasmus gepropageerde gedragsregels ook al eerder in de geschriften van kloosterlingen voorkomen? Om deze, hierboven als tweede genoemde, vraag te beantwoorden is het goed er eerst nog eens aan te herinneren dat de theorie waar het om gaat in de eerste plaats een promtheorie is. Er hebben zich, blijkens het door Elias geptesenteerde materiaal, een aantal waarneembare veranderingen in het gedrag voorgedaan. De cheorie is ontworpen om deze veranderingen ce verklaren.
Beschaving en godsdu'nst
I SI
De grondgedachte daarbij is dat veranderingen zich slechts laten verklaren door ze in verband te brengen met andere veranderingen. Als we, op zoek naar een verklaring voor de veranderingen in gedrag die zich aan de hand van de manierenboeken laten documenteten, een spoor vinden dat wijst in de richting van de godsdienst, dan kunnen min of meer gelijk blijvende kenmerken van die godsdienst (wals door opeenvolgende generaties letterlijk gekopieerde teksten) de veranderingen als zodanig nooit afdoende verklaren. Er zal dan toch op zijn minst enig inzicht nodig zijn in de veranderende plaats die deze godsdienst innam in de samenleving. Als motto zou hier kunnen dienen een andere veel geciteetde passage uit Het civilisatieproces: 'Wat verandert is de manier waarop mensen met elkaar te leven hebben; daarom verandert hun gedrag; daarom verandert hun bewustzijn en hun drifihuishouding als geheel. De "omstandigheden" die veranderen, zijn niet iets dat als het ware van "buiten" op de mensen afkomt; de "omstandigheden" die veranderen zijn de relaties mssen de mensen zelf.'13 In wat wij nu de middeleeuwen noemen bleken mensen in West-Europa elkaar en zichzelfsteeds vaker in situaties te brengen, die zij niet eerder zo hadden meegemaakt. De omstandigheden veranderden, en vele vertrouwde manieren van doen voldeden niet langer. Voor de nieuwe problemen van het samenleven wetden nieuwe oplossingen gezocht - en daarbij kon men zich laten inspiteten door klassieke teksten, afkomstig van mensen die zich in vergelijkbare situaties hadden bevonden. De Kerk was de organisatie die de meest directe toegang bood rot de klassieke teksten. De geestelijkheid kon hierdoot een vooraanstaande rol spelen bij het herontdekken en herinvoeren van in de oudheid genoteerde richtlijnen voor het gedrag. Samen mer de voorbeelden die in levenden lijve konden worden waargenomen in de Byzantijnse en de Arabische wereld gaven deze richtlijnen aanwijzingen over manieren om de veranderendc problemen van het samenleven het hoofd te bieden. Met de veranderende omstandigheden veranderde ook de rol van de Kerk. Gedurendc een aantal eeuwen nam de Kerk in vele opzichten een zeer sterke positie in, dankzij een voor die tijd uitzonderlijk hoge graad van scholing en organisatie. Maat juist toen het door Elias stcrk benadrukte maatschappelijke proces van sraatsvorming begon door te zetten, J51
Civilisatie: proces en theorie
taande de macht van de Kerk. Bij het noteten van de nieuwe richtlijnen voor het gedtag van bestuurders, hovelingen, diplomaten speelden leden van de geesrelijkheid nog lange tijd een voorname rol. Maar de impuls om de regels VOOt het gedrag in die kringen te veranderen kwam niet in de eerste plaats uit de godsdienst; die lag eerder, zoals Elias zegt, in de hele maatschappelijke constellatie, en met name in de zich wijzigende machtsverhoudingen. In het pre-industriële Europa lieten zich verschillende 'standen' onderscheiden die, in onderlinge samenhang, elk een eigen lijn in het civilisatieproces vertegenwoordigden. Elias heeft vooral aandacht besteed aan de tweede stand, de add, en aan de transformatie van een adellijke elite van krijgers in een nog steeds voornamelijk adellijke elite van hovelingen. In deze ontwikkeling hebben ook leden van de eerste stand, de geestelijkheid, een voorname rol gespeeld; waarbij niet vergeten mag worden dat vele vertegenwoordigers van de hogere clerus uit de adel afkomstig waren. Tegelijkertijd kwam een financieel-commerciële dite op, gedeeltelijk gerecruteerd uit de tweede maar vooral ook uit de derde stand, de bourgeoisie. De vierde stand, van de boeren, ploegde intussen voort en vormdede misschien wel meest constante lijn in het Europese civilisatieproces. D e condities waaronder boeren leefden maakten het weinig waarschijnlijk dat de aanzet tot meer verfijnde tafelmanieren bij hen gezocht zou moeten worden. De sociale setting van kloosters werkte daarentegen soms wel bevorderend in deze richting. Er waren echter ook omstandigheden waarondcr geestelijken zich met klem tegen nieuwigheden verzetten; een voorbeeld daarvan levert de heftige verontwaardiging van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders in Venetië in de elfde eeuw, toen een prinses het waagde vaat het eerst mct een vork aan tafel te verschijncn. 14 Geestelijken stonden cchter lang niet altijd zo afWijzend tegenover het gebruik van vorken en andere hoofse verfijningen. Zo schreefde eelWaarde vader Jean Baptiste de La Salle in het voorwoord tot zijn Regels van de
christelijke beleefdheidin 1719; 'Het is verwonderlijk dat het merendeel van de christenen de wellevendheid (Bimséance) en de goede manieren (Civilite'J slechts als een strikt menselijke en wereldse eigenschap beschouwen en dat zij, zonder hogere overwegingen in hun gedachten te betrekken, deze niet zien a!s een deugd die verband houdt met God, de naaste en onszelf. Zo blijkt hoe weinig christendom cr in de wereld is.") Beschavfng m godsdienst
15]
La Salie verklaarde zich volledig bereid om de wereldse wellevendheid te aanvaarden en in een christelijke context verder uit te dragen. Zijn woorden waten volgens Elias kenmerkend voor de geestelijkheid in Frankrijk in de achttiende eeuw als verbreider van de aan het hof ontwikkelde gedragscodes onder bredere lagen van de bevolking. Hoewel Het civilisatitproCfs een aantal aanzetten bevat voor een vergelijkende studie van de omwikkeling in Frankrijk en die in Duirsland en Engeland, blijft er nog veel te onderzoeken aangaande de houding die de kerken in verschillende landen in verschillende perioden innamen ten opzichte van hoofse manieren. Trachtten de hoogste kerkelijke instanties de verbreiding van deze manieren te bevorderen, binnen de eigen gelederen en daarbuiten, ofsteunden zij alternatieve ontwikkelingen waarin de 'etiquene' uitdrukkelijk ondergeschikt werd gemaakt aan de 'ethiek'? Het is moeilijk uitspraken te doen over d~ rol van d~ Kerk in het civilisatieproces in West-Europa in het door Elias bestudeerde tijdvak. Op het meest algemene niveau stuiten we bijna onvermijdelijk op het dilemma te moeten kiezen tussen de tradities van Augustinus en Lucretius. Volgens Augustinus is er geen (ware) beschaving mogelijk zonder (ware) godsdienst; volgens Lucretius is iedere godsdienst mensenwerk, en dus een produkt van de menselijke beschaving. Van de twee visies lijkt me de lucretiaanse zonder meer de meest vruchtbare. Deze biedt trouwens nog volop ruimte voor een erkenning van de grote betekenis van godsdiermen voor het civilisatieproces. Alleen staat deze betekenis niet bij voorbaat vast, en hoeft ze niet overal en altijd gelijk te zijn. Er is, zoals ik al eerder heb betoogd (pp. 67-83), reden om aan te nemen dat priesters in ecn vrij vroeg stadium van de ontwikkeling van landbouwsamenlevingen een leidende rol hebben gespeeld. Door te spreken van religieus-agrarische regimes heb ik willen doen uitkomen dat de vormen van gedragsregulering die in dit stadium een intensivering van de landbouw mogdijk maakten in sterke mate op godsdienstige legitimering berustten. Ook later hebben mensen vaak een beroep gedaan op 'bovennatuurlijke' machten om anderen en zichzdfin het gareel van een bepaald sociaal regime te brengen en te houden. Degenen die als grote godsdienstige leiders de geschiedenis zijn ingegaan -Mozes, Jezus Christus, Mohammedzijn niet alleen te beschouwen als religieuze virtuozen, om een geliefde term van Max Weber te gebruiken, maar ook als uitvinders. Zij worden vereerd als de grondleggers van een nieuw religieus regime, met de daarbij [54
Civilisatie: proces en theoru
behorende richtlijnen voor individuele discipline en sociale organisatie. Zoals iedere uitvinding die gedaan wordt, vertegenwoordigden ook deze religieuze uitvindingen vernieuwingen, die voor een deel bestonden uit de combinatie van allerlei aan vootgangets en tijdgenoten ontleende dementen. En zoals iedere uitvinding die succes heeft, leefden ook deze voort als cultuurelementen waarop volgende generaties zich oriënteerden en weer nieuwe varianten bedachten. 16 Teksten speelden hierbij een belangrijke rol. Dit verklaart mede de grote invloed van iemand als Augustinus. Degenen die zich in de middeleeuwen specialiseerden in het nadenken en discussiëren over problemen van zijn en welzijn, waren geestelijken, klerken, en die waten door hun opleiding en positie sterk tekstgerichL De geschriften van Augustinus behoorden tot hun belangrijkste otiëntatiemiddelen. Als zodanig hadden die ook een heel andere status dan manierenboeken. Augustinus had zelfstandig votm gegeven aan ideeën waat zijn latete lezers iets van konden leten. De klerken die over wellevende omgangsvormen schreven noteerden slechts hun indrukken van hoe in hun ogen voorbeeldige mensen zich gedroegen. Het is onwaarschijnlijk dat zij de pretentie hadden aan hun schrijftafels nieuwe tafelmanieren te ontwerpen. Bij het beschouwen van de rol die het christendom met zijn eeuwenoude teksten en instituties heeft gespeeld in het Europese civilisatieproces kunnen we misschien gebruik maken van het in de evolutietheorie ontwikkelde principe, dat structutele continuïteit kan samengaan met functionele verandering. 17 De bouwstructuur van een kasteel ofkathedtaal kan in de loop der eeuwen vrijwel ongewijzigd zijn gebleven, tetwijl de sociale functie in de moderne tijd steeds meer is verschoven naar die van museum en toeristenattractie. Het is juist dankzij de vetanderde functie dat de structuur in stand is gebleven. Dat er van godsdienst een gedragsregulerende werking kan uitgaan, lijkt me onmiskenbaar: het zou anders ook geen zin hebben om te spreken van religieuze regimes. Tegelijk is her duidelijk dat deze werking steeds afhankelijk is van de verandetende 'omstandigheden'. Beide conc1udetende uitspraken samen lijken me niet in strijd met de woorden van Elias waar ik dit hoofdstuk mee begon: 'Van de teligie, het bewustzijn van de straffende en belonende almacht van God, op zichzelfalleen gaat nooit een "civilisetende" of affecten-temperende wetking uit.' De roegevoegde cursivering maakt de zin er niet mooier op; maar ze vestigt wel de aandacht op een noodzakelijke clausule. Beschaving en godsdiemt
155
De civilisatielheorie: kritiek en perspectirjl
Nornen Elias' U~ba dm Prouss d~r Zivilisation behoort tegenwoordig tot het sundaardrepertoire van de sociologie, zeker in West-Europa. Zelfs uitgesproken critici erkennen het belang ervan. Zo is de DuitSe antropoloog H ans Peter DueH al een aantal jaren bezig een vierdelige weerlegging van de civilisatierheorie re schrijven onder de titel D~r Mytho! vom Zivilisationrprozm. De omvang van deze kritiek is op zichzelf al een eerbewijs aan Elias, die dan ook volgens Duerr 'misschien wel de meest invloedrijke en inspirerende socioloog van de tweede helft van deze eeuw' is.! Een andere criticus is de Pools-BriLSe socioloog Zygmunt Bauman. H ij laat zelden een gelegenheid voorbijgaan om re verkondigen dat de civilisatierheorie volstrekt onhoudbaar is in het licht van alle barbaarsheden die in de twintigste eeuw hebben plaaagevonden. Maar Bauman spreekt toch ook van 'de doorbraak naar de roem en het plorselinge succes van Elias' prcscntatievan het "civilisatieproces"') En bi jna als een extra bi jdrage aan dit succes srelt 8auman zelfde sociologie min of m eer gelijk aan 'de theorie van civilisatie, van de moderniteir, van de moderne civilisatie' .4 Duerren 8 auman scharen zich met hun commenraren in een lange rij van critici. Al vanaf het verschij nen van de eerste druk in Zwitserland in 1939 hed! U~badm Prouudu Zivilisation naast 'led lofook kritiek geoogst. 5 Enkele bij herhaling geuite bezwaren luiden dat de in het boek o nrwikkelde theorie a) teleologisch en b) eurocentrisch is. c) een verkeerd beeld geeft van de omwikkelingen in Europa, en d) in strijd is mer onlwikkelingen in de rwintigste eeuw die her hele idee van een voortschrijdende lx:schaving ofcivilisatie logenstraffen. In dit hoofdstuk zal ik nader op deze vier bezwaren ingaan. Daaraan voorafgaand lijkt het me nuttig nog iets te zeggen over de opzet en de srrekking van Uebu den Prozm do Zivilisation. D ie strekking is voor tweeërlei uitleg vatbaar. H et boek laar zich lezen als de studie van een bepaalde episode in het beschavingsproces van Wesr-Europa, maar ook als een fundamentele bijdrage aan een algemene theorie van sociale processen. In beide gCV3llen ligr de kern van de theorie in hcraanwijzen van een
156
Civiláatir: proas m
th~o ril'
sammhang tussen veranderingen in het individuele gedrag en veranderingen in de sociale structuur, die te zamen aanleiding geven tot veranderingen in de persoonlijkheid. In een dtietal nog nader toe te lichten kernwoorden samengevat, gaar het in Ueber den Prozess der Zivilisation om het verband tussen gedragen macht, dat zijn neerslag vindt in, en vervolgens weer beïnvloed wordt door, habitus. Vanuit dit gezichtspunt zal ik betogen dat het verwijt van teleologie misschien wel begrijpelijk is maar toch op een misverstand berust, en dat de drie andere genoemde bezwaren wijzen op beperkingen die een aansporing kunnen zijn tot verder empirisch onderzoek. In discussies met studenten in de jaren zestig en zeventig zei Elias graag dat de tijd was gekomen 'ta go beyond Marx'. Op dezelfde manier moeten we nu verder gaan dan Elias. Zijn werk stelt ons voor een aantal uitdagingen, zoals het aanwijzen en vullen van de empirische lacunes die het onvermijdelijk bevat, het nader omschrijven en uitwerken van de in de theorie gebruikte begrippen en stellingen, en de uitbreiding van het onderzoek naar andere tijdm en plaatsm. In aansluiting op de besproken punten van kritiek doe ik aan het eind van dit hoofdstuk enkele suggesties voor verdere toepassing en toetsing van de theorie. De reikwijdte van de eivilisatietheorie Ueber den Prozess da Zivitisation is geschreven vanuit het idee dat manieren van doen, denken en voelen, die als kenmerkend voor de westerse beschaving gelden, zijn voortgekomen uit een vele eeuwen omspannende ontwikkeling, en dat het mogelijk is deze ontwikkeling door historisch onderwek te achterhalen en met behulp van sociaal-wetenschappelijke inzichten te verklaren. Het was, zo verklaarde Elias in het voorwoord tot de eerste druk, niet zijn bedoeling om zomaar 'een algemene civilisatietheorie' te bedenken, maar om 'binnen zekere grenzen' weer zicht te krijgen op de ontwikkeling als zodanig, en met name op 'de merkwaardige verandering van het menselijk gedrag' die zich gedurende een aantal eeuwen in West-Europa had volrrokken. 6 Veranderingm in her gedrag worden uitvoerig gedocumemeerd beschreven in deel een van Ueber den Prozess der Zivilisation. Dit deel begint met een lang inleidend hoofdstuk over de geschiedenis van de begrippen civilisatie en culruur in Frankrijk en Duitsland - een hoofdstuk waaruit duidelijk blijkr hoe sterk de betekenis van deze begrippen steeds De civilisdtiethl:orie
157
verbonden is geweest met de sociale posilie en ambilio van degenen die ze gebruikten. Daarna volgt, als pi~ce de rh ist(tllu, de bekende 'manierengeschiedenis' , gebaseerd op de studie van etiquetteboekcn maar ook geïnspireerd door het werk van cultuurh istorici als Johan Huizinga. Dttl {Wee is veel minder 'uit één stuk geschreven'_H et bestaat uil rwee gedeelten , wals al tot uiting komt in de ondertitel: ' Veranderingen van de maatschappij. Ontwerp van een civilisatierneorie'. Deze onderti tel is veel minder historisch specifi ck dan d ie van deel (Wec; hij verwijst naar meer sociaal-wetenschappeli jke tradities zoals, voor het eerste gededtc, de sociologie van Max Weber en, voor het tweede gedeelte, de psychoanalyse met de daaraan verbonden beschouwingen over de menselijke cultu ur van Sigmund Freud. De ondertitels 'spreken boekdelen' - het is nict ovadrC'ven dit ZO te stellen, en het is jammer dat ze in de meestC' vertalingen (ook de NC'dC'rlandsc) 2ijn weggelaten, W3Jlt hierdoor wordt minder duidelijk dat Ueber dm Prozm der Zivilirarion weliswaar l}'Pogra.fisch uit twee delen besraat maar dat het inhoudelijk is opgebouwd uit drie gedeelten, met elk een eigen hoofdthema, en dat de drie gedeeltes zich ook kenmerken door oplopende graden van alge meenheid. Het eerste gedeelte behandelt veranderingen in het gedrag bij de wereldlijke bovenlagen in West-Europa in de periode van ruwweg 1)00 tot 1800. Het tv.'eede gedeelte plaatst deze veranderingen in gedrag in het kader van meer omvan ende processen van feodalisering en staatsvorming gedurende de periode va n ongevtt:r 800 tot ISOO. H et derde gedeelte is veel minder historisch van opzet , en bevat beschouwingen zowel over contemporaine ontwikkelingen in de wereld V;ln de rwimigst(: eeuw als over de problemen van het menselijk samenleven in het algemeen. In 1969 werd U~b~r dm Prours da Zivilisation VOOt het eerst herdrukt. Voor die uitgave schreefEliaseen uitvoerige inleiding, waarvan de teneur in twee opzichten enigszins afweek van d ie in het oorspronkelijke voorwoord. Hij plaatSIe het boek nu binnen één specifieke academische discipline: de sociologie, en hij kende er een zeer vérstrekkende theorerisehe betekenis aan toe: 'Toen ik aan dil boek werkte, leek ht't mij onmiskenbaar d.u hiermee de basis werd gelegd voor een ondogm2tische, empirisch gefundeerde sociologische throric van sociale processen in het algemeen en van sociale omwikkeling in het bijronder. '7 158
Cillitisdtie:proces en theorie
In de nieuwe inleiding contrasteerde Elias zijn eigen bijdrage mer die van Talcon Parsons, destijds de meest vooraanstaande theorericus in de sociologie. De aanpak van Parsons, W concludeerde hij, was diamerraal tegengesreld aan de zijne: Parsons werkte met een au fond statisch systeembegrip en was daarom niet in staat om recht te doen aan het meest e1ememaire basisfeit van de sociologie: de dynamische verhouding tussen 'maatschappij' en 'individu'.s Door zijn eigen werk op deze manier met dat van Parsons te vergelijken onderstreepte Elias het belang ervan voor de sociologische theorie, en vestigde hij nog eens extra de aandacht op de meer algemene conclusies in het rweede en vooral het derde gedeelte. Uit zijn uitgesproken idemiflcatie met de sociologie zouden we kunnen opmaken dat hij hiermee 'lfscheid nam van de veel opener en niet aan één discipline gebonden benadering uit 1939. Het was echter meer een geval van reculrr pour mitux sauter, wam binnen de sociologie eiste Elias een theoretische positie van de eerste rang op, van waaruit hij vervolgens zijn licht ook kon dom schijnen over problemen uit andere vakgebieden zoals de geschiedmis en de psychologie. De nadruk waarme.-: Elias in de inleiding rot de rnreed.-: druk zijn theoretische pretenties poneerde heeft et aan de ene kant toe bijgedragen dat aan zijn werk een 'paradigmatische' betekenis werd toegekend,9 maar heeft aan de andere kant ook de nodige wrevel gewekt en aanleiding gegeven tot scherpere uitingen van dezelfde kritiek die al na het verschijnen van de eerste druk hier en daar naar voren was gebracht. Téüologie
Een veelgehoord bezwaar regen Ueber den Prozess der Ziviiisation luidt, dat er een 'unilineair evolutionisme' aan ten grondslag ligt of, erger nog, een denktrant die bestempeld moet worden als 'tdeologisch'. Onlangs nog maakte de Amerikaanse historisch socioloog Charles Tilly zich tot zegsman van deze mening door in een interview te verklaren dat hem aan het boek stoorde '[in] de eerste plaats een sterke, zij het niet erg duidelijk uitgesproken teleologie, die Stelt dat het civilisatieproces in zekere zin móest gebeuren. Het is teleologisch in de zin dat latere gebeurtenissen eerdere gebeurtenissen verklaren, dat het eindresultaat het proces verklaart. Ten De Clviiisatietheorie
'59
tweede lijkt het op veel andete unilineaire geschiedenissen - sommige teleologisch en andere niet - in de zin dat het alle tegengeschiedenissen negeen. Het lijkt mij een erg selectieve geschiedenis, die uitgaat van de veronderstelling dat alles vvat er sinds de zeventiende eeuw is gebeurd in de tichting van de civilisatie is gegaan.'10 Met deze losjes gedane beweringen geeft TIlly blijk weinig oog te hebben voor de subtiliteit waarmee Elias de door hem gesignaleerde lange-tetmijnomwikkelingen behandelt. Het probleem dat hij stelt is niet dat het civilisatieproces op de een of andere manier had 'moeten gebeuren' maat dat het 'gebeurd' is. Om greep te krijgen op dit probleem is het nodig te zien dat het civilisatieproces behoort tot een meer algemene orde van sociale processen die voortkomen uit de doelgerichte handelingen van individuen en leiden tot door geen enkel individu bedoelde of zelfs maat voorziene gevolgen. De kern van het probleem ligt in de 'vervlechting' van de individuele bedoelingen, oftewel de 'figuratiedynamiek' :11 'Het is dezevervlechtingsordening, die de loop van de historische verandeting bepaalt; het is dcze ordcning, die ten grondslag ligt aan het civilisatieproces. '12 In deze benadering is geen plaats voor het idee dat '[atere gebeurtenissen eerdere gebeurtenissen verklaren'. Integendeel, het latere komt voort uit het eerdere, en kan daarom nooit het eetdete vetklaren. Waar het op aankomt, is na te gaan hoe het latere uit het eerdere is voortgekomen, in het kader van 'het onderzoek naar hoe dingen zijn geworden zoals ze zijn', zoals de doot Elias met instemming geciteerde Amerikaanse historicus EJ. Teggan het fotmuleerde. I3 Het latere speelt uiteraard wel een rol in de vraagstelling en dus ook in de blik die gericht wotdt op het eerderemaar dit is hed iets anders dan het larere als 'verklaring' voor het eerdere op te voeren. In zijn eigen onderwek naar staatsyorming in West-Europa is Tillytot inzichten gekomen, die de conclusies uit Ueba den Prozen der Zivilisation in vele opzichren bevestigen. 14 Door zich toch zo kririsch over Elias uit te laten lijkt hij in te spelen op een VOOtal onder historici wijdverbreide argwaan ten opzichte van theorievorming op dit gebied. Er bestaat een grote vrees dat de thwrieën als verbale wolkenmassa's het historische landschap verduisteren en alleen maar vage en egale contouren overlaten. 160
Civilisatie: proces en theori(
Al wat specifiek en bijzonder is verdwijnt dan uir het zicht. Van de langetermijntheorieën meent men bovendien, dar het verleden daarin wordt teruggebracht tot slechts een voorspel op het heden. Wat niet past in deze sjablone, valt buiten het beeld en mag hoogstens nog als curiosum op enige aandacht rekenen. Dit soort redeneringen doet onrecht aan het werk van Elias. Dat is juist geschreven met een open oor voor de vele tegen elkaar in klinkende sremmen in de 'polyfonie der geschiedenis'. De auteur wijst er bij herhaling op hoe anders historische situaties eruitzagen voor degenen die er zelf in leefden dan voor ons, de latere beschouwers. WIJ kennen het verdere verloop van de geschiedenis, zij konden dat onmogelijk voorzien. Bij het onderzoeken van de loop der gebeurtenissen zijn beide perspectieven onmisbaar: het wij-perspectief van de direct betrokkenen, die de situatie 'van binnenuit' ervoeren met een directheid die latere onderzoekers nooit gegeven kan zijn, en het zij-perspectiefvan die latere onderzoekers, die in staat zijn de situatie te plaatsen als een etappe in een inmiddels vee! verder afgelegd traject. Het combineren van beide gezichtspunten leidde bij Elias tot observaties zoals deze, over de opkomst van de Ftanse staat: 'Pas wanneer men zich even vcrplaatst in het toenmalige landschap, wanneer men de strijd tussen de vele krijgershuizen en hun directe levensbehoeften, hun meest onmiddellijke strevingen ziet, wanneer men beseft hoe in dezc gewelddadige strijd hun hele sociale bestaan op het spel stond, wordt het begrijpelijk hoewaarschijnlijk het was dat er een suprematie en een monopolie in dit gebied zou ontstaan, en hoe onzeker het was waar het centrum en de grenzen ervan zouden komen te liggen.'l} Het achteraf signaleren van de meer of minder grote waarschijnlijkheid van een ontwikkeling die heeft plaatsgevonden is een eerste stap in het zoeken naar een verklaring voor die ontwikkeling. 16 We weten nu dat in Frankrijk uit een figuratie van min of meer autonome vorstendommen een centrale staat is ontstaan, met een vrij stabiel monopolie op de uiroetènîng van georganiseerd geweld binnen duidelijk vastgelegde grenzen. Het probleem is hoe dit monopolie tot stand is gekomen en vervolgens in stand is gehouden - als de resultante van krachten die vaak in heel verschillende richtingen werkten en waarvan het goed voorstelbaar is dat ze, bij iets andere verhoudingen, rot een andere uitslag zouden hebben geDe civifisatietheoT/e
161
leid. Was de ontwikkeling die zich feitelijk heeft voltrokken inderdaad de waarschijnlijkste, en w ja, wat was er w waarschijnlijk aan? Er was steeds ruimte voor 'tegengeschiedenissen'. Maar vanuit onze bevoorrechte positie in de twintigste eeuw kunnen we ook constateren dat die ruimte beperkt was. Uiteindelijk bleek geen enkele Franse vorst opgewassen tegen de toenemende macht van de koning; het 'monopoliemechanisme' biedt een verklaring waarom dit w was. Het helpt ons in te zien hoe de !atere figuraties voortkwamen uit de eerdere of, van de andere kant bekeken, hoe de eetdere leidden tot de latere. Daarmee is een richring aangegeven, maar niet een ulos, een vooropgezet doel.
Eurocentnsme Het verwijt van eurocentrisme staat niet los van dat van teleologie. Volgens sommige critici is de strekking van Ueber den Prozess der Zivilisation dat de menselijke beschaving zich in Europa en nergens anders ten volle heeft ontplooid. Zij tekenen (terecht) bezwaar aan tegen dit idee. Degene die hiervan verreweg het meeste werk heeft gemaakt is Hans Peter Duen. Duen heeft zich naar eigen zeggen tot taak gesteld 'aan te tonen dat Elias met zijn lofzang op de moderne "driftbeheersing", die "het onderscheidende en superioriteit verlenende kenmerk van het Westen" is, geen gelijk heefe.I7 De civilisarietheorie vertegenwoordigt volgens hem een vorm van evolutionistisch denken dat Europa verheerlijkt en een rechtvaardiging biedt vaat het Europese kolonialisme. Deze stelling doet denken aan de al eens eerder door Anton Blok verkondigde opinie dat Elias niet verbaasd moest zijn als hij wu worden beschuldigd van racisme.]!! Zowel Blokals Duerrverwijren Elias te miskennen hoezeer de zogenaamde 'primitieven' beschaafd zijn. In de woorden, nogmaals van Blok: hij miskent hun 'aurhentieke menseiijkheid'.19 Duen blijkt vooral aanstoot te hebben genomen aan enkele door hem meermalen aangehaalde passages uit het derde gedeelte van Ueber den Frozess der Zivihsation, die erop wuden neerkomen dat Elias her succes van de Europese kolonisatoren niet alleen toeschrijft aan hun militairtechnische superioriteit maar vooral aan 'de superioriteit van hun driftstructuur'. 'Zonder terminologische opsmuk geformuleerd,' zo vervolgt Duerr, 'wil dit zeggen dat het Westen de rest van de wereld onderwerpen en uitbuiten kon, omdat het een hogere civilistUie bezit.'20 Door op deze manier te 'citeren' geeft Duerr het standpunt van Elias 162
Civilisatie: proces en theOrie
vertekend weer. Elias wijst er inderdaad op dat de Europese kolonisatoren profiteerden van hun beschaving, maar hij doet dit in een uitvoerig betoog dat, verre van een eenvoudige lofzang op de Europese civilisatie te zijn, een scherpe sociologische analyse geeft van het gebruik van omgangsvormen en organisatietechnieken als machtsbronnen. 21 Deze analyse kan onmogelijk als kolonialisrische ideologie worden afgedaan. Er is sinds 1939, toen Elîa$ zijn boek publiceerde, een grote hoeveelheid literatuur verschenen over de vraag waaraan de Europese kolonisatoren hun superioriteit in technisch, militair, commercieel en zelfs (geruige het succes van missie en zending) religieus opzicht te danken hadden. De discussie over achtergrond en aard van de Europese hegemonie duurt voort; maar de bijdrage van Elias is zeker nog niet achterhaald, zoals alleen al blijkt uir het gebruik dat de van oorsprong Syrische politicoloog Bassam Tibi ervan heeft gemaakt in zijn studies over de islam. u Als meest kenmerkend voor de ontwikkeling van de Westeuropese samenlevingen noemde Elias 'het feit dat hier een zo vérstrekkende functiedeling, zulke stabiele gewelds- en belastingmonopoiies, en bindingen van interdependentie over zo grote gebieden en zo grote aantallen mensen zijn ontstaan als nooit tevoren in de wereldgeschiedenis.'2 3 Duen kan deze constatering moeilijk ontkennen, en zo zijn er nog wel meer punten waarop hij het, al dan niet van harte, met Elias eens is. Zo verklaart hij dat de menselijke civilisatie al zeker veertigduizend jaar oud is en dat er sindsdien alleen maar samenlevingen mét beschaving zijn voorgekomen. Dit strookt geheel met Elias' opvatting dat het onmogelijk is ergens in het civilisatieproces een 'absoluut begin' of een 'nulpunt' aan tewijzen. 24 Duen wîl evenmin ontkennen dat er zich in de menselijke samenleving ingrijpende ontwikkelingen hebben voorgedaan, en hij is zelfs bereid tc spreken van een civîlisatieproces: 'Vanzelfsprekend [sic] bestrijd ik niet dat er een civilisatieproces in de zin van een verandering van de maatschappelijke "macrostructuur" is geweest, een ontwikkeling van de civilisatie in technisch en materieel opzichr, ingrijpende omwentelingen in bestuur, politie- en krijgswezen, arbeidsotganisatie, het verkeerswezen, de levering van goederen, De civifisatietheorie
163
de verwijdering van afvalstoffen, enzovoort. Wat ik bestrijd is ten eerste dat deze ontwikkeling een intensivering van de sociale controle met zich meebracht, en ten tweede dat ze bij de mens een geheel andetsoortige "drifthuishouding" heeft aangekweekt, een nieuwe "psychische habitus", die zich door hogere schaamtedrempels en pijnlijkheidsbarrières, door een afname van directheid, spontaniteit, agressie en wreedheid, evenals door een intensivering en stabilisering van beleefdheid, "etiquette" en wederzijdse consideratie, onderscheidt van vroegere "habitussen".'l5
Is het niet wat vergezocht om te menen dat zich in alle door Duerr genoemde sferen, van bestuur tot verzorging, ingrijpende veranderingen hebben voorgedaan, zonder dat die veranderingen op enigerlei wijze zouden hebben doorgewerkt in het psychisch functioneren van de mensen~ Toch heeft Duerr zich op deze stelling teruggetrokken, en weigert hij te erkennen dat in de laatste vijfà zes eeuwen het civilisatieproces in Europa een bijzondere wending heeft genomen. Hij meent dat Elias het bijzondere van de Europese beschaving schromelijk overschat. Om dit idee kracht bij te zetten haalt hij tal van voorbeelden uit de antropologie aan, waaruit moet blijken dat mensen in alle samenlevingen sociale controle op elkaar hebben uitgeoefend en gevoelens van schaamte hebben gekend. Het door Duerr vaak met meer ijver dan kritische zin verzamelde materiaal is echter niet met de strekking van de civilisatietheorie in strijd. 26 Waar het in deze theorie op aankomt is niet aan de hand van losse anekdotes het voorkomen van sociale controle en schaamte als zodanig te demonstreren, maar de divetse vormen van sociale controle en schaamte te interpreteren en te verklaren in het licht van bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Juist de laatste tijd beginnen er studies te verschijnen waarin deze be-
nadering wordt roegepas( op andere dan Europese samenlevingen. Zo heeft Elçin Kürsat-Ahlers de vroege stadia van staatsvorming in het Ottomaanse rijk vergeleken met het door Elias voor Frankrijk geschetste model, en heeft Johann Arnason de ontwikkeling van het Russische rijk onderworpen aan een meer summiere analyse vanuit dit perspecTief. Beide gevallen betrefh:n, evenals het pre-moderne Europa, militair-agrarische samenlevingen in een fase van wat Arnason noemt 'secundaire staatsvorming'. Een soortgelijke setting is bestudeerd door Eiko Ikegami in The Taming ofthe Samurai. Het beeld dat in haar boek naar voren komt van 164
Civiltsatlr: proces en thermr
het proces van verhoof.~ing van de krijgers in Japan vertoont frappante overeenkomsten met de door Elias beschreven ontwikkeling in Frankrijk. Van groot belang is uiteraard ook de vraag naar het verJoop van civilisatieprocessen in samenlevingen zonder staat. Terecht hebben antropologen bezwaar gemaakt tegen het idee dat 'beschaving' zonder meer gebonden zou zijn aan 'staatsvorming' , zoals die zich in Eutopa heeft voorgedaan. 17 Er staan in Ueber den Prozess der Zivilisation enkele uitspraken die eventueel in deze zin kunnen worden uitgelegd; maar de in dat boek al in aanzet geformuleerde meer algemene theorie en zeker de in latere werken geleverde uitwerkingen daarvan laten er geen twijfel over bestaan dat het begrip civilisatie van wepassing is op alle menselijke samenlevingen. In iedere samenleving leren mensen bepaalde manieren, waar ze zich aan houden, gedeeltelijk uit eigen beweging, gedeeltelijk onder harde ofzachte dwang van anderen. Civilisatieprocessen (het ligt voor de hand hier op het meervoud over te gaan) doen zich overal voor waar zulke manieren worden doorgegeven, nageleefd, bijgesteld. Vaak zullen van generatie op generatie de manieren weinig veranderen; het civilisatieproces vertoont dan een grote continuïteit. Als echter de maatschappelijke verhoudingen in beweging raken, zullen ook de manieren veranderen en zal het civilisatieproces een nieuwe wending nemen. Het meeste door Elias in Ueber den Prazess der Zivilisation verzamelde materiaal heeft betrekking op elites in een militair-agrarische samenleving in een periode van ingrijpende maatschappelijke veranderingen die onder meer leidden tot de vorming van steeds grotere en sterkere staten. Hetzelfde geldt voor de hierboven genoemde studies van Kürsat-Ahlers, Arnason en Ikegami. In al deze gevallen is het onderzoek primair gericht op het verband tussen civilisatie en staatsvorming. De vraag rijst hoe civilisatieprocessen zijn verlopen in samenlevingen met een andete politieke structuur. We komen hiermee in het domein van de sociale en culturele antropologie, die vanouds juist samenlevingen met een minder sterke militaire organisatie tot studieobject heeft gehad. De uitdaging is aan antropologen om de door Elias omwikkelde sociogenetische methode ook op hun vakgebied toe te passen. Het lijkt me dat hiertoe in het werk van sterk historisch georiënteerde antropologen, zoals Marvin Harris en Eric Wolf, ruimschoots aanknopingspunten te vinden zijn. Iemand die zich direct door Elias heeft laten inspireren is Wim Rasing in zijn onderzoek naar veranderingen in sociale controle en gedrag in een Inuit-samenleving De cwifisdtietheorie
165
sinds het tweede kwart van de negentiende eeuw. Rasing beschrijft hoe de opname in het grotere verband van de Canadese staat bij de door hem bestudeerde Inuit geleid heeft tOt het zwakker worden van de onderlinge banden en de sociale controle binnen de eigen gemeenschap. Hij komt tot de slotsom dat anders dan in Westeuropese landen, waar 'een roenemende geweldsbeheersing door de centrale overheden zich ontwikkelde in nauwe samenhang met een voortschrijdende zelfbeheersing van individuen, de ontwikkeling van het civilisatieproces hier een omgekeerde tendens te zien gaf'. 28 Civilisdtieprocmen in Europa
Voor de ontwikkeling binnen Europa is Elias vaak verweten dat hij te sterk de nadruk wu hebben gelegd op het proces van staatsvorming en de rol van de adel daarin, terwijl hij het aandeel van andere processen en van andere maatschappelijke groepen en instituties zou hebben onderschat. Met name zou hij onvoldoende oog hebben gehad voor de bijdrage van de kerk, de godsdienst, het christendom. Dit laatste punt is in '939 al naar voren gebracht door Fram Borkenau en sindsdien vele malen hethaald, wals onlangs nog door Dilwyn Knox, die de stelling verdedigt dat het civilisatieproces, niet alleen in Europa, zijn primaire impulsen heeft ontvangen 'uit religieuze of culturele eerder dan uit politieke omstandigheden'.2 9 De studie van Knox biedt interessante aanvullingen op het door Elias bij eengebrachte materiaal over de omwikkeling van tafelmanieren en andere vormen van lichaamsbeheersing. Ten onrechte echter brengt Knox zijn bijdrage niet als een aanvulling op de theorie, maar als een weerlegging. Hij meent dat Elias het primaat in de ontwikkeling toekent aan politieke factoren, waar hij dan het primaat van de godsdienst tegenoverstelt. Het lijkt me weinig vruchtbaar de discussie terug te brengen tot een star of-of debat, waarbij het meer gaat om het vinden van 'eerste oorsprongen' dan om het rraceren van ontwikkelingen)O In de militair-agrarische samenleving van het pre-industriële Europa waren godsdienst en politiek op allerlei manieren met elkaar verweven, zoals ook de geestelijkheid, die zichzelfhad uitgeroepen tot de eerste stand, en de adel, de tweede stand, samen één sociale figuratie vormden - waarin trouwens ook de 166
Civilisatie:proct:s en theorie
derde en de vierdt: stand , de burgerij en het overige volk, betrokken waren. In dk van deze standen z.ullen mensen gestreefd hebben naar ew zekere autonomie voor hun eigen 'veld', om zjch ongestoord te kunnen wijden aan respectievelijk de godsdienst, het krijgsbedrijf. de handel of de landbouw. ~ Het z.aJ echter zelden mogelijk geween zijn zich langdurig aan invloeden v:lnuir de andere velden te omtrekken. De verschillende groeperingen w:lren. of ze her wi lden of nier, incerdependenr; en d us beïnvloedden de lijnen in het civilisatieproces d ie zij elk voor zich vertegenwoordigden elkaar ook. Nl't zoals wc de omtrekken van her beeld kunnen uitbreiden , zodat de ontwikkelingen in Eu ropa vl'rschijnen als een episode in ee n veel mel'r omvattend proces. is het ook mogelijk de Europese ontwikkelingen op zichzelf veel gediffetentieerdl'r te bezien. U~ber dm Prozm der Z ivilisation bevat talrijke aamen en in die richting. Het Europese civilisatieproces blijkt te zijn verlopen langs verschillende lijnen van stand, klasse. godsdienst en natie. Vooral dit laatste aspect krijgt in het boek veel aand acht; als een voorrdurende onderStroom loopt door hel betoog de vergel ijking russen de onrwikkelingen in Frankrijk, D uirsland en Engeland. De civilisatiethcorie Îs al in een aantal gt':Vallen met vrucht toegepast bij de studie van specifi eke culru re1een institutionele onrwikkelingen, z0als de sociogenese van het kerkdijk en het burgerlijk huwelijk (Michacl SchrötC'r), de opkomsr van sport en andere moderne vormen van vrijeti jdsbesteding (Elias en Eric Dunning), d~ wording v:.ut het beroep V:Ul kunstenaar (Bram Kempers) en de groei van diverse 'verwrgingsarrangememen' wals armenz.org, onderwijs en gezond heidszorg (Abram de Swaan). Het verband russen gedrag. macht en habitus komt ook duidelijk naar voren in de o nderzoekingen van Pieter Spierenburg, David Garland en anderen naar de geschiedenisvan misdaad , rechtspleging ~ n strafvo[rr ~ kking.
Dit is maar een kleine greep uit de vele studi e.~ die de laatste jaren verricht zijn om het beeld van de historische lijnen in hel Europese civilisati eproces nadet in te vullen. Ook onderzoek dat lang vóór her werk van Eli as ofin elkc geval onafhan kelijk daarvan tot stand is gekomen, lijkt . H<;\ j,<;grip veld. k.unu ~-..:n en kele h~r voor in (J~b", dm l'rqu.<s drr ZI/Jif,sn ri"n (hij\"<.lOflx,<:ld.
l:
199-JOO), nl:l
d ie,-, Hel zou d" n~lI(' 1011('11 cl,· a~ ,\knopm&pum('n en de oveT(" '" korTlS":" "n ' '<:f>oChii-
k n I'-''''>en dl' idn-i.'n van 8 ias <'Tl di" .."n Bou rd ieu n.1dl"f IC onden'.o.·k"o. D~ civil/Slltjrth~Q'ü
167
soms uitstekend met de theorie in overeenstemming te zijn. Dir geld t bijvoorbeeld voor wwd de studie van Tocqueville over hel Ancim Rigime, als het meer recenre Peaulnts imo Frmrhmm V,ln Eugen \'V'eber. Dit laatstgenoemde werk laar zich in verschillende opzichten lezen als een vervolg op Utbtr den PrOU1! dn Zivilisation. Het behandelt een latere periode, van 1870 tOt 19 14 , en het richt het :zoàJicht op een hevolkîngsgroep d ie in het werk van [lias erg op de ach tergrond blijft: de boeren. Als in Ueberden Prouss der ZilJi/iJation boeren ter sprake komen. is dat meestal aan de hand van de berichten van schrijvers Uil een andere stand. die het boerenleven in weinig Rarreuz.e woorden afschi ld e ~n. Weber schetst een grondig gedocumen teerd beeld zowel van het isolement waarin grote delen van het Franse platteland omstreeks t870 nog verkeerden, als van de hardheid van het bestaan van mensen die direct afhankelijk waren van de grond, het weer, de gewassen en het vee, en daarbij gevangen zaten in een hechte maatschappelijke hiërarchie. Zo biedt zijn boek niet alleen qua tijdvak een aanvulling op U~berdtn PrOZf!H der Z ivi/islltion, maar word t ook het sociologische beeld erin verscherpt, en uitgebteid met verwijzingen naar de ecologische regimes waaronder de mensen leefden.
Hdmdnagu Olltwiklu/ingm Vm twee u ends vooral, die zich in de twintigste eeuw in Europa hebben voorgedaan, is verondersteld dat 'tt met de civilisatietheorie in strijd zijn: het losser worden v;m aUerlei maatschappelijke notm.:n en o mgangsvormen - de ' infonnaIisering'; en de opkomst en bloei van gewelddadige bewegingen zoals het bewind van de nationaal-.socialisten in D uitsland .:c:n proces van 'barbarisering' of 'brutalisering'. D e informtlli!~ring i s uievoerig bceommentarittrd door Cas Wou ters. In discussies met andere sociologen heeft Wouters op mijns inziens overtuigende manier betoogd dat het losser worden van omgangsvormen hed goed in het kader van de civilisatietheorie valt uit te leggen - een standpunt dat ook Elias zelf nog eens heeft toegelicht)! Opmerkelijk is dat Hans Peter Duerr enigszins in dezelfde richting denkt, zij het in heel andere, kritisch bedoelde bewoordingen. Hij wijst erop dat mensen die hun leven dootbrengen in kJeine gemeenschappen weinig gelegenheid hebben om zich te o nttrekken aan de voorrdurende sociale controle van verwa men en buren. De sterk gedifferentieerde sa16R
Gvj{i!tlfir: procn t'1I thrnrir
menieving van een grote stad da3~ntegen biedt vde ontsnappi ngsmogelijkheden en daarmee een veel grotere vrijheid voor de individuen: 'Zeker is het individu tegenwoordig met méér mensen verbonden dan vroeger, maar de panners in de interactie zijn nier zozeer "volledige persoonlÎjkheden~ als wel "fragmenten van personen", w:urdoor dat WOlt men van de ander weet ook veel lTagmenf2rischer blijft. Dit betekent echter weer, dat overtredingen van normen en wangedrag in het algemeen minder conseq uemies hebben: de persoon in kwestie verliest niet zîjn gezich t, maat slechts een van zijn gezichren.'3 1 Terecht gebruikt Duerr de vergelijkende wijs: 'fragmentarischer' , 'minder consequenties'. Hij doet hiermee uitkomen dat we niet te maken hebben met een omslag van de ene toestand in de andere, maar met veranderingen die slechts verhoudingsgewijs zijn. Hij gaat t=chrer naar mijn idee toch nog niet vcr genoeg. Door te spreken van 'ovenrt=dingen van normen' en 'wangedrag' suggereert hij dat d e normen als zodanig vaststaan; terwijl volgens de civilisatietheorie de normen (en dus ook d e~ paling van wat een overtreding is) deel uitmaken va n de Auctuerendeso-ciale verhoudingen. Ook heeft Ouerr weinig oog voor de' machrscompone'nt, dit' bij EJias juist een centrale' ral spl=elr. De toene'mende ma.:l.lSchappdijke difFerentiatie vormt volgens Elias slechts één voorwaarde' voor de informalisering; de andere, minstens zo bdangrijk, is het sterker worden van mindergeprivilegieerde gf"<Xpcn ('buirensClanders') ren opziclue van gevestigde elite>. De marge om zich regenover a nderen vri jheden te veroorloven is kleiner geworden voor de vanouds 'gevcstigden', en groter voor de (in sommige gevallen misschien al: voormal ige) 'buirensraanders')J Informalisering berekent overigens niet dat vrij spel gegeven wordt aan alle opwellinge'n. Intt=gended, in zijn inleiding bij het samen mer Eric Dunning geschreven Qut'u{or Excitt'mm t heeft Elias nog t=ens benadrukt hoezeer het sociale leven in de samenlevingen van West-Europa weliswaar minder formeel is geworden maar regelijk steeds meer is ingesteld op het bijna automatisch vermijden van emotionele uitersten: 'Sociale overleving en succes in deu: samenlevingen zi jn , mer andere woorden, [ot opukere hoogte afhankelijk van een betrouwbaar pantser, niet te sterk en nier re zwak, van individuele zelfbe heersing. Jo der-
gel ijke maatschappijen is er slechts betrekkelijk weinig ruimte voor hel tonen van hevige emoties, van slerke antipathiec=n en afkeer van mC'nsen, laat staan van razende ",mede, blinde haal ofde drang om iemand het hoofd in te slaan. Hefrig geagiteerde mensen, in de gteep van gevoelens die ze niet kunnen beheersen, zijn gevallen voor het ziekenhuis of de gevangenis. ToescandC'n van grote opwinding wordC'n beschouwd als abnormaal (in ('('n ~rsoon ), en als een gevaarlijk voorspel voor geweld in ('('n menigtC'.'H Ook in U~bt'r den Prozm d~r Z iviliration heeft Elias al eens gebruik gemaakt van het beeld van een 'pantser van ~schaafd gedrag'. Hij heen cr toen op gewezen dat dil pan tser allttn kan functioneren onder speófieke sociale voorwaarden: het zou 'uer snel verbrokkelen' wanneer de zekerheden waarop het maatschappelijk verkeer berust zouden komen te vervallen)5 Het is niet moeilijk hierin een toespeling te 'Zien op een tweede trend in de hedendaagse ontwikkelingen, waarvan enkele critici met veel aplomb beweerd hebben dat Elias' civilisatietheorie er niet op is berekend: de barbariJaingof brufiJliuringzoa.ls die zich het hevigst gemanifesteerd heeft in decxccssen van het narionaa.l-socia.l isme. Vooral enkele Britse en Ametik.aarne' critici hebben EJias ervan bC'ticht dat hij een ~el te rooskleurig beeld heeft gegeven van het cîviliS
Civilisatie: proctS m theorie
AdolfEichmann in 1961 en daarna jarenlang in portefeuille gehouden. Opmerkelijk genoeg gaat dit essay uit van dezelfde gedachte die ten grondslag ligt aan Zygmunt Baumans Modanity and the HoLocaust, namelijk 'dat het nationaal-socialisme misschien in een bijzonder krasse vorm condities van hedendaagse samenlevingen, tendensen in het handelen en denken van de twintigste eeuw heeft onthuld, die ook elders tevinden zijn')8 Een verschil met Bauman ligt wel in het voorzichtige 'misschien', waarvan Elias deze stellîng voorziet. Overigens zou het zowel van Elias als van Bauman te veel gevraagd zijn dat zij het nationaal-socialisme op de een of andere manier bevredigend zouden weten te 'verklaren'. Zo'n 'verklaring' is überhaupt nog nergens voorhanden. We beschikken alleen over een aantal verspreide inzichten in diverse achtergronden en omstandigheden die tot de opkomst en bloei van het nationaal-socialisme hebben bijgedragen.* Een kantrekening in het licht van de civiiisatietheorie die Elias zelf niet maakr, is dat mensen met het aanleren van gedragsstandaarden een bepaalde 'competentie' verwerven, maar dat daarmee vaak bijna onvermijdelijk de ontwikkeling van hun competentie op andere gebieden achrerblijft. Een duidelijk voorbeeld is het vechren en de omgang met wapens. Moderne samenlevingen zijn binnen hun eigen staatsverband sterk gepacificeerd en het georganiseerde geweld is er, om met Elias te spreken, zozeer 'gekazerneerd', dat alleen specialisten er nog in getraind worden. De overigen zijn aangewezen op vrede, en staan machteloos tegenover bedreigingen met fYsiek geweld. Tot de voorwaarden voor het succes van het nationaal-socialisme heeft waarschijnlijk behoord het onder zijn tegenstanders en slachtoffers wijdverbreide onvermogen om fysiek geweld te pareren. Thorsrein Veblen zou hierin een vorm van 'trained inabiliry' hetkend kunnen hebben.3 9
• Een van
d~ bt:,t~ sociol(lg;~che ~tud;e~
over de opkomst nn het
nationaal-soc;ali~mc j~
nog altijd het r~ed~ in '9.19 verschenen Het ja,ósmr UI dr nieuwe lirijhádvan J. de Kadr, dit" nadrukkdijk uitging nn dt" sociologische vraag wdke posirieve functies her narionaal.lociali~m e
had voor 7-iJn aanhangers.
De civilisatietheorie
17'
Nwt1lurillgUl
Tor de bekendste passages uit U~b~rtUrr Prozm du Zilli/üntÎon behoren de (aatste bladzijden van deel twee, W
Civifisatl r : proal m throrir
ren en vormgeven van het natuurlijk vetmogen van een individu om elementaire driften en andere spontane gevoelsimpulsen te vertragen, te onderdrukken, te transformeren, kortom, ze op verschillende manieren te beheersen. Veranderd, kortom, zijn de beheersende instanties, die worden gevormd in dl': loop van het individuele leerprocl':s van een kind, die nu bekend zijn onder namen als "rede", of "geweten", "ego" of"superego".'4 1 De term habitus dient om de vormen van impulsbeheersing en impulssturing aan te duiden, die mensen zich in de loop van hun teven eigen maken l':J1 die in sterke mate bepalend zijn voor hun gedrag. Overigens gaat het hierbij niet alleen maar om hl':t beheersen en sturen van ongedifferemieerde 'driften', zoals bijvoorbeeld blijkr uit de moeite die iemand kan hebben met zulke eenvoudige aangeleerde impulsen als de behoefte aan roken, drinken of gokken. Bij sterk op andere mensen gerichte gevoelens zoals tiefde, jaloezie of wraak is her nog duidelijker hoezeer ook emorionele impulsen sociaal gevormd zijn. De variarie in habitus is al mer al zeer groor. Dit neemt echter niet weg dat één algemene civilisarietheorie kan dienen om de sociogenese ervan te verkennen. Macht, habitus en gedrag: de Mi/gram-experimenten
De civilisatietheorie is een onderdeel van de nog meer omvattende figuratietheorie. De grondgedachte daarvan luidt dat de individuen die met elkaar een figuratie vormen, tegelijk door deze figuratie gevormd wordm. Het voornaamste explanandum in de civilisatietheorie is de habitus, met inbegrip van de continuïrl':it en de veranderingen daarin. Dir is de 'afhankelijke variabele', die vervolgens weer inwerkt op de beide andere variabden; gedrag en macht. Hoezeer 'gedrag' afhankdijk is van 'macht', is op dramatische wijze gedemonstreerd door Stanley Milgram in zijn experimenten over gezag en gehoorzaamheid. Mensen deden in opdracht van een experimentator dingen die ze normaliter nooir deden. Waarom deden ze dat? Omdat ze verkeerden in een situatie waarin u meenden geen keus te hebben; het gezag van de experimentator was richtinggevend geworden voor hun handelen. Daar zaten ze, achrer de bedieningsknop, en ze 'konden niet anders'. Milgram concludeerde hieruit: vaak wordt het gedrag bepaald door de situatie cn niet door het soort persoon dat iemand is. 43 Het is echter de De civilisatlethrone
173
vraag of hiermee niet een valse tegensrelling wordt opgerocpc'n. Mensen (personen) vormen met elkaar figuraties; het , ijn de mensen, de personen, d ie de situaties creëren; uit die figuraties komen de siruaties voort waarop mensen hun gedrag afstemmen, in overeenstemming met de machtsverhoudingen wals zij die raxeren. De basissimatie in de Miigram-cxperimemen was er een waarin de meeste mensen zich niet lieten leiden door hun eigen 'geweten' maar gehoor f;3ven aan de opdrachten van de experimenrator_ Die opdr:l.chten leidden er toc dat de proefpersonen steeds sterkere en pijnlijkere elektrische schokken roedienden aan eeo detde persoon, her 'slachtoffer', die o n,ichtbaar bleef maar wel door gekreun en gej:l.mmer liet blijken hoe pijnlijk de schokken aankwamen. D e meeste proefpersonen vonden de opdracht buitengewoon onaangenaam; sommige smeekten om re mogen ophouden, maar de experimema tor lier zich nieevermurwen: zij moesten doorgaan. Er was voor de meeste proefpersonen geen inwendige instantie waa rop zij rich durfden te beroepen om weerstand te bieden aan de opdracht. De situatie werkte voor hen, op kone termijn, voor de duur van het experimenr, in een 'deciviliscrende' richting, en wel in twee opzichten: zij lieten zich bij wat ze deden niet leiden door hun eigen oordeel maar door de bevelen van iemand anders, en de aard van die bevelen hield in dar tij geen rekening hielden mer de gevodens van degene aan wie tij de elektrische schokken toedienden. De machtsverhouding was z.odanig dar de proefpersoon blindelings gehoorzaamde aan de experimentator, ongeacht de pijn die hij daarmee eoebracht aan het slachtoffer. * Er waren (gelukkig) ook proefpersonen die op ttn gegeven moment weigerden nog langer mee te doen. Z ij vers<:hilden kt'llndijk in habirus van degenen die wel bleven meedoen; we zouden meer willen weten van wat het was dat hen tor hun ongehoorzaamheid in staat stelde, waaraan zij de kracht o ntleenden om zich te verLenen. Milgram heefl de expt rimemeIe sÎtuatie op een aantal ma nieren gevarieerd ; de sociale cond ÎtÎes bleken van doorslaggevend belang. Vandaar dat hij meend e re mogen concluderen dat vaak niet de persoon maar de sÎluatie het gedrag bepaalt. Maar nogmaals, eigenljjk is dir een valse tegenstelling. Het ti;n pmonm d iesiruaties 'definiëren' en maken. Met het woord ' habitus' doelen we • Opmerkdijk in ~ma nd met de c;vi l iut inh~orie is dn J e pijn werd toegebracht door
middd Y::ln etn d eknist he sc hok. Er vond tusscn pmdperwl>n en sl~chtoffet Geen enke· Ie lijfel ijke aanrak ing plurs. 17 4
GlIiliid tÜ: pY()C(:i en theorif
onder meer op de wijze waarop een persoon allerlei situaties tegemoet treedt - en daartoe behoren het vermogen en de beteidheid om bepaalde vormen van gezag te gehoorzamen of te tarten. De habitus is op ziehzdfwcerde resultante, het residu, van talloze eerdere ervaringen met sociale situaties waarin de persoon geleetd heeft: zich op een bepaalde manier te gedragen. Het feit dat het gaat om 'Ieren' is belangrijker dan een eventuele psychoanalytische duiding van dat leerproces. Een habitus is een aangeleetde levenshouding, een samenstel van 'rrained abilities' en 'rrained inabilities'. Mensen leren zich in bepaalde soorten situaties te handhaven; een gevolg hiervan kan zijn dat ze zich in andere soorten situaties geen taad weten. Dit is een aspect van het sociale leven dat zich heel goed leem Voot een analyse à la Erving Goffman: dat mensen er belang bij hebben een bepaald soort situaties te creëren, waarin zijzelf goed gedijen. Situaties waarin het erop aankomt dat je goed kunt praten, of rekenen, of schieten, of onderhandelen, je groot maken, je klein houden, enwvoort. De situatie waarin Milgram zijn proefpersonen bracht was van korre duur, en hij liet et alles aan doen om te wrgen dat het experiment geen blijvende sporen achterliet. Van habitusvorming was geen sprake. Al heel wat meer die kant op ging het in de concentratiekampen tijdens het nazibewind. De boeken van Primo Levi bevatten treffende beschrijvingen van de veranderingen in het gedrag bij degenen die zich met radicaal gewijzigde machtsverhoudingen geconfronteerd zagen. Levi laat ook zien hoe vele gevangenen zich nieuwe sociale kundigheden eigen maakten waardoor ze in het kampleven sterker kwamen te staan.44
Coda Er is op de civilisatietheorie veel kritiek uitgeoefend. Deze kririek geeft stof tot nadenken en tot nadere uitleg en uitwerking van de theorie. Eén pUnt van kritiek zou ook kunnen zijn, dat er nog te weinig gebruik is gemaakt van de mogelijkheden om meer recente sociologische en sociaal-psychologische inzichten in de theorie te verwerken. Het hierboven geleverde commentaar op de Milgram-experimenten vormt een kleine poging in die richting.
De civilisatietheorie
175
4 . Sociologie en geschiedenis
De geschiedenis in de sociologiel
In 1987 publiceerde de vooraanstaande Amerikaanse socioloog Jeffrey Alexander her boek Sociologiea! Theory 5ince I945, dat een overzicht bedoelde te geven van de belangrijkste stromingen op het gebied van de
theorievorming in de sociologie. 2. Verschillende van deze stromingen blijken hun inspiratie voor een deel aan andere disciplines te ontlenen: aan de filosofie, de psychologie orde antropologie. De wetenschap van de geschiedenis echter komt er bekaaid af. Terwijl de auteur uitvoerig aandacht besteedt aan de invloeden op de sociologie uitgeoefend door de filosoof Edmund Husserl, de psycholoog Sigmund Freud en de cultureel antropoloog Ciifford Geertz, schineren de historici door afwezigheid. Een paar jaar eerder was een boek verschenen dat een heel andere geest ademde. In de eerste zin van de inleiding schreef de redacuice, de al niet minder vooraanstaande Amerikaanse sociologe Theda Skocpol: 'Au fond is de sociologie altijd een historisch gefundeerde en historisch gerichte onderneming geweest.' In afzonderlijke bijdragen werd uitvoerig aandacht besteed aan de historici Marc Bloch en E.P Thompson en aan een aantal historisch ingestelde sociologen, variërend van S.N. Eisenstadt en Reinhard Bendix tot Perry Anderson en Immanuel Wallerstein. De titel van dit boek luidt Vis ion and Method in Historical Sociology) Beide titels zijn veelzeggend. Jeffrey Alexander kon het zich veroorloven een boek te publiceren over de theorerische sociologie in het algemeen, en daarin volledig voorbij te gaan aan de bijdrage van historici en hiswrisch georiënteerde sociologen. Deze laatsten kwamen aan het woord in een aparte bundel, gewijd aan de 'hiswrische sociologie' als niet meer dan een afdeling van het vak als geheel. Deze onderschikkende beperking weerspiegelt de feitelijke verhoudingen. Er hebben zich twee vakkm ontwikkeld, de geschiedenis en de sociologie, met elk hun eigen identiteit. De geschiedenis kent een groot aantal specialisaties; daaronder bevindt zich echter niet een specifiek sociologische variant. Ook binnen de sociologie heeft zich een grote verscheidenheid aan deelgebieden ontwikkeld; daarvan staat er een bekend De geschlrdenn in de sociologie
179
als de ' historische sociologie' en deze vormt een subdiscipJine met eigen nario nale en in te rnati o n a l~ organis::Jties en citeernefW~rk~n. Degenen d ie zich op dit specialisme todeggen doen uiteraard veel aan geschiedenis; ma.ar buiten deze beperkte kring trekt de gesch iedenis in de sociologie slechts weinig belangst~lJing. Als een sociologi5Che studie a.l met een historische inleiding begint, bl ijft het meestal bij een conventioneel en oppervlakkig overzicht, waar in h~t verdere b!=toog nauwelijks naar wordt terugverwezen . Leerbo~ k~n bevanen soms wel h istot isch ~ voorhuiden; maar ook hier speelt de geschiedenis geen rol van betekenis. De sociologie is, afgezien van de en clav~ van historisch sociologen, een overwegend ahistorische wetenschap geworden. Van hoofdstroom tot zijstroom
De eerste auteurs die zich in de negentiende eeuw sterk maakten voor de sociologie hadden omtrent d~ verhouding tot de geschi~denis heel andere verwachti ngen. Het sprak voor hen vanzelfdat de menselijke sam~ nle vingen, die het studieterrein vormden voor het nieuwe vak, met de rijd veranderden. Het ondenoek n:lar die veranderingen en de daarin te ontdekken patronen zou een imegraal bestanddeel moeren zijn va n de sociologi~ en van d e soci ologisch~ theorievorming. H er waren privé.geleerd~n en geen hoogleraren. d ie in de negentiende eeuw deze opvattingen verkondigden. Terwi jl alle belangrijke universiteiten in Europa in de negentiende eeuw leerstoelen instelden voor de beoefening v~ de geschiedenis. bleef de sociologie vooralsnog van academische posiric.s verstoken. Dir lil.3.lSte was een handiup VOOI· de ontwikkeling van het vak; maar her gafde voorstanders ervan ook een grote vrijheid in her o ntwerpen van programma's voor de wctenS"h:lppelijke arbeidsdeling. waarbij re zich van d e heersende insritutionele verhoudingen weinig hoefden aan te trekken. Zo ontwierp Au guste Comte een grondig onderbouwde wetenschapsleer, waarin ook de verhoudi ng tussen sociologie en geschiedenis :lan de orde kwam. Hij ging hierbij uit van een model over de onrwikkelingvan de menselijke kennis, dat in sterke mate geënt was op de onrwikkelingvan de natuurwerenschappen. Pas nadat in de stud ie van de namur het denken in termen van algemene regelmatigheden een hoge graad van scholing had bereikt, 'ZOu het mogelijk worden d it ook toe te passen op de eigen hoogsl complexe menselijke sa menleving. Dat sradiu m was nu aan180
SiJciofogir rn gtJchirdrnis
gebroken, hetgel':n betekende dat de vele reeds beschikbare, maar nog zonder duidelijke algemene principes geordende historische kennis zou kunnen worden verwerkt in een werkelijk wetenschappelijke sociologie. 4 Het idee van de geschiedenis als leverancier van feiten voor de sociologie is in nog krassere termen vertolkt door de tweede grote woordvoerder voor de sociologie in de negentiende eeuw, de Britse wetenschappelijke publîcist Herbert Spencer. Als het aan hem had gelegen, was de geschiedenis in de sociologie opgegaan: als een hulpwetenschap, een onderdeel van de 'beschrijvende sociologie'. In een veel geciteerde uitspraak vergeleek hij de sociologie met een groots bouwwerk l':n de geschiedenis met de losse stenen waaruit dat gebouw is opgetrokken, om te concluderen dat 'de hoogste taak die een historicus kan vervullen is de levens van volken zo te vertellen dat ze voorzien in het materiaal voor een Vetgelijkende Sociologie'.5 Begrijpelijkerwijs hebben de historici, veilîg verschanst in een academische positie, Spencers uitnodiging om zich dienstbaar te maken aan de sociologie naast zich neergelegd. En toen uiteindelijk rond het begin van de twintigste eeuw enkele sociologen van naam univetsitaire leetstoelen toebedeeld kregen, stelden deze zich heel wat bescheidener op tegenover hun collega's in de geschiedwetenschap. Helaas ging dit soms ook gepaard met een vermindering van de historische belangstelling. Emile Durlcheim en Max Weber, de belangrijkste grondleggers van de universitaire sociologie, hadden deze belangstelling nog wel; zij werkten echter allebei in hun theorieën bij voorkeur met begrippen en ptincipes die algemeen en 'tijdloos' waren. Bij velen van hun opvolgers is deze neiging alleen nog maar sterker gewotden. Vooral na 1945 is de nadruk in de theorievorming heel sterk komen te liggen op het ontwerpen van algemene categotieën tet analyse van sociale systemen; het onderwerp 'sociale verandeting' werd een plichtmatig sluitstuk, en de studie van historische ptocessen op lange termijn verdween geheel naar de achtetgrond. De redenen VOOt deze voorliefde van sociologen om zich 'op het heden terug te trekken' zijn velerlei. 6 De academische terreinafhakening heeft er ongetwijfeld mee te maken, en de behoefte om direct voor beleid relevante resultaten te kunnen leveren, maat ook een besef van de veelheid aan inhoudelijke problemen bij het opstellen en toetsen van 00[-
De geschitdenis UI de sociologie
IR!
wikkdingstheorieën; terwijl verder meer 'dieptesodologische' oonaken wals een toenemende aanvaarding van de bestaande machtsverhoudingen in West-Europa en Noord~AmC'rika een rol gespeeld kunnen hebben? Het resultaat is de huidige situatie, waarin de geschiedenis gro tendeds uit de sociologie verdwenen lijkt, afgezien van een restant aan 'historische sociologie' , dat niet meer is dan een onderdeel van een vak dat zich verdt:r aan de geschiede nis weinig gelegen lau liggen. H et is een bloeiend maM kleÎn onderdeel - één specialisme te midden van andere, een zijstroom en nÎer de hoofdstroom .
Wolktnformntirs Het feit dat zich binnen de sociologie een aparte subdiscipline genaamd historische sociologie heeft gevormd, weerspiegelt de verhoudingen russen de beide 'hoofdvakken', de geschiedenis en de sociologie. Volgens de gangbare facultaire indelingen zijn dit twee strikt gescheiden wetenschapsgehieden , her ene va llend onder de 'letteren', her andere onder de 'sociale wctenschappen'. W ie aan 'geschiedenis' wil doen in het kader van de sociologie. kan da:trvoor slech ts een bescheiden plaatsje opeisen. Maar roch lijkt mij hiermee het laatste woord nog niet gacgd. Want geschiedenis en sociologie mogen dan wel volgens de instirutiondC' schC'idslijnen ver van elkaar afstaan, als sterren aan het firmament , qua intellectuele inhoud lijken ze eerder op wolkenformatics, die zich nu eens scherp afrekenen om vervolgens weer in elkaar over re vl
[82
Soá%gu in gnchitdmiJ
menselijke samenleving en cultuur dat geen verleden heeft waarvan de geschiedenis kan worden nagegaan. Alles laat zich ook socio!ogiseren: er is geen aspect van de menselijke geschiedenis dat niet met het samenleven te maken heeft. Al het historische is sociaal, al het sociale is historisch. Vandaar dat, wals de grote Franse historicus Fernand Braudel heeft opgemerkt, 'geschiedenis en sociologie [...] de enige twee algemene wetenschappen [zijn], de enige die in staat zijn om hun nieuwsgierigheid op elk willekeurig gekozen aspect van het maatschappelijk leven te richten'.9 Polidek, economie, re<.:ht, godsdienst, kunst - er is in principe niets, waarvoor de historische en de sociologische nieuwsgierigheid halt zouden moeten houden. Ook de hele natuurwetenschap kan, als produkt van menselijk denken en communiceren, tot onderwerp van histotisch ofsociologisch onderzoek gemaakt worden. * Er is dan ook alle gelegenheid tot specialisering, in beide disciplines. Maar tegelijk blijft er steeds één kern die de geschiedenis en de sociologie bijeenhoudt - elk voor zich én onderling -, namelijk de vraag hoc al die verschillende aspecten met elkaar samenhangen. Met het vertrouwen dat het zin heeft naar die samenhang te zoeken staat en valt ook het vertrouwen dat geschiedenis en sociologie, ondanks de voortgaande specialisering, als algemene disciplines zullen voortbestaan, en dat het zin heeft te blijven nadenken over hun gemeenschappelijke taakpunten. Jaren en fitsen
Om de samenhang in de gebeurtenissen die zij besrudeert te doen uitkomen beschikt de geschiedenis vanouds over een ijzersterke troef: de chronologie. Keer op keer is dit gebleken een subliem ordeningsprincipe te zijn: men vertelt niet zomaar van al1es en nog wat door elkaar, maar keurig het een na het ander, naar de orde van kalender en klok. Chroniqueurs • Het omgekeerde, ecn natuurkunde van de geschicd<:nis ofeen chemie van dc sociologie is moeilijk voomelb;lar. War daarentegen wel heel goed b.n is hel historische en hel gene[iKhe perspeerief tol uitgangspunt te maken voor natuurwctenschappelijk onderzock - niet alleen in dc binlogie en de gcologk maar ook in de natuur- en de srcrrenkunde. Dil is ecn al enkele decennia wel "eld winnende benadering. Zie bijvoorbeeld Too!min en Goodfidd 1965 en Prigogine en Srcngers 1985.
De geschirdenis in de sociologie
183
van Thucydides Wt heden hebben dit procédé telkens weer met succes toegepast: een relaas van wat er gebeurd is, seizoen na seizoen ofzelfs van uur Wt uur. lO Het is ondenkbaar hoe enig historisch wcrk tot stand zou kunnen komen zonder het geraamte van de chronologie (zelfs al wordt dit nog zozeer op 'postmoderne' wijze door elkaar geschud). De chronologie is een prachtig instrument, en er is lang aan gcwerkt om het te vervolmaken; maar het is niet genoeg: de historische wctenschap heeft mcer ordening nodig dan uit zelfs de mecst nauwkeurige en volledige tijdtabellen naar voren komt. De sociologie kent ordeningsprincipes bij de vleet. Het is een wetenschap die al sinds de dagen van Comtc grossiert in schema's en systemen. De meeste daarvan zijn statisch, bedoeld om in de meest algemene zin de structuur van de samenleving of van het sociale handelen weer te geven. Daarnaast zijn er echter ook schematische modellcn van de maatschappelijke ontwikkeling: indelingen in stadia of fascn. Merkwaardigerwijs bevarten ook deze stadiamodeilen vaak verbazend weinig 'geschiedenis' in die zin, dat er nauwelijks rckening wordt gehouden met de chronologie. Om het contrast te doen uitkomen zouden we hier kunnen spreken van een fasenlcer of'faseologie'Y Een enkel historisch voorbeeld kan het contrast illusrreren. Zo zien we aan het begin van de geschiedschrijving in Mesopotamië en Egypte een periodisering van het verleden met behulp van geslachtslijsten; het waren de namen van koningen en hun dynastieën die, zoals ook in het oudtestamentische boek Numeri, de perioden matkeerden. Van heel andere aard daarentegen waren de zowel in de oude joodse als de Griekse literatuur voorkomende voorstellingen over een gouden, een zilveren en een ijzeren tijdperk waarin de mensen geleefd zouden hebben. Ook hier is sprake van een volgorde, ditmaal echter niet van dateerbare historische perioden maar van stadia in een ontwikkeling. Het verschil treedt heel duidelijk aan het licht, wanneer we de zorgvuldig bijgehouden historische chronologie in het werk van Thucydides vergelijken met de filosofische beschouwingen van Plato en Aristotdes over wat wij nu 'sociale evolutie' zouden noemen. u De filosofen schetsten stadia in de ontwikkeling van de samenlevingvan herders in de bergen via boeren in de dalen naar stedelingen aan de kust (Placo) ofvan gezin via dorp naar stad (Ariscoteles) -, die in de eerste plaats dienden om een verklaring te bieden voor het heden, door uit te leggen hoe de tegenwoordige maatschappij uit oudere maatschappijvor184
Sociologie en geschiedems
men was \'OOrtgekomen. Datering speelde in deu: fasemodellen geen rol; hun opU't was IOUler rypologisc.h en als zodanig 'jaam.l-om'erschill ig' of •...chroon'. Verder hadden ze een onverhuid waarderende strekking, gekoppeld aan een idee van noodukclij khe.id - of het eindre.sult;l3r nu als gunstig ofongunstig werd voorgeSteld, de teneu r was steeds: het heeft zo en niet anden moeten gaan. Zowel de chronologische als de fa.seologische indelingen hebben hun sterke en zwakke kanten. De kracht van een geslaagde chronologie ligl: in de eend uid igheid en de nauwkeurigheid . Tot de zwakke kanten behoort dat de chronologie op uchzelfwel ordent, maar weinig verk1aan. Aan vele vormen V3.n faseologie daarentegen kleeft het bezwaar dar er al te veel de suggestie van een verklaring van uitgaat- alsofde opeenvolging van fasen in overeenstemming is mct een onverbiddelijke logi ca die geen nadere toelichting behoeft. Een bijkomend bezwaar van heide ordeningsprincipes is J;wge tijd geweest dat ze, meer ofminder expliciet, plaatsgebcmden waren. Dit was het duidelijkst bij de chronologieën die van een dynastieke kale nder uitgingen. Ek koningen, wier n:gecrperioden het verleden markeerden, hadden geleefd in Soemcrië, ofin Egypte, of in Perzië, en de met hu n n3mcn verbonden ti jd rekening gold slechts binnen het door de grenzen van hun eigen rijk bq>aaldc: gebied . De indding ~ n naar ontwikkeli ngsstadia waren in n:i3m mec.~ral un iver.se~1. Maar ook hier lag onvermijdelijk een plaarsgebonden perspect ief in besloten, zoals duiddijk her g~val was bij Phuo en Aristotdes. die in hun fasemodellen projecties gaven van de 33n henzelfbekendc wereld - alleen waren deze projecrics in tijdloU' en boVèn-lokale termen gesteld. Ook rwimigsle-eeuwsconrwerpen V'd n fasc modellen l.Îjn vaak juist om dez.e reden gekritisee rd: er wordt tegen ingebrachr dat 1.e weliswaar in hun fo rmuleringen universeel !dinken, maar in feire lijn afgestemd op de ontwikkeling va n West-Europa en Noord-Amerika, Met name de modc:rniseringsrh eorieën die rond 1950 en vogue waren, zijn veelvuldig het doelwit geworden van deze kritiek.' 3 Raakvlaklun
' Hoc sociologischer de ge.sehicdenis wordt , en hoe historischer de sociologie wordt, dc.~ te beTer voor allebei: ald us ccn veel gec i (cerd ~ uitspraak V'd ll de Britse historicus E. H. Carr. 14 Her is mooi ge'Le:gd, en ni...! minder mooÎ is de toespeling v:ln Norman Gottwald op een betoemd woord van D r g~Jcht~drnis in dl' ilJciologi~
f85
Immanuel Kant over de waarnemingen her verstand; 'Gesch iedeniswnder sociologie is blind, sociologie zonder geschiedenis is leeg."s Her zij n allebei citaten om in re lijsten voor iedereen die een hechtere integratie tUSSèn de beide disciplines VOOtSl3.:lt. Maar het kan geen kwaad er enkele onrnuchterende woorden aan tOC': te voegen. Zo heeft de httft de Britse socioloogJohn Goldthorpe gewaarschuwd dat sociologen niet te veel op hisrorisch materiaaJ moeten \'enrouwen. Zij kunm:n beier hun eigen gegevens generen:n d:m af re gaan op het beperkIe arsenaal aan rdieten uil het verleden waar hislork i mee moeten woekeren_En , w meent Goldlhorpe, als sociologen zich al met historische bronnen inla ten, dan dienen z.ij meer op hun hoed e ûjn voor problemen van interpretatie dan nu meestal het geval is. tG G oldthorpe is als historicus opgeleid, en socioloog geworden. Zijn Amerikaanse collega C harles Tilly heeft min of meer de omgekeerde weg bewandeld: hij is van socioloog langzamerhand steeds meer tot historicus geëvolueerd. Ook Tilly heeft kritiek geuit op sommige sociologen die zich op de historische toef begeven hebben. Voor rover deze collega's de geschiedc:nis inderdaad beschouwen als 'gebrekkige sociologie' waar zij vcrvolgens ronde r al tc veel kennis v::an zaken Iheoretische kunstgrepen op kunnen lOepassen, heeft Tilly ongcrwijfeld gelijk. Mcl zijn bezwaren tegcn hel begrip 'historische sociologie' kan ik me ook wd verenigen. 17 H ij gaat mijns inziens echter [C ver met het afwijzen van alle sradiamodellen; kennelijk zijn de negentiende-eeuwse vooruitgangstheorieën en de moderniseringsthcoriet:n uit de jaren vijftig van de rwimigste eeuw hem zo... ze~r een gruwel, dar hij prakrisch elkc vonn van onrwikkelingsdenken wnderondcrscheid als 'releologisch' afdoer. IS Hiemlee snijdr hij de pas af naar Iheoricvorming over lange-rcrmij nproccssc:n überhaupt - en dal lerwijl i u i.~ r legenwoordig de auspiciën daarvoor gunstig "lijn . De menseli jke samenleving van nu is - met haar verscheidenheid aan ralen en godsdiensten, aan staren en stammen, aan klassen en kasten - de resultante van processen Uil het verleden. Het onderzoeken van deze proCt:sst:n, t:n met name het zoeken naar regelmatigheden t n verbanden daarin , is heel wat a n der~ dan het postuleren van een 'doel'. H et enige: uitgangspunt dat we hebben te aa nvaarden is: de wereld is geworden zoals hij is, en niet anders. D e uitdaging is te onderzoeken hoe di r dan 7.0 is gekolllell - welke processen zkh d"arbij hebben afgespeeld, en hoc die Ie verklaren z.ijn. Beier dan enige generatie vóór ons verkeren wij u~genwoord ig in een IRh
Soci%gi!' ('I gnchitdtl'lis
positie om hierbij te werken vanuit een perspectief dat niet per sc plaatsgebonden is. Weliswaar heeft nog altijd verreweg het meeste archeologische en hisrorische materiaal waar we over beschikken betrekking op Europa, maar er verschijnen toch steeds meer publikatics over andere delen van de wereld. Hierdoor wordt het beter mogelijk de ontwikkelingen in Europa te vergelijken met ontwikkelingen elders en ze vanuit een breder historisch kader te bezien. Her is bovendien lang niet meer zo utopisch als voorheen om te proberen 'chronologie' en 'faseologie' met elkaat te verbinden. Tot ver in de negentiende eeuw was er tussen deze twee manieren van denken eigenlijk geen goede aansluiting mogelijk. * De modellen van stadia die werden ontworpen, waren gedoemd om min of meer 'achroon' te blijven; en voor zover ze wel te dateren waren, was de datering hoofdzakelijk geënt op het in de Westeuropese geschiedschrijving vertrouwde traject van nog geen tienduizend jaar, dat in Mesopotamië begon en via de Levant en Egypte naar Griekenland en vandaar steeds verder westwaarts voerde. Wat buiten dit traject lag, bleefvoor de chronologie grotendeels in duisternis gehuld. Nu komen andere continenten steeds duidelijker in het vizier, en zoals de hisroricus van de islam Marshall Hodgson heeft opgemerkt West-Europa slinkt daarbij rot niet meer dan een 'schiereiland' van Eurazië, vergelijkbaar mer India. 19 Hodgson heeft er ook op gewezen dat West-Europa, evenals Korea en Japan, aan een uiterste flank van Eurazië is gelegen, en zich daardoorwereldhisrorisch gezien vrij laat en in betrekkelijke afzondering heeft kunnen ontwikkelen. Vanafongeveer 1500 zijn de Westeuropeanen zich gaan onderscheiden door steeds efficiëntere technieken vooral in transport en oorlogvoering, en rond rSoo hebben zij 'een hoger niveau van sociale macht' bereikt dan ergens anders op aarde kon worden aangetroffen: 'Individuele Europeanen konden minder intelligent, minder moedig, minder loyaal zijn dan individuen elders; maar wanneer ze opgeleid en maatschappelijk georganiseerd waren, waren de Europeanen in staat • D<: beroemdste poging 0111 de kloof te overbruggen is Augu>tinu< Dr trad ww God gç" wçe,t. Ik vrees dat Augustinus m<:t 7ijn poging om d<: chronologische geschiedcnisY~n '-'_ rad en R(lm~ te verbinden
fIlCl
<:~n çhl'istelilk e,chalOlogisehe heilsleer een nief minder
fa-
lak invloed hçeft gehad op d<: toepa.s>ingen van hel gtnn;,çh ptrsp,·((;tfin gç.,ehkdçni.l tn 50óologic dan de door P0l'pn Wleel' gewraakte Piato, HegeJ en Marx.
De gesrhudenis in de soáologi(
187
om veel effectiever te denken en te handden, als leden van een groep, dan leden van andere samenlevingen. Europese ondernemingen, wals bedrijven ofkerken of, uiteraard, regeringen, konden een mate van intellectuele, economische en sociale macht opbrengen die van een andere orde was dan wat kon worden opgebracht zelfs onder de rijkste of sterksre volkeren in de rest van de wereld.'20 Historische inzichten met een zo grote reikwijdte als deze zijn nog maar nauwelijks van sociologische generalisaties te onderscheiden. En het is niet alleen de uitbreiding van de geschiedenis tot mensheids~ of wereldgeschiedenis, die op dit niveau de verschillen tussen de disciplines doet vervagen. Een andere recente uitbreiding is die in de richting van de geschiedenis van de relaties van mensen tot het fysieke milieu - de geschiedenis van ecologische regimes zoals die is beoefend door onder anderen William McNeill en Alfred Crosby.l1 Ook in dit opzicht zien we hetzelfde paradoxale effect optreden: de geschiedenis breidt zich uit; en juist in die uirgebreide vorm past ze beter dan ooit in de sociologie. Consequenties
Volgt nu uit her voorgaande dar alle historici er goed aan doen de archieven maar te verlaren en dat de sociologen hun enquêtes beter kunnen staken om zich gezamenlijk te gaan wijden aan de verheven taak van de mensheidgeschiedenis? Verre van dat: de arbeidsdeling gaat door, en er is geen einde aan de specialisering in zicht. Maat wat me wel gewenst lijkt is iets meer aandacht voor, en een war grotere vertrouwdheid met, een mensheidhistorisch perspectief - in de geschiedenis en in de sociologie, in her onderzoek en in het onderwijs. McNeill heeft zijn boek The Rise ofthe Wéstgeschreven vanuit her besef dat her ontstaan van de eetste stadstaten in het stroomgebied van de Euphraat en de Tigris rond 3000 voor Christus een omwikkeling heeft ingeluid, waarbij steeds grotere groepen mensen in steeds grotere rijken verenigd werden. In ieder rijk werd een beeld van het verleden onnvikkeld, dat de eigen dynastieke en later de nationale identiteit centraal Stelde. Het historische proces zelf heeft nu een pum bereikt, waarop we niet meer met dergelijke imperiocentrische of natiocenrrîsche geschîedbeelden kunnen volstaan. De tegenwoordige wereld vraagt om een wereldgeschiedenis, die [Oont hoe de vetschillende volken in hun verleden met d-
188
Sonologie en g~schiedenis
kaar te maken hadden, hoe zij elkaar beïnvloed hebben, hoe de policieke en culturele centra mettertijd verplaatst zijn, en hoe de huidige situatie uit al deze onrwikkelingen is voortgekomen. 22 De verbreding van het perspectief in ruimte en tijd heeft consequenties zowel voor de geschiedwetenschap als voor de sociologie. Ze kan de 'hiscorische sociologie' enigszins uit haar grotendeels zelfgekozen isolement verlossen. Immers, zolang de 'historische sociologie' een subdiscipline blijft met een beperkte onderzoeksagenda, zal de sociologie als gehed blijven wat ze geworden is: een overwegend ahistorisch vak. Maar verborgen in het specialisme 'historische sociologie' zit een minder vrijbJijvend programma, dat theoretisch hoge ogen gooit, en dat mikt op een vérgaande hisrorisering van ons beeld van de sociale werkelijkheid. De theoretische ambities zijn in de laatste decennia misschien wel het duidelijkst uitgesproken doot Norbert Elias; maar ze zijn ook te vinden bij sociologen als Immanuel Wallerstein, Randall Collins, Michad Mann, Stephen Sanderson en in Nederland Abram de Swaan. 13 De door deze auteurs ontwikkelde ideeën kunnen ook een rol spelen in het onderwijs. Ook hier kan meer plaats gemaakt worden voor de geschiedenis in de sociologie. In de meeste landen maakt de facultaire indeling dat de opleiding in de sociologie veel dichter bij de culturele antropologie staat dan bij de geschiedenis. Hierdoor leren sociologiestlldemen, zoals Keith Hopkins heeft opgemerkt, meer over de maatschappij van de Nuer en de Trobianders dan over het Romeinse en het Chinese rijk, hoewel toch moeilijk te ontkennen valt dat de betekenis van de Romeinen (om van de Chinezen nog maar te zwijgen) niet onderdoet voor die van de Trobrianders. 24 Juist als aan de stud~ nten een meer systematisch inlicht in de memheidgeschiedenis zou kunnen worden bijgebracht, zouden zij ook iets meer kunnen begrijpen van het relatieve belang van de Rom~inefl daarin. De sociologie blijft vooralsnog sterk op hedm daagse verschijnselen gericht. Volgens de g~ijkte opzet geven de meeste leerboeken eerst een overzicht van (tijdloze) begrippen en (eigentijdse) bevindingen, gevolgd door een apart deel over 'sociale vetandering', waarin dan vaak wel enig historisch materiaal wordt gebruikt, bij voorkeur samengevat in tabellen. Maarer zijn ook uitzonderingen, zoals een nveeral Amerikaanse inleidingen: Macrosociofogy van Stephen Sanderson en Human Socleries van Gerhard en Jean Lenski en Patrick Nolan, waarvan nu al de zevende herziene druk is verschenm; het Engelse leerboek dar onder dezelfde titel is De geschiedrnrs In de sociologie
189
samengesteld door Geoffrey Hurd; en het Nederlandse leerboek Samenüvingen onder redactie van Nico Wilterdink en Ban van Heerikhuizen. Al deze boeken gaan uit van een ontwikkelingsperspectief, dat bovendien in de beide Amerikaanse boeken aansluit op de evolutietheorie. De titels verwijzen geen van alle naar een speciaal historische benadering. 2 5 Des te groter kan de verrassing zijn, dat er in de sociologie toch meer aan geschiedenis te vinden is dan nadrukkelijk wordt geafficheerd onder het etiket van de 'historische sociologie' .
190
Sociologie en geschiedems
Rationele en andere keutes. 1
Kanttekeningen bij het ratIOnele-keuze model 'Der Mensch ist ein mittelmässiger Egoist: auch der Klugste nimmt seine Gewohnheitwichtiger als seinen Vorreil' FRIEDRICH NIETZSCHE
Een hardnekkig probleem in de sociale wetenschappen is de aard en de mate van formalisering, die in de theorievorming gewenst is. Op zichzelf is formaliseren nastrevenswaardig. Het biedt de mogelijkheid om kennis overzichtelijk te maken, samen te vatten, te toetsen. De vraag is echter op welke manier formele model!en het best ont"Nikkeld kunnen worden. Verdient het aanbeveling om hierbij van meet afaan een 'alsof' -strategie te volgen waarbij we ons niet hoeven te bekommeren om de juistheid van onze theoretische veronderstellingen? Of is het verstandiger om onze uitgangspunten zo realistisch mogelijk te maken? Deze vraag is de inzer van het hier volgende stuk, geschreven als commentaar op een artikel van Abram de Swaan over 'Rationele keuze als proces'. In dit artikel betoont De Swaan zich een gematigde, kritische voorstander van het zogenaamde rationele-keuzeperspectief. Hij begint zijn betoog met een schema, waarin hij een viertal principieel verschillende benaderingen in de sociaal-wetenschappelijke theorievorming onderscheidt: 'dynamisch' tegenover 'statisch' en 'individualistisch' tegenover 'structuralistisch'.2 Zeker voor de sociologie biedt dit schema een verhelderend overzicht van enkele belangrijke theoretische posities in hun onderlinge verhoudingen. Als zodanig is het schema zelf een mooi voorbeeld van geslaagde formalisering. Het leent zich heel goed om de feitelijke toestand in de sociologie te beschrijven. Maar tegelijk laat het zich ook lezen als een onbedoelde aanklacht; want cr blijkt uit tot wat een rare bedenksels te goeder naam en faam bekend staande theoretische sociologen soms hun toevlucht nemen. Zo is een van de kwadranten in het schema bestemd voor theorieën met individualistische en statische uitgangspunten. Als veftegenwoordiRationele m rwdere keuJU.,
191
ger van dit genre noemt De SWaan de Amerikaanse socioloog James Coleman, van wie hij de volgende boude uitspraak citeer[: 'Ik zal beginnen met een beeld van de m<":os als geheel vrij: ongesocialiseerd, geheel gericht op zijn eigen belang, niet beperkt door de normen van een systeem, maar slechts rationeel calculerend om zijn eigen belang na te streven.'3 Coleman heeft zdf onmiddellijk toegegeven dat de in deze uitspraak gedane veronderstelling berust op een dwaling, een fout (een 'error'), maar hij hoopte dat het een 'vruchtbare dwaling' zou blijken te zijn - vruchtbaarder dan het idee van een homo socio!ogiCl15, door hem omschreven als 'een gesocialiseerd wezen wiens vrijheid hem is afgenomen door de normen van de maarschappij en door het proces dat hem heeft gesocialiseerd'. 4 Tegenover deze weinig subtiel, in normatieve termen geschetste stroman, de homo sociologicus, stelde Coleman zijn beeld van 'de rationele mens, geheel gericht op het nastreven van zijn eigen belangen'. Hij liet er daarbij geen twijfel aan bestaan dat hij de homo rationalis lievet had dan de door hem gewraakte homo sociologicus. Hij schijnt echter niet te hebben opgemerkt dat ook de 'rationele mens' 'gesocialiseerd' moet zijn. Of zou de mens in Colemans visie rationeel geboren zijn, als een met rede begiftigd 'denkend standbeeld'?) Her tijdloze en het enkelvoudige van de door Coleman gepresenteerde homo rationalis zijn gebreken die ook een schaduw werpen over het schema van De Swaan. Immers, van de vier premissen die daarin voorkomm zijn er goedbeschouwd twee onhoudbaar. Het is alsof ons wordt voorgesteld om vier soorten theorieën over de aarde te onderscheiden, met als maatstaf of onze planeet daarin wordt gezien enerzijds als plat of bolvormig en anderzijds als zevenduizend jaar oud (zoals de bijbel zegt) of vier en een half miljard jaar oud (zoals de moderne astronomie zegt). Slechts een van de vier in zo'n schema gevormde kwadranten kan dan op Llonige wijze worden gevuld. In het schema van De Swaan lijken mij de polen 'statisch' en 'individualistisch' te weinig in overeenstemming met de sociale werkelijkheid zoals wij die kennen om als serieuze uitgangspunten voor theorievorming 192
Sociologie en geschiedems
re kunnen dienen. Zelfs de tegenstellingen als zodanig zijn eigenlijk onbevredigend. Sociale eenheden bestaan uit individuen; individuen zijn sociale wezens. In her lichr van deze constateringen komt het hele contrast tussen 'individu' en 'sociale strucmur' op losse schroeven te staan. De sociale structuur zit in de individuen; De Swaan heeft dir zelf weleens treffend onder wootden gebracht door te spreken over de verwevmheid van 'hoe mensen in en aan elkaar zinco', Ook de tegenstelling dynamisch-statisch schiet te kort. De sociale werkelijkheid bestaar uit processen; een theotie die haar als statisch beschrijft offert al te grif een belangrijk aspect van de realireit aan de systematiek.
LoglJChe beperkingen Er kleven aan het 'rational choice'-model diverse, at vaker in discussies opgemerkte beperkingen. Daartoe behoren in de eerste plaats beperkingen van logische aard, die onlangs nog eens zijn samengevat door Randall Conins onder het kopje 'De paradoxen en grenzen van de tationaliteit' ,6 Als mensen inderdaad steeds berekenend en beramend door het leven gingen, wanneer zouden zij dan ren slotre ophouden met berekenen en beramen en tot handelen overgaan? 'Degene die handelt is altijd wissenlos' zo parafraseert Nietzsche Goethe: 'hij vergeet het meeste, om het ene te doen.'7 Dit is misschien wat overtrokken, maar h<::t geeft wel te denken. Mensen handelen zelden geheel wnder doel of reden; maar niemand is in staat om voortdurend alle mogelijke doelen en middelen tot in hun laatste consequenties regen elkaar af te wegen. Ergens in h<::t afwcgingsprocédé moet men afhaken en een beslissende keuze doen. Wie volledig 'rationeel' wil kiezen doemt zichzelf tot eindeloze rwijfel- wat per slot van rekening een weinig rationele keuze moet heten. Iedereen sraakt dus op een bepaald moment het redeneren, het beramen en berekenen, en legt zichzelf vast op een daad. Dit impliceert een keuze, niet alleen tussen de beschikbare 'middelen' maar ook tussen de mogelijke 'doelen', Men kiesr, met andere woorden, nict alleen russen de alternatieven in de buitenwereld wals men die ziet, maar ook tussen de eigen voorkeuren. Maar welke 'actor' is er nu in staat om zowel de consequenties van zijn handelen als de rangorde van zijn voorkeuren geheel te overzien? En welke socioloog durft zich aan te matigen dit voor anderen te kunnen? In zijn meest radicale vorm probeert her 'rarional choice'-denken dit RatIOnele en andtrt keuzeJ
193
problet':m op te lossen door dt': 'voorkeurt':n' afte leidw uit het 'handdt':n'. De paradox wordt dan tot prt':misse verht':vt':n; maar het resultaat kan niet anders zijn dan een cirkelredenering. Et':n andere oplossing is ervan uit te gaan dat mensen in hun gedrag niet steeds naar optimale resultaten streven, maar meestal met minder genoegen nemen; in plaats van te 'maximaliseren' laten ze het bij wat Herbert Simon genoemd heeft 'satisficeren'.8 Het modd komt hiermee wat dichter bij de rt':a1iteit; maar het blijft et':ndimensionaal, gesteld in economisch geïnspiret':rde termen van batt':n en kosten. Gewin, gewoonte, gevoel, gewäen
Direct met de logischt': beperkingen van het 'rational choice'-modd verbonden zijn bept':rkingen van meer empirisch-psychologische aard. Logisch gezien ambieert het model te ved; empirisch laat het te ved weg. Het 'rational choice'-denken is te beschouwen als een variant van de versuhmde methode in de sociologie. Volgens de bekende dt':finitie van Max Wt':ber komt de taak van de sociologie er in de eerste plaats op neer sociaal handden als zinvol te begrijpen, om het vervolgens in zijn 'werkingen' te verklaren. 9 In aansluiting op deze omschrijving heeft Weber vier algemene typen zinvol handelen onderscheiden: het affectieve, het traditionele, het waarde~rationele en het doel-rationele. In het 'rational choice' model komt slechts een van deze vier typen tor zijn recht, namelijk het laatste, het doel-rationele handelen. De vierdeling van Weber staat niet op zichzelf. Verschillwde andere rheoretici, onder wie Alfred Schurz en Talcort Parsons, hebben erop voortgeborduurd. Ook zijn er frappante overeenkomsten aan te wijzen tussen de ideeën van Weber op dit punt en gedachten die Sîgmund Freud in ongeveer dezelfde periode heeft ontwikkeld. Bovendien blijkt Weber voorgangers te hebben gehad, die langs min of meer dezelfde lijnen redeneerden. In Balans van de sociologie heb ik enkele van deze overeenkomsten gesignaleerd. lO Ik ben daarbij uitgegaan van het door Schutz gemaakte onderscheid tussen 'opdat'-motieven (gericht op een verwachte bevrediging) en 'omdat'-motieven (door antecedenten bepaald). Als we dit onderscheid toepassen op Webers indeling in vier typen zinvol handelen, dan laten zich daarin twee tegenstellingen herkennen, namelijk a. de opdat-omdar-tegenstelling en b. de tegenstelling rationeel-irrationeel (waar194
Sociologie en geschiedenis
bij overigens wel moet worden aangetekend dar in b. de tegenstellingen elkaar uirsluiten, terwijl in a. de 'opdat'-categorie gezien kan worden als een subcategorie van de 'omdat'-categorie). De onderscheidingen kunnen als volgt schematisch worden weergegeven: lbereden~~d- ---- ----T----;nbereden~erd
opdat omdat
--l
I doel-ró
-------- --
waarde-rationeel (principieel) I traditioneel J ['------------------------- - - _ . _ - - - - - - - - - - - - -
Ofookak opdat-omweg
r- -------- ---
-----~-----
Áberekenend
-------
------,
DOEL
______--sp-on-iaan
--~
I tra_4itioned----~-"-----
principiec!
------ ----------..-----------
------
omdat-omweg
MOTIEF
Ook de belangrijkste psychische functies uit de metatheorie van Freud laten zich wonderwel in ditzelfde schema passen: opdat-omweg (realiteitsprincipe, doel-tationeel) ,
- - - ........ - - - - - - -
• ego -d
-...----
.... ;,----MOTIEF
--;'''~
--------==--;
___________ hErr)rl~ipe super-ego ---
DOEL
• [
omdat-omweg (verinnerlijkt ouderlijk gezag, waarde-rationeel)
Zo zijn diverse algemene rubriceringen van de motieven van menselijk handelen in één schema te vatten. De overigens zo gescheiden denkwerelden van Weber en Freud blijken toch centrale punten van overeenkomst te vertonen. De grondgedachte, dat mensen handelen vanuit een fundamentele gemotiveerdheid, gericht op bevrediging, en daarbij 'omwegen' volgen van oriëntatie op de buitenwereld en van inwendige coördinatie, is ook terug te vinden in het werk van de sterk door Weber en Freud beïnvloede Talcott Parsons. De termen van diens LIGA-systeem (latentie, intcRationele en andtr( keuus
195
gr:uie, gralificatie, aanpassing) kunnen w nder wringen in de bovensla.1.nde schema's worden ingevuld - helgeen ook ....'Cinig verwonderl ijk is, als wc bedenken dat Parsons zijn werk als sociologisch theorericus is begonnen met een grondige kritiek op het eenzijdig denken in termen van doel en middelen zoals dat gebeurt in de militaristische economische theorie. Bij het schrijven van BaIfIns Vfln d~ Jociologiewas mij nog ontgaan, dal de door \'<'eber onrworpen vierdclîng ook al te herkennen is in het werk van de achniende-eeuwse Schorse moraalfilosofen. Stephen Holmcs heeft hier onlangs een interessante studie aan gewijd . Om re beginnen wijst hij erop dar schrijvers als David Hume en Adam Smirh 'eigenbelang' heschouwden als één motief re midden van andere. Zo onderscheidde H ume drie vormen van ged rag: inurest-drllJen, affietion ~driv(n en principle-driven. We hoeven hier slechts 'traditie' of 'rourine' aan roe te voegen om bij Webers vierdeling uit te komen; en de Schotse fi losofen hadden zeker oog voor d it vierde type motieven." Holrnes verbindt aan zijn historische beschouwing een kritiek op het hedendaagse gehruik van het 'rarional choice'-model. Met recht stelt hij dar het ee n:t.ijdig gebruik van di r model een verlies aa n in formarie opleven . Er blijven slechls (Wee mogelij kheden over. Ofwel we interpreteren alle handelen als bewust op dgenbdang gericht; ook als mensen iers doen uic ovcnuiging of uit angst of uit gewoonte heer het dat ze zich laten leiden door hun wdb~grcpen eigenbelang - waarmee dit laaeste begrip wordt opg~blazen [Ot een 211esomvanendc tautologie. OIV.·e1 we gebruiken het begrip eigenbelang in ~en meer specifieke zin: maar dan doen wc de veelheid V2n mogelijke motieven te kon , W:lJlt we houden geen rekening meer met Jouline, pl illl.: ipc Ç ll ClIJU U Ç , Jç ~HJOrLl.:nJcrs in c..!t: clherische sferen van hel welbegrepen eigenbelang. Habitus
De vierdeling à la Weber werkt verruimend, want hij toont dar cr hed andere manieren zijn om gedrag te interpreteren dan volgens her utilitaristische schema. In de meesle gevallen, zo mogen we aan nemen, zullen mensen zich in hun gedrag laten leiden door een samenspel van gewoonte, overtuiging, berekening cn impuls - kortom door geme ngde gevoelens en gedachlen in wisselende doseringen. Die doseringen z.ijn echtcr nier mikt individ ueel bepaald. De persoonli jke habitm - om dal door Norben Elias en Pi~rre Bourd ieu in de
sociologie ingcvOt:rde begrip hier over re nemen - weerspiegel! sociale en cuhurde condilics. In het 't':uional choice'-model wordl niet alleen te eenz.ijdig naar slechrs één dimensie van her z.invol handden gekeke n, maar ook worden de sociale en culturele condities tc veel.als 'parameters' afgedaan: als 'externe' omstandigheden die voor de .analyse eigenlijk niet ter zake doen. Dit rerwijl de sociologische analyse juist op die condities gericht lOU moeten zijn, en zou mOt:ten blootleggen hoe de sociale en cul· rurele structuren dOOlwerken iu de habims. Op grond van deze overwegingen heefl Bourdieu geen goed woord over voor de 'rariona) choÎl.:c'· benadering in de sociologie: 'Het sociale handelen wordt geleid door een "praktijkgevoel" of "gevoel voor het spel". Zdf.~ wanneer de praktijk de indruk van rationeel handelen maakt op een onpartijdige waarnemer die alle benodigde informatie bezit om h3tlr als rodan ig te reconstrueren, is ratio nele keuz.e nict haarorganiscrend principe. Sociaal handrlm hrefi niets u makm mt't rntionrlr keuu. behalve: misschien in reer specifieke c risissirualies wannccr de routÎnes van hel dagelijks leven en het praklijkgevod van de habirus niel langer werken."l In de visie van Bourdieu zijn mensen door en door sociaal. De individuele habitus is onlO.'imakeJijk verbonden met het sociale veld waarvan hij deel uitmaakt. Mensen ontlenen aan hun habitus een praktische comp..... lentie die hen telkens weer in Sfaat steltom 'een voarscholle nemen opde eigen toekomst zonder die als zodanig voor ogen te hoeven hebben'. I} In hel ' r,nional choice'·mocld blijven habitu :>c:" I,
De ' ralional choicc'-oprick gaar uil van dc individuele pcrsüon , de 'acmf', als homo rationalif- rijd loos en e nkelvoudig. Di llevcn <-'Cn casino· beeld Rarionru
(1l
,mdt:rr k ruzn
197
van de samenleving op: afzonderlijke spelers die elk voor zich in de waan verkeren re kunnen berekenen WOl( hun te doen staaf. De rociale structuur rukt hierdoor op de achtergrond, en wordt tot één dimensie - de welbewuste uirwissclingvan belangen - teruggebracht. Ook wordt er geen rekening gehouden met de tijdsdimensie. Maar de rijdsdimensie laat zich al evenmin wmaar wegdenkcn. Curieus is in dit verband de definide die Talcon Par.soll$ van het begrip rationeel handden heeft gegeven: ' Handelen is tacioneel voorzover her doelen nastreeft di e mogelijk zjjn binnen de condities van de situatie, en met behulp van de middelen die, van degene die de actor ter beschikking staan, intrinsiek het meest geschikt zijn voor het doel. om redenen die kunnen worden begrepen en geverifieerd door middel van positieve empirische wetenschap.'14 Dit is een mooi doorwrochte definitie, waar op het eerste geticht niets dat üjdbto:paald is aan te pas komt. Toch wordt cr wel degel ijk in verwezen naar een historisch ontwikkeld fenomeen, namelijk de 'positieve empirische welemchap'. Die venegen1h'Oordigde voor Parsons her criterium bij uiutek van rationaliteit - zouer zelfs dat hij het niet nodig vond de aandacht Ie vestigen op het historisch bepaalde ervan. Norberc Eliu was in dit opzicht alerter, toen hij in Di~ hÖfi!ch~ Gt!~Llrchafiverschinende in de loop van de rijd ontwikkelde vormen van rationaliteit onderscheidde, mer naasr de wetenschappelijke de hoofse en de in de burgerlijke beroepswerdd ontwikkelde rationalireic l5 Evenals Bourdieu heeft Elias zich gekanr tegen cen te vlor gebruik van de term rationeel. Deze term suggerttrT een tegenstelling tor ' irrario neel', die in de rociale werkelijkheid zelden 7.0 zuiver is terug te vi nden, en die de aandacht afleidt van wat veel belangrijker is: het niveau van kennis en rechniek, en vooral ook de machtsverhoudingen, waar mensen mee te maken hebben. Wat ligt er binnen hun bereik? Wat kunnen zij redelijkerwijs van hun inspanningen verwachten? De historische onrwikkelingvan samenlevingen heeft cr wel toe moeten leiden dat de mensen ook hun 'belangen' anders zijn gaan zien. Het 'eigenbelang' is in somm ige opzichten 'opgetild' naar hogere integratieniveaus. Die hogere=: niveaus hicclen voordelen, m4lar zijn ook kwetsbaarder. Va:l.k is de weg terug op den duur steeds moei lijker gewordt:n. Was eenmaal een bepaald niveau bereikr, bij voorbeeld dar van de landbouw,
198
Soaologir rn grJchirdmif
dan werd na verloop van tijd de keuze niet meer: 'landbouw bedrijven of verzamelen en jagen', maar 'landbouw bedrijven ofomkomen'. Dit soort dwingende verbanden aan te geven lijkt mij een belangrijke taak voor de sociologie. Zoals De Swaao overtuigend heeft aangetoond, doet zich vaak juist in overgangssituaties het 'dilemma van de collectieve actie' voor. Waar de verhoudingen op een hoger niveau van integratie geïnstitueerd zijn, raakt het dilemma als zodanig op de achtergrond. Een voorbeeld zijn de boerenhuwelijken waar De Swaan naar verwijst als een voorbeeld van zorgvuldig beraamde arrangementen. Hier staar niet meer het belang van ieder individu aFmoderlijk voorop, maar dat van het collectief, de familie. De regelingen rond het huwelijk zullen eens 'bedacht' zijn, als een nieuwe oplossing voor problemen van het samenleven. Ze zijn echter allang tot traditie geworden. Strategieën die eens nieuw en rationeel waren kunnen op den duur tor routine worden. Niet alleen charisma laat zich rouriniseren, maar ook vernuft. War met veel nadenken ontdekt was, bestaat VOOrt als gewoonte, als insritutie, als sleur. Wanneer een van oorsprong onmiskenbaar' rationeel' instituut als de tijdrekening eenmaal is ingeburgerd, wordt het werken ermee een routine. Mensen ervaren het op tijd komen als een plicht, een principe, ja zelfs als een obsessie. Het door Max Weber opgestelde schema van vier typen zinvol handelen maakt interpretaties van het individuele gedrag mogelijk waarin plaats is voor deze verschillende varianten. De sociologie van Bourdieu herinnert eraan dat de individuele habitus is ingebed in sociale 'velden'; het werk van Elias wijst erop dat elke sociale situatie een schakel vormt in kortere- en langere-termijnprocessen. Al deze overwegingen kunnen worden toegepast op de volgende passage uit een historisch boek: 'Zij die aarzelden werden vervolgens onvermijdelijk meegesleept in de burgeroorlog. Geconfronteerd met toenemende eisen en dreigeIll.enten van de minderheid die het iniriatiefhad gegrepen, moesten de meesre mensen partij kiezen. Velen, misschien de meesten, volgden de weg van de minste weerstand en deden wat hun werd gezegd door degenen die in een positie waren om onmiddellijk gehoorzaamheid af te dwingen. Anderen beslisten mer tegenzin en met pijn in het hart, gingen af op hun geweten en trokken met hun gezinnen naar een gebied dat onder controle was van de partij die zij beschouwden als de meest eervolle.'16 RatlOneü en andere keuzes
199
Dit citaat kwam mij bij het schrijven van dit hoofdstuk toevallig o nder ogen. Ha httft iets tijdloos: hel w u kunnen gaa n over willekeurig welke periode van uitbrt:kendc bu rgt>roorlog. Men~n wordt:n gedwongt:n tot kl':Uzes waar ze nit:t om gevraagd hebben. Ieder zal proberen rijn kt>uz.e zo ' rationeel' mogd ijk te laten rijn. Maar wat is beslissend? Geloof, angst, loyaliteit, het taxeren van de kansen, de moed der wanhoop - het speelt alle maal door elkaar heen. Een Ideinigheid kan de doorslag geven. En eenmaal gemaakt, d raagt iedere individuelt: kt:uu onht:rroepclijk lOt het verdere verloop van degebeunenissen bij.
Een ttttmdut'lld idu Sociale processen worden op gang gebracht en gehouden door individuen. Maar die individuen zijn zelf weer door sociale processen gevormd. Dit geldt uiteraard ook voor ons sociologen: wij maken deel uit van de sodale processen en structuren. H et door De Swa3.n naar ik veronderstel ironisch gehruiktc mono: 'Ia Structure, c'esr les amres', laar z.ich ook op de sociologie lOepassen en op de binnen de sociologie voorkomende scholen of richt ingen. 'Les snuetures, et 10; proccssus, ce som nous: Merl-waardig
Sociologi~ m g~chiedmÎl
Als dÎt Înderdaad de kracht va n het model is. dan verdient her zeker een plaats În het arsenaal van de methoden van de sociologie. Hct is ccn 2.~kstra tegie, btstaande uit een scr van attenderende ideeën. Ik ben het geheel eens met wat De SWaan hierover hccfr: opgemerkr in zij n repliek op een eerdere versie v;m dC2.C beschouwingen. Het loont altijd te kijken naar 'de verborgen winstkansen van op her oog impulsief cn emotioneel gedrag', na te gaan ' hoe mensen die nadrukkelijk hun begi nsd en hoog houden ondertussen dC' kan.scn insch;nren dar anderen dat net zo zullen doen', en te wîllcn weren of mensen die vasthouden aan hun gewoonten 'u ch daarmee indekken tegen verlies door verandering,.·g Inderdaad, dit is de strategie die de criticus Menno ter Braak ook volgde als hij in de literatuur hooggestemde idealen en dîepgevodd pathos tegenkwam: hij vroeg zich afwelk belang de auteur had gehad om die idealen en dat pathos zo te etaleren. 19 Maar Ter Braak wist ook dar hij niet al te veel raffinement moest toeschrijven aan zijn auteurs. Voor zover hij dat niet al zdfhad omdekr, had hi j het kunnen leren van Nietzsehe: zelfs 'belang' kan een dekmantel zijn voor duisrerder beweegredenen. Mensen hebben de neiging om, w aJs De Swaan constateèn , waakzaam en bcramend re werk te gaan. Maar ze maken toch vaak de indruk meer gemakzuchtig en naïefdan doortrapt te zijn. Daarom. nogmaals. hoewel er van het modd zeker een nutrige attenderende werking kan uitgaan, vertoont het tc veel beperkingen om aanspra.ak te kunnen maken op dest:ltus van een theorie in de zin van een samenvatrcnd overzicht V'.u1 generalisaties over de sociale werkelijkheid. Nergens is nog bewezen dat VQOf een geformaliseerde algemene sociologische theorie het ' r:u ional choicc'-modd hct meesrgeschikte (I ~ r staan het enige) uitgangspunt zou zijn. Imegendrtl, want enkele basisfeiten van het menselijk besraan worden in dir model genegeerd. Als we al behoefte hebben aan zo'n rheorie, dan ligt het mijns inziens meer voor de hand aansl uiting te weken bij de evolutietheorie dan bij de econo mie. H et voorbeeld is al gegeven doo r auteurs als Marvi n Harris en Gerhard Lcnski d ie. evenals De Swaan werkend vanuit een evolutionistisch én een hisro risch perspectief, inhoud el ijk empirisch onderzoek hebben gecombineerd met meer algemene theorievo rming. Overigens. als het alternati efluidt: meer rormalismeof meer realisme, dan is mijn standpun r: een socio logische theorie kan nier realistisch genoeg zij n. Er zou ccn eind moeren komen aan de over-rdlionaliud conupliOl/ ofman in moderJl Iodology.1O Ration~1t
mand," Juuus
201
Lange-termljnprocessen in de mensheidgeschiedenis. Naar een synthese van chronologie en faseologie'i De begrippen in de titel van dit hoofdsmk zijn afkomstig uit twee heel verschillende tradities in de Europese cultuur. Ten eerste is er het idee van een 'geschiedenis van de mensheid'. Dit idee is al terug te vinden in de klassieke oudheid, met als hoogtepunt de magistrale poging van Augustinus in D~ Stad van Godom de bijbelse geschiedenis en de 'heidense' Romeinse geschiedenis samen te brengen onder de noemer van één oecumenische geschiedenis, waarin de lotgevallen van de mensheid vanaf het alleteerm: begin rot en met het heden beschreven konden worden. Het idee van zo' n overkoepelende mensheidgeschiedenis heeft Europese schrijvets tOt in de moderne tijd roe geïnspireerd. Vanuit ons hedendaags petspectiefzien we echter dat de meeste werken die in deze traditie zijn voortgebtacht lijden aan enkele in het oog springende tekortkomingen. Het meest opvallende is dat ze eigenlijk helemaal niet gingen over de hele mensheid, want ze volgden slechts ét'n bepaald traject. Ze plaatsten de Grieks-Romeinse en later ook de joods-christelijke weteld in een groOtS historisch kader, dat begon in Mesopotamië en vandaar verder ging in de tijd langs Egypte, Palestina, Griekenland en Rome om uit te komen in de geschiedenis van West-Europa en Noord-Amerika. De rest van de wereld bleefbuiten beeld, tot de tijd van de grote Europese ontdekkingsreizen. Dat wij deze beperkingen nu zo duidelijk zien is natuurlijk niet zomaar een bijzondere persoonlijke verdienste. Het is mogelijk geworden doot de ontwikkeling van de menselijke samenleving zelf, en door de daarmee gepaatd gegane enorme groei van de beschikbare kennis, die ons in staat stelt om weet te hebben van dingen, die nog ver buiten het gezichtsveld van Herodotus en Augustinus, en zelfs van Voltaire en Gibbon lagen. Onze horizon is in vergelijking met die van hen enorm uitgebreid - in ruimte en ook in tijd. De uitbreiding in de ruimte is duidelijk. AI in de vijftiende eeuw begonnen Europese schrijvers zich te realiseren dat de bewoonde wereld groter was dan de bekende weg van de Tigris naar de Theems. Maar zelfs 202
SOCl%pr en
geJchit!deniJ
voor Kant, die aan her einde van de achuiende eeuw schreef, stond her begrip 'mensheid' nog in de eerste plaats voor een ethisch ideaal. Hij kon er niet de vanzelfsprekende - en in menig opzicht bedreigende - werkelijkheid in Lien, die het nu voor ons venegenwoordigt. l Tegelijk met de uitbreiding van de ruimtelijke dimensie van de mensheidge5Chiedenis heeft er een minstens w spectaculaire uitbreiding in de tijd pla.usgevonden. Het 'klassieke' tijdspersp«tiefbestoegeen tijdsspanne in de orde van hooguit tienduizend jaar. Nog .un het einde van de achuiende eeuw beschikten zelfs de meest verlichte geesten niet over enig empirisch bewijs van een menselijk verleden ouder dan de bijbel of Ho-merus. Zij konden zich niet voorstellen dat er een menselijke geschiedenis of 'prehistorie' was die meer omvane dan een driehonderd generaties _ terwijl nu iedere encyclopedie ons kan vertellen dat het menselijk verleden niet in honderden maaT in tienduizenden generaties gemeten moet worden. Niet alleen weten we nu met zekerheid dat er op alle continenten al vele millennia lang mensen geleefd hebben, we kunnen ons ook een voorstelling maken van hoe lang dir al minstens het geval is geweest. Het staat volgens de archeologen o nomstotdijk vast dat er reeds meer dan twaalfduiz.end jaar geleden men~ l ij ke groepen in Noord~ en Zu id-Amerika leefden, meer dan veenigduizend jaar geleden in Australië, mttr dan zevenhonderdduizend jur geleden in Europa, en nog vr:el vroeger in Azië t:nAfrika. Deu: getallen tont:n cevem aan, dat het lx:eld van het menselijk verleden niet alleen is uitgedijd, maar dat de conrouren ervan ook met grotere precisie geschetSt kunnen worden - w:l2.rbij de mogelijkheid bestaat dat er, mer name in Amerika en Australie. nog veel oudere sporen van menselijke aanwa.îgheid z.ullen worden gevonden)
Het primaat van de (hronologir in de geJChiedellis Voordat ik nu her begrip 'mensheidgeschiedenis' verbind mer het begrip 'Iange-termijnptocessen', wil ik eerst nog iets opmerken over de geschiedenis als wdanig. Kennis van de geschiedenis stelt mensengroepen in staat om zich te oriënteren in hun verleden. Voordae functie zijn, zoals voor iedere vorm van intdlectuele oriëmattt:, ordenende principes nodig. Het belangrijkste ordenende principe voor de gt:SChiedenis is ongelWijfeld de chronologie. Volgens het Amerikaanse woordenboek van Webster is chronologie 'de
Lnnge-unniinprOUIJffl
20}
wetenschap die het tijdmeten behandelr door regelmatige verdelingen te maken, en die aan gebeurtenissen hun juiste data toewijst'. Van Dale omschrijft het kortweg als 'tijdrekenkunde'. De tijdrekenkunde waar wij tegenwoordig over beschikken biedt ons een rooster om gebeurtenissen te rangschikken in een uniforme volgorde met gelijke tijdsintervallen. Het kennen van een dergelijke volgorde is lang niet vanzelfsprekend. Iedereen weet uit eigen ervaring hoe lastig het kan zijn om, als we ons bepaalde gebeurtenissen uit ons persoonlijk verleden proberen te herinneren, vast te stellen welke van deze gebeurtenissen het eerste kwam, en vooral ook hoe ver deze gebeurtenissen uiteen lagen. Om hierbij wat minder in het duister te tasten hebben we, zoals Maurice Halbwachs heeft aangetoond, sociale kaders nodig: deze verschaffen aan ons geheugen een skelet van chronologie.4 De oudste overgeleverde poging om een chronologie te construeren is de meer dan vierduizend jaar oude lijst met namen van Soemerische koningen. Deze, en latere lijsten van Assyrische, Babylonische en Egyptische koningen zijn oorspronkelijk samengesteld met een heel ander doel dan de tijdmeting. Het directe doel ervan was waarschijnlijk de wettigheid van de heersende dynastie vasr te leggen. De klerken die de Soemerische lijst opstelden, schrokken et niet voor terug om de regeetperioden van de oudste koningen uit te meten in tienduizenden jaren; maar naarmate zij hun eigen tijd naderden, werden hun schattingen preciezer en geloofwaardiger.) Doordat er mettertijd nauwkeuriger en betrouwbaarder koningslijsten in omloop kwamen, verkregen deze lijsten een zekere 'autonomie' als instrumenten om het verleden in kaart te brengen. Het streven naar een llle:CT 'uuje:uie:vc:' duullulugie:, die: minder umlc:rwurpen wa~ aan de ideo-
logische belangen van de heersers, is duidelijk te herkennen in de Griekse en Romeinse hisroriografie, bijvoorbeeld in de grote zorg die Thucydides besteedde aan de ordening volgens de seizoenen van de gebeurtenissen in de Peloponnesische oorlog. Op den duur gingen de Olympische Spelen in Griekenland en de consulaten in de Romeinse Republiek dienen als 'objectieve' tijdkaders - algemeen geaccepteerde oriëmatiemiddelen voor het verleden, relatief onafhankelijk van de aanspraken van heersers op legitimiteit. 6 In West-Europa is later de christelijke jaartelling volledig ingeburgerd. Maarook vandaag de dag worden hier nog de namen van monarchen gebruikt voor de tijdsaanduiding: zo zeggen we dat een gebouw uit het victoriaanse tijdperk dateert of dat een voorval heeft plaatsgevonden voor of na de kroning van Beanix. 204
Sociologie en gl'schiedenis
Een karakreristiek kenmerk van alle chronologieën (en ik gebruik nu met opzet het meervoud) is dat ze oorspronkelijk allemaal plaatsgebonden waren. De lijst van koningen van het ene land was niet toepasbaar in her andere - zoals dat tot op de dag van vandaag het geval is: begrippen als 'georgian' en 'edwardian' gelden alleen in Engeland. In feite zijn de periodiseringen die gebaseerd zijn op een chronologische rangschikking van gebeurtenissen - 'middeleeuwen' of 'renaissance' niet minder dan 'tokugawa' of'meiji' -allemaal plaatsgebonden. Ze vertegenwoordigen pogingen om grotere tijdsspannen te karakteriseren binnen een chronologische volgorde, die geldt in een bepaald gebied. Uit het naast elkaar bestaan van verschillende religieuze kalenders blijkt, dat een uniforme chronologie voor de hele menselijke geschiedenis nog steeds geen vanzelfsprekend 'gegeven' is.
Chronologie en Jàseologie' De tweede term in de rite! van dit hoofdstuk, 'lange-termijnprocessen' is, voor zover ik weet, een tamelijk nieuw begrip. Het gaat echter terug op een even oude traditie als het idee van 'geschiedenis' - een traditie die het menselijk verleden niet aan de hand van namen en jaartallen van individuele heersers beschrijft, maar in termen van onpersoonlijke stadia of fasen. Het idee dat de menselijke samenleving doot vroegere stadia is heengegaan voordat de huidige conditie werd bereikt, is voor het eerst opgetekend in ongeveer dezelfde tijd als de oudste koningslijsten. De bekendste vorm waarin dit gebeurde was het beeld van de voortschrijdende verslechtering van het menselijk besraan - van een gouden tijdperk via een zilveren tijdperk naar her huidige miserabele ijzeren tijdpetk. De Assyriërs kenden dit naargeestige verhaal al, en het dook opnieuw op zowel in teksten van de oude Israëlieten als in de Griekse literatuur.? Er bestaat een opmerkelijk contrast tussen, aan de ene kam, het bijbelse boek Numeri met zijn lange afstammingslijsten waarin elke vader en oudste zoon apart vermeld wordt, en, aan de andere kant, de beschrijving door Hesiodus van her verval van de mensheid van een gouden tijdperk naar het huidige ijzeren tijdperk. Beide verschaffen een oriëntatie in het verleden - in her ene geval aan de hand van specifieke namen, in het andere geval door het aanduiden van algemene kenmerken. Interessant is ook het contrast russen het grote belang dat Thucydides
Lange-termijnprocesserJ
205
hechtte aan chronologie en de ronduit nonchalante manier waarop de wijsgeren [>Iato en Arisroteles hiermee omgingen in hun verhandelingen over wat wij nu 'sociale evolutie' of 'sociale ontwikkel ing' 2.Ouden noemcn. Ook Li j verwezen als het voor hun redeneringen zo uitkwam naar her vC'rleden, maar her ging dan om een fictief en ongedateerd verleden, a1lttn opgeroepen om bepaalde ideeën over het heden roe re lichten. "h.> begon Plato zijn bespreking van de verschc:.ïdenheid aan politieke ÎnstelIingen in her derde boek van D~ wurm met een uitweiding over de opeenvolgende stadia van herders, boeren en stadsbewoners - ccn uitweid ing die heel knap in elkaar zat, maar die geen enkele aansprnak kon makcn op historische accuratesse of geloofwaardigheid. Het eerstc boek van Aristoteles' Poliuia bevat een soortgelijke passage, waarin geschetst wordt hoe eerst de familie opkwam, daarna het dorp, en daarna de stad. Ook hier bekommerde de sch rijver zich niet om historische bewijsvoering. Het model diende alleen als een opstapje voor zijn theorie over zijn eigcn samenleving volgens welke dc familie en hcr dorp - naar de mening van Aristoteles terecht - ondergeschikt waren aan de stad. Plato's schema van fasen pasre in een cyclische opvatting over de ge~h i edeni s, terwij l Aristoteles van ccn eenmalige o mw ikkeling uitging. Beide theorieën hadden echter met elkaar gemeen (en met p rakrisch aUe modellen over stadia uit de klassieke oudheid), dal ze in de eeme plaats waren on tworpen om bepaalde condities in de cigen contemporaine wereld rc verklaren, door te laten ucn hoe deze waren voorr~komen uit eerderl': condities. Data of namen l"Wamen vrijwel nooit voor in dit SOOfl modellen . H et waren rypologici"n, zonder enige chronologische prcrenrie; we zouden ze 'achroon' kunnen noemen. Ze hadden allemaal een sterk waarderende teneur, zoals al blijkt uit de keuze van de meralen goud , zilver, en ijzer - waarmee de verschillende fasen werden 3.:tngeduid. In de meeste model len zat ook een suggcstie: van noodzakeli jkheid. Ofde huidige stand van zaken nu als ongelukkig werd afgeschilderd zoals bij Hesiodus ofer juist positief afkwam zoals in de teleologische voorstelling van de stadstaat van Aristoteles. steeds werd het heden beschouwd als de onvermijdelijke uitkomst van wat eraan was voorafgegaan. Het zien van het verleden in termen van stadia bleef een element van de Europese cultuur in de middeleeuwen en in de moderne tijd. Her kwam vooral wccr tOt bloei in de negentiende eeuw. als een centraal thema in de theorieën van sociologen en antropologen als Com[e, Spencer, Morgan en Tylm. Z ij allen waren zich terdege beWUSt dat het menselijk
verleden veel verder terugging dan in de gebruikelijke chronologie kon worden uitgedrukt, en daarom stdden zij nieuwe algemene schema's op van de sociale evolmie, die niet meer aan deze chronologie gebonden waren. Helaas was de beschikbare historische en prehistorische kennis nog onvoldoende om hen in staat te stellen hun grandioze schema's met empirische details in te vullen. Daardoor kon het gebeuren dat in dezelfde rijd waarin hiswrici als Ranke zich meer en meer gingen toeleggen op de precieze datering van feiten en de afgrenzing van perioden, enkc::le van hun briljantste tegenspcie"rs in de sociologie en de antropologie de chronologische precisie schromelijk veronachuaamden. Voor hen kwam he"t erop aan een theorie van fasen te ontwikkelen, die niet alleen gebruikt zou kunnen worden als een middel om het verleden te ordenen, maar ook om hedendaagse samenlevingen en instituties in te delen. Hun belangstelling ging niet in de eerste plaats uit naar de chronologie maar naar de 'faseologie'. Het woord 'faseologie', al in het begin van de nvimigste eeuw gebruikt door de Duitse evo!utionaire socioloog F. Müller-Lyer,8 zal bij sommigen vasr en zeker negatieve associaties oproe"pen, en dat nier alleen omdat er slechts één extra lettet voor nodig is om e"t 'fraseologie' van te maken. Theotie"ën over fasen, wals die in de negentiende eeuw ontwikkeld werden, zijn in de twintigste eeuw bedolven onder een lawine van ktitiek. Veel van de geopperde bezwaren hebben betrekking op de hele traditie van het denken in stadia, van Plato en Aristoteles tot en met Spencer en Marx. Telkens opnieuw klonk het verwijt dat de theorieën afkomstig uit deze traditie ten minste drie ernstige tekortkomingen verronen: (I) Ze" zijn niet historisch specifiek en daarom onmogelijk te toetsen; (2) ze halen beweringen over feiten en notmen door elkaar; (3) ze" houden een notie van onvermijdelijkheid en teleologie in. Aan deze bezwaren zijn er vooral in de laatste decennia nog twee toegevoegd, namelijk (4) ze kunnen de overgang van het ene stadium naar het volgende niet verklaren, en (5) ze zijn gebaseerd op de onnvikkeling van West-Europa en Noord-Amerika, en dienen daarom als 'eurocentrisch' te worden verworpen. Tegen de door sommige auteurs bepleite totale afwijzing van de stadiamodeHen zou ik willen inbtengen dat de chronologie en de fase"ologie als oriëntatiemiddelen beide hun voor- en nadelen hebben. Het enige wat een puur chronologische volgorde ons zegt is dat het ene feit na het andere kwam; een indeling in fasen heeft het voordeel dat er ook andere verbanden gesuggereerd worden, zodat de mogelijkheid ontstaat VOOt een
Lange-termijnproceJJen
207
verklaring. Hierin ligt zowel de kracht als de zwakte van de faseologie; wam de verbanden die door een model van stadia gesuggereerd worden, kunnen veelbelovend klinken, maar bij nader inzien kan blijken dat ze te vaag zijn om te metsen ofdat ze, indien al aanwezig, in feite door heel andere omstandigheden bepaald zijn dan uit het model zou kunnen worden opgemaakt. Een mogelijk voordeel van fasemodellen blijft het niet plaatsgebondene ervan. Terwijl elke hismrische chronologie oorspronkelijk was afgestemd op een bepaald dynastiek ofimperiaaî cemrum, werden de schema's van opeenvolgende stadia zo geformuleerd, dat de plaats ofde tijd cr niet meer toe deed, en hierdoor werden ze - in principe althans - oecumenisch. Ze waren gesteld in termen die bedoeld waren om voor de gehele mensheid te gelden. Maar alweer: juist dat algemene karakter maakte het vaak onmogelijk om ze aan een empirische metsing te onderwerpen. Overigens vormt een precieze chronologische ordening uiteraard nog geen garamie dat het vethaal dat verteld wordt vrij is van normatieve en teleologische elemmten. Juist in de negentiende eeuw had een groot deel van de geschiedschrijving in West-Europa, alleen al door de keuze van de onderwerpen, een nationalistische of lokaal chauvinistische strekking. Het is daarom ook enigszins unfair dat critici als Kar! Popper en Robert Nisbet speciaal van de theoretici over sociale evolutie uit die tijd de ideologische vooringenomenheid sterk hebben benadrukt - alsof de historici uit dezelfde periode daar geheel vrij van geweest zouden zijn. 9 Deze critici hadden er ook onvoldoende oog voor dat de theorieën over sociale evolutie later zelf veranderd zijn, onder meer doordat er nieuw archeologisch en hismrisch materiaal in verwerkt werd. Hierdoor kon het ideologische gehalte af- en het empirische gehalte menemen. Tegelijk is het mogelijk geworden het hele idee van fasen of stadia te nuanceren door het te plaatsen in een perspectief dat voorrang geeft aan processen. Deze laatste wending kan misschien ook helpen om het bezwaar te ondervangen dat stadiatheorieën voorbijgaan aan het probleem hoe de overgang tussen de stadia in feite plaatsvindt, en om de theorieën minder 'eurocentrisch' te maken.
Stadia in processen: elementaire modelletje5 Op het eerste gezicht lijkt er een onoverbrugbare scheiding te bestaan tussen 'processen', die dynamisch, en 'fasen', die stariscll zijn. Bij nader În-
208
SOCIOlogie en gnchiedem5
zien moeten we echter vaststellen dat de trends die een ware transformatie teweegbtengen slechts zelden op een bepaald punt ophouden; de normale gang van zaken is dat een dergelijk proces blijft doorgaan, ook nadat een nieuw 'stadium' is bereikt. Elk 'stadium' maakt deel uit van een voortdun·nde beweging; het bestaat uit kleinere processen en is onderdeel van grotere processen. Zo opgevat is 'proces' een meer omvattend begrip dan 'stadium' of 'fase'. Deze constatering kan leiden tot een omkering van de in de faseologie gebruikelijke prioriteiten: de processen komen op de voorgrond, en de fasen of stadia worden niet langer in statische zin gedefinieerd maar in termen van juist die processen, waarvan ze deel uitmaken en waar ze uit voortkomen. Stadia en fasen zijn aldus opgevat episoden in een voortgaand proces, die vooral gekarakteriseerd worden door het feit dat gedurende een bepaalde fase bepaalde trends domineren. D e stadia worden in de tijd begrensd door specifieke overgangen of keerpunten. In de context van de mensheidgeschiedenis zijn die keerpunten van het meeste belang, die optreden (I) wanneer een bepaald proces zich voor het eetst manifesteert en (2) wanneer (w ooit) dat proces tot in alle dan bestaande menselijke samenlevingen is doorgedrongen. Dit klinkt allemaal nogal abstract. Laat ik daarom enkele voorbeelden geven. Zoals ik al eerder heb betoogd, is een van de belangrijkste trends in de menselijke geschiedenis de toenemende differentiatie in gedrag en macht tussen mensengroepen en alle nauw verwante diersoorten. JO Dit differentiatieproces is al meer dan twee miljoen jaar aan de gang. Het heen geleid tot een toenemende dominantie van mensengroepen over alle andere wogdieren, waardoor de 'inter-specifieke' strijd tussen mensen en andere dieren minder belangrijk is geworden voor het bepalen van de loop van de menselijke geschiedmis (hetgeen natuurlijk niet wil zeggen, dat zulke gevechten überhaupt niet meer plaarsvinden), terwijl 'inua-specifieke' gevechten tussen mensengroepen, vooral groepen georganiseerd in stammen ofstaten, aan belang gewonnen hebben. In deze allesoverheersmde trend kunnen als - evene::ens zeer globalesubtrends onderscheiden worden de drie grote door mensengroepen teweeggebrachte ecologische transformaties: de domesticatie van hC't vuur, de agrarisering en d e industrialisering. Deze verschillende 'subtrends' vormen stuk voor stuk processen die ook nog steeds in volle gang zijn. De:: opkomst van de landbouw heeft geen einde gemaakt aan de vuurbeheer-
LfllJgr-termijnprocessen
209
sing, noch heeft de induscriële revolmie de landbouw beëindigd. Toen sommige groepen gingen leven van oogstgewassen en vee, ging de mensheid een nieuw stadium in. Maar intussen bleef men doorgaan de vuurbeheersing uit te breiden, onder andere door het bouwen van ovens voor het pottenbakken en de metaalbewerking. De induscrialisering gaf nieuwe impulsen aan de vuurbeheersing, en leidde bovendien tot de opkomst van een 'bio-industrie' waarin agrarische en industriële activiteiten samengaan. Een conventionele indeling van samenlevingen in typen gemarkeerd door fasen van bijvoorbeeld 'agrarische' en 'industriële' samenlevingen, gaat te makkelijk voorbij aan het feit dar de processen die kenmerkend waren voor een vorige fase in de volgende fase blijven doorwerken. Ze zijn minder dominant geworden, maar ze zijn beslist niet afgelopen. De drie ecologische transformaties "Lijn dermate ingrijpend geweesr dat"Le kunnen dienen ter markering van de belangrijkste stadia in de sociaal-culturele ontwikkeling - en daarmee in de infrastructuur van de geschiedenis - van de mensheid. Aan de hand van deze markeringen laten zich schemarisch vier stadia onderscheiden, namelijk een stadium waarin er geen samenlevingen waren met vuurbeheersing, landbouw, mechanische industtie ofx; 2 een stadium waarin er ten minste enkele samenlevingen waren met vuurbeheersing, maar geen met landbouw, mechanische industrie ofx; 3 een stadium, waarin er ten minste enkele samenlevingen waren met vuurbeheersing en landbouw, maar geen met mechanische industrie ofx; 4 een stadium waarin er ten minste enkele samenlevingen waren met vuurbeheersing, landbouw en mechanische industrie, maar geen met x. Dit eenvoudige vier-stadiamodelletje kan in de eerste plaats dienen om een verbinding te leggen tussen chronologie en faseologie. Elk van de keerpunten die de overgang van het ene stadium naar het andere markeren, kan in principe chronologisch bepaald worden. Zelfs als de huidige stand van archeologische en historische kennis nog geen precieze datering mogelijk maakt, kan er wel al een hypothese worden opgesteld die zich alweer, in principe -leent voor empirische toetsing. Een tweede mogelijkheid die het modelletje biedt is de ontwikkeling van bepaalde samenlevingen te plaatsen in de context van de ontwikke210
Sociologie en geschiedenis
ling van de mensheid als geheel. Het classificeten van een bepaalde samenleving als behorend tot het type 'jagers en verzamelaars' of 'landbouwsamenlevingen' is niet voldoende; voor een goed begrip van welke jagers- en verzamelaarssamenleving ook is het nodig te weten of die samenleving zich bevond in stadium een, twee, of drie, - dat wil zeggen of ze verkeerde in een stadium waarin er wel ofgeen agrarische en industriële samenlevingen voorkwamen. Ten slotre kan het modelletje ons eraan herinneren dat we steeds van doen hebben met voortgaande processen. Daarom heb ik het stadium x erin opgenomen, om te bten uirkomen dat de opkomst van mechanische industrie niet de laatste door mensen teweeggebrachte ecologische transformatie hoeft te zijn. Er is alle reden om te veronderstelIen dat de mensheid nog een vijfde stadium zal ingaan; misschien is dat zelfs al begonnen, zonder dat we dit al duidelijk genoeg beseffen. De constatering van de drie ecologische transformaties kan ook aanleiding geven tot het formuleren van een ander stel algemene proposities, namelijk: Er moet een tijd geweest zijn waarin uitsluitend groepen mensen of mensachtigen zonder vuurbeheersing vootkwamen; 2 vervolgens moet er een tijd geweest zijn waarin zowel groepen mét vuurbeheersing als groepen zonder vuurbeheersing voorkwamen; 3 er is nu een tijd aangebroken waarin nog uitsluitend menselijke samenlevingen mét vuurbeheersing voorkomen. Deze trits uitspraken, samen ook weet een heel eenvoudig voorbeeld van een procesmodeHetje vormend, roept fascinerende problemen op. Hoe is het tussenliggende stadium bereikt? Wanneer en waar is dat gebeurd? Hoe lang heeft de tussenliggende fase geduurd? Waardoor is daar een eind aan gekomen, en werd de derde fase bereikt, de climaxfase? Wat de vuurbeheersing betreft, beschikken we niet over voldoende empirische gegevens omtrent fase een en twee om deze vtagen met zekerheid te kunnen beantwoorden; we moeren ons tot hypothesen beperken. Wat betreft de landbouw en de mechanische industrie bevinden we ons op vastere bodem, en kunnen we aan dezelfde trits uirspraken een srevige empirische basis geven: eerst was er een fase waarin geen enkele mensengroep beschikte over landbouw; toen kwam er een fase waarin sommige groepen wel landbouw bedreven en andere niet; en nu zijn we in een fase Langt-terrnrjnprocessen
211
gekomen waarin elke mensengroep, waar ook ter wereld, op zijn minst kan beschikken over produkcen van landbouw. Dezelfde formuleringen lenen zich voor tal van andere zaken, wals schrift, geld, steden, of metalen. Telkens kunnen we dezelfde volgorde waarnemen, en dezelfde vragen stellen aangaande het wanneer, het waar en het hoe van zowel het begin als het einde van de tussenliggende fase. Bovendien kan het modelletje attenderen op negatieve gevaHen, waat het tussenliggende stadium niet heeft- geleid tot een climax waarin de zaak in kwestie universeel werd; het instÎtum van de slavernij is daarvan een voorbeeld met vele complicaties; een veel simpeler voorbeeld is de stoommachineY Hoofdzaak is in ieder geval te letten op de al dan niet optredende opeenvolging van een stadium 'uitsluitend wnder' via een stadium 'zonder en met' naar een stadium 'uitsluitend met'. Het probleem is steeds hoe deze zo eenvoudig te formuleren ontwikkelingsreeksen in feite zijn verlopen, en hoe dit te verklaren is. Wat het procesmodelletje doet is in weinig woorden op dit probleem te attenderen.
De verwevenheid IJdn
beh~ersing
en verafhankelijkmg
Door de drie ecologische ttansformaties naar voren te halen als de belangrijkste markeringen in de sociaal-culturd.:: ontwikkeling van de mensheid, beklemtoon ik het grote belang van deze transformaties. Dit betekent echter ni.::t dat ik ze beschouw als de 'oorraken' van de ontwikkeling. De ecologisch.:: transformaties hebben ongetwijfeld in allerlei opzicht gewerkt als katalysatoren, waardoor andere ontwikkelingen op gang gebracht of versneld zijn; maar die andere ontwikkelingen (demografische, politieke, technische, enzovoort) hebben vervolgens het verloop van de ecologische ontwikkelingen weer beïnvloed. Werken met procesmo~ dellen betekent afstand doen van het idee dat het onderwek zijn voltooiing moet vinden in de ontdekking van monocausale determinanten. De bewering dat sociaal-culrurele ontwikkelingen zich slecht lenen voor een monocausale analyse houdt niet in dat ze 'onbepaald' zouden zijn. Integendeel; maar de relaties waardoor ze bepaald worden zijn steeds ten minste 'bicausaal' en in de meeste gevallen 'mulricausaal'. Als we ontdekken dat een omwikkeling (a) van invloed is geweest op ontwikkeling (b), mogen we er vrijwel zeker op rekenen dat (b) eveneens van invloed is geweest op (a). Deze wederzijdse beïnvloeding of 'wisselwerking' is heel 212
,I,'oc101ogie en geschiedenIS
duîdelijkop te merken bij de d rie door mensen tewct:ggebrachte cr:ologische transfo rmaties. Deze ecologische transfo rmaties l:nen zich aUe in gelijke termen omschrijven, namelijk als proas.s<=n in de loop waarv;m aanvankelijk wilde, ongetemde (ofin het geval van fossiele brandstoffen , ongebruikre) naruurkrachten zijn 'gedomesticeerd', 'getemd', en in de menselijke samenleving 'ingelijfd'. D it 'temmen' berekent een tOl.': name van 'behec:rsing': de natuurkrachten zijn gedeeltelijk voor menselijke bedoelingen ingezet en aan een menselijk regime onderworpen. Anders dan een al te rechtlijnige logi<'''3 rou doen vcnnoo:ien. is de [OI.': nemende ' beheersing' educt nicl gepaard geg::un mer een navenant afnemende 'afhankelijkh eid'. lnlegended, door hun levens af te stemmen op een bepaald niveau van 'heh ecrsing' (van vuur, van planten en dieren , van fossiele brandstoffen) , zijn de mensen ook steeds meer aangewezen geraakt wwel op datgene war zij beheersen als op de middelen waarmee Zt' die bcheersing uitoefenen. Ook zijzelf zijn steeds meer komen te verkeren in de ban van een tegime, waarvan zij, naarmate het langer bestaat, de herkomst niel meet kennen eli waarvan ze de werking als,onontkoombaar ervaren. Terwijl de woorden ' beheersing' en 'afhankel ijkheid' een tegenstelling suggerert'n, is de feitelijke verhouding lussen de cond ities waar we met deze woorden op dod en d us veel ingewikkddC'r. Dit was:.I.1d uidelijk het gev21bij de vuurbehC'C'rsing: naarmate de mC'nsen er bijvoorbeeld meer aan gewend raaktC'n gekookt voedsel re eten, konden zij moeilij ker zonde r vuur C'n dus ronder de daarvoo r nodigC' zorg en inspanning. Bij de land bouw was de samenhang nog dwingender. cr kwam dan kzij dC' tocnemC'nde heheersing va n gewassen mcer voedsel; di l leidde ta l een groei van hel aantal me nsen; om dele all~ IC kunnen voede n was cr nog meer voedsel nodig; hiervoor werd nieuw land onlgonnen; de hoeveelheid woesle gro nd waarop gejaagd en veaameld kon worden werd d aardoor weer kleiner; en dat maak re de m ~ n se n nog sterker afhankelijk van de landbouw - van de produkten en daarm~e van de produktiemiddden. De subtiele verwevenheid van beheersing en afhankelijkheid werkt door in vrijwel alle sociale lange·tC'rmijnprocessen. en draagt ertoe bij dat deze in het alge m~en 'blind' en 'ongepland' verlop<:n. Van tOegenomen beheersing mogen we in de mees te gevallen wel aannemen dat daar zC'ker op korte termijn bewust op aangestuurd Îs; van de verafh an keli jking die er onvermijdelijk mee gepaard ging is hel C'chter veel waarschij nlijker dat dac zich ongc-wild en ongepland heefl voltrokken, Langr-urmijnpTOUfun
Z l3
Deze laatste constatering is er een van een zeer grote algemeenheid. Het is echter niet een 'wet', die we bij voorkeur in een passende wiskun~ dige formule wuden moeten vastleggen. Het is eerder een attenderend inzicht, dat de aandacht vestigt op het samengaan, in wisselende doseringen, van beheersing en verafhankelijking, en daarmee op de dialectiek van bedoelde handelingen en onbedoelde ontwikkelingen. Dominante trends
Een belangrijk onderscheid bij de bestudering van lange-termijnprocessen is dat tussen universele en dominante trends. De trend naar roenemende specialisarie bijvoorbeeld kan universeel blijken re zijn, maar dat hoeft niet uit te sluiten dat er ook in iedere samenleving een trend in de richting van despecialisatie te bespeuren valt, voortkomend uit het streven van mensen om zîchzelfte behelpen en minder van specialisten afhankelijk tezijn. Het lijkt me daarom een goede vuistregel en een verstandige onderzoeksstrategie om ervan uit te gaan dat er bij elke voorkomende trend ook tegentrends aanwezig zijn, die in de omgekeerde richting werken. Het principe van de aan elkaar gekoppelde toenamen in beheersing en verafhankelijking vormt een ondersteuning voor dit uitgangspunt, evenals de overwe~ ging dat de meeste veranderingen die voordeel bieden voor sommige mensen schade berokkenen aan anderen. Zelfs als die anderen slechts gering in aantal zijn ofweinig macht bezitten, dan nog ligt het voor de hand dar zij enige weerstand zullen bieden tegen de dominante trend. Deze weerstand venegenwoordigt dan een tegentrend die, wlang hij zich niet echt kan doorzetten, gedoemd is om 'recessief' te blijven. Er wu uiteraard geen sociaal-culturele evolutie hebben kunnen plaatsvinden als elke trend altijd tenietgedaan was door even sterke tegentrends. Er hebben zich dus wel degelijk dominante trends voorgedaan. Het gaat erom deze aan te wijzen en een verklaring te zoeken voor het feit dar ze dominant geworden zijn. De meest fundamentele trend in de menselijke geschiedenis is misschien wel de in dit boek al menigmaal gesignaleerde toename van de verschillen in gedrag en macht tussen mensengroepen en alle andere verwante dieren. Deze trend is al sinds het Paleolithicum dominant en gaat nog steeds door. Het al in een vroeg stadium gevestigde en daarna langzaam toegenomen overwicht van mensen op andere dieren is ongetwijfeld een voorwaarde geweest voor het omstaan van de landbouw aan het 214
Sociologie en geschiedenis
begin van het Neolithicum. Daarna is. 'loals dat met voorwaarden w vaak gebeurt. de oorspronkelijke voorwaarde door de voortgaande o nrwikkeliog VOln landbouw en "eeteelt s l ~ds verder versterkt. Sinds de opkomst van de landbouw ha ft zich over ~n ~riode van meerdere millennia een vijftal met elkaar samenhangende dominante m=nds in de mensheidgeschiedenis gemanifo[ecrd. Oae trends waren niet overal direct .!opontaan aanwezig, maar nadat 11: eenmaal in bepaalde gebieden op gang geko men waren. hebben -re stCCÜS meer om z.ich heen gegrepen (Q[dat-re nu , in dè rwintigsleccuw. de dominante trends in vrijwel alle: same nlevingen over de hele wereld geworden 'lijn. (Misschien hebben enkele sam enlevingen tegenwoordig een stadium bereikt waarin sommige van deze trends overvleugeld worden door tegenbewegingen. In verreweg de meeste hedendaagse samenlevingen blijven di r echter nog altijd de dominante trends.) Uit de opkomst van de landbouw vloeide direct de erend voort naar een toename en intensivering van de produktie van voedsel, hetgeen met z.ich meebracht een groá van de menselijke bevolking en een roenemt:nde C011(:mlTiUj~ van deu: bevolking in vaste nederzettingen. Binnen e n tussen de nederzettingen traden z.owel processen van spujll/isatj~naar socîale functie op. als processen v;;an oTgllniJllti~ in meer omvallende politieke, economische en religieuu verbanden. Met de toenemende specialisatie en organisarie groeiden ook de verschillen in macht en rijkdomeen procC.!> van voortschrijdende strarificatit. De vijfgcnoemde trends !;;aten zich voor een deel herleiden tOt de processen van diffetenti;;atie en integratie, die reeds door Hemen Spencer zijn aangewezen als de hooFdken merken van evolutie in her algemeen. I ! In de groei. de concentratie en de organisacie van de menselijke bevolking kunnen we (oeneme nde inregratie herkennen, in de special isatie (oenemende differentiarie. en in de matilicatic beide. G ezien de naUWe vcrvlochrènheîd van de genoemde trends lijkt het me vrij uinichrloos o m te trachten binnen dit vijftal één hoofdtrend te vinden, die de vier andere op gang gebr;;ach[ en gaande geho uden zou hebben. Hel heefr meer zin het feitelijke verloop van de trends na te gaan en aan de hand daarvan te zocken naar een verklaring voor hun gezamenlijke beweging, met inbegrip van de schommelingen en de soms l;;angdurige sr;;agnaries en tegenbewegingen, die zich ook hebben voorgedaan. Er zijn vele gevallen bekend van agra rischesamenlèvingcn. of VOln bep,,;;alde perioden in de geschiedenis VAn dergelijke samen levingen, waarin Lalfgr-urmijnproussm
215
de vijf trends zich niet hebben doorgezet, of waarin zelfs onrwikkelingen in de omgekeerde richring hebben plaatsgevonden. Een duidelijk voorbeeld van dir laatste biedt de ontwikkeling in West-Europa in de eeuwen na de ineenstorting van het Westromeinse rijk. Maar zelfs al zouden de gevallen van stagnatie of ommekeer historisch gezien ver in de meerderheid blijken te zijn, dan nog blijft het opmerkelijke fdt bestaan, dat de vijf genoemde trends op den duur overal dominant zijn geworden - ook daar waar ze soms voor lange tijd uitgeschakeld waren. Beslissend is het 'op den duur' - waar onmiddellijk aan moet worden toegevoegd: 'tot op heden', wam het is praktisch uitgesloten dat een trend als de bevolkingsgroei tot in lengte van dagen zal doorgaan. Maar ook terugkijkend naar het verleden is het zonneklaar, dat geen enkele samenleving zich ooit door de eeuwen heen ononderbroken in de richting van deze vijf trends heeft ontwikkeld. Dit is zelfs in het gebied met waarschijnlijk de grootste sociaal-culturele continuïteit over enige millennia, China, niet het geval geweest. De trends zijn echter wel op lange termijn dominant voor de mensheid als geheel. Ter adstructie van deze boude stelling kan de volgende hypothese dienen, opgesteld op basis van berekeningen van de statisticus Rein Taagepera over de omvang en levensduur van grote rijken. 13 Gemeten over de laatste vijfduizend jaar mogen we ten eerste verwachten dat in elk willekeurig gekozen steekjaar zowel de totale menselijke bevolking als de grootste concentratie daarvan in één stad groter zullen zijn dan de totale bevolking en de grootste stad duizend jaar tevoren. Ook de specialisatie, de organisatie en de stratificatie zullen in de volgens deze criteria meest geavanceerde samenleving verder zijn voortgeschreden dan in enige samenleving duizend jaar tevoren. Misschien beschikken we nog nier over voldoende empirisch materiaal en methoden van kwantificarie om deze hypothese effectiefte toetsen; maar het formuleren ervan kan in elk geval helpen om de gedachten te bepalen en ons in te stellen op het speuren naar op lange termijn dominante trends. De grote gevarieerdheid aan cultuurvormen doet ons Jicht fundamente!eovereenkomsten in de processen van sociale ontwikkeling uit het oog verliezen. Dergelijke overeenkomsten kunnen het gevolg zijn ofwel van een bij een bepaald stadium van ontwikkeling spontaan optredende dynamiek, of van invloeden die uitgaan van een andere samenleving, waar het beuetfende stadium al eerder was bereikt. Een duidel ijk voorbeeld levert het proces van bevolkingstoename. De menselijke bevolking 216
Sociologie en geschii:denis
is lang niet alrijd en overal in aantal gegroeid, en zeker niet in dezelfde mare. Zelfs voor de mensheid als gehed is de bevolkingstoename nÎet ononderbroken doorgegaan: er ujn perioden van stagnatie en teruggang geweest.14 O p den duur bleek de groeitrend echter dominant te 2.ijn, omdat samenlevingen met ccn stcrke bevolkingsgroei samenicvingen waar mind er ofgeen groei plaatsvond o nvermijdelijk beïnvloedden. Veranderende bevolkingsdruk leidde tot golven van migratie - soms vreedzaam , vaker gewelddadig -, die rwee tegengestdde srromingen volgden: een van uir her platteland en de periferÎe naar de sredelij ke cenua, e n ecn În de o mgekee rde richting. Vele van de belangrijkste gebeurtenisse n in de geschiedenis van individuele volkeren en naties hebben, zoals McNeill heeft aangcnxmd, plaarsgevonden in de context van deze verreikende migraüestromen. IS Juist in de periode van de agrarisering heeft zich een zeer grote culturele verscheidenheid ontwikkeld, zowel tussen als binnen samenlevingen. De verscheidenheid tussen samenlevingen was het gevolg gedeeltelijk van isolement, gedeeltelijk ook ju ist van contact en van daa rdoor opgewekte rivaliteiL Bi nnen samenlevingen weroendc.vcrschil1en in belangrijke mate veroorzaa1rdoor specialisatie en, \'OOral, door st ratillcatie. H et ligt in de aard van de onrwikkeling in de richringvan culrurdediwrgmric. dar men Ier verklaring hiervan nier in de eerste plaats:z.al denken aan een gemeenschappelijke dynamiek. En inderdaad: de spèCifieke ontwikkeling van allerlei bijzondere Ulltuurvormen vergr van geval [oc geval een specifieke verkl aring. Deze specilleke verklaringen dienen echrer ce zijn ingebed in een meer algemene verklaring voor her proces van proliferatie Y:l.n cultuurvormen überhaupr. D e culturele divergentie mag in ieder geval nier de aandacht afl eiden van de onderliggende sociologische convergentie: van de suunUTeie overeenkomsten tussen samenlevingen die verkeren in een bepaalde fase of periode. Dergelijke overeenkomsten worden pas goed herkenbaar, wanneer we ze niet statisch opvatren maar oog hebben voor hun dynamiek. Kenmerkend voor militaiHl.grarische samenlevingen is bijvoorbeeld de tendens tot monopolisering van de voornaamste geweJdmiddelen door groepen gespecialiseerde krijgers , die zich ontwikkelen TOr een 'adel' mer eigen 'aristocratische' manieren en een eigen habims, In een aamal gevallen laat zich binnen deze algeme ne tendens een afwisseling waarnemen van perioden, waarin 'centripetale' krachlcn overheersten en gtole rijken rol stand kw.. men, onder her bestuur van één koning ofkcizcr, met Lnllt~- rtnllijTlprorUJrn
21 7
perioden waarin 'centrifugale' krachren overheersten en de rijken weer uiteenvielen en de adel weer meer kansen op autonomie kreeg. 16 Deze afwisseling vermant niet alleen een 'cyclisch' maar ook een omwikkelingsmatig patroon: de dominante lange-termijntrends van groei en concentratie en van toenemende specialisatie, organisatie en stratificatie van de bevolking werkten alle ten gunste van de centripetale krachten en bevorderden op de lange duur het tot stand komen van steeds grotere militairpolitieke eenheden die weinig plaats lieten voor een zelfstandig opererende ksijgsadel. Ook de levensloop van individuen, ook het civilisatieproces op het niveau van de persoon, vindt plaats binnen de context van dominante lange-termijntrends. De combinatie van allengs toegenomen produktiviteit en kwetsbaarheid enerzijds en van eveneens toegenomen destructiviteit en weerbaarheid anden:ijds vormde het kader waarbinnen alle leden van militair-agrarische samenlevingen opgroeiden en zich als volwassenen moesten zien te handhaven. Inzicht in de historisch veranderende en naar sociale status verschillende condition humaine biedt natuurlijk niet zonder meer een volledige verklaring voor alle bijwnd<::rhcden in een individuele levensloop; maar het verheldert wel de achtergrond waartegen vele biografische details begrijpelijk worden, die anders moeilijk verklaarbaar en misschien zelfs onopgemerkt zouden blijven. Anders meenderl?
Bij alle ksitiek die we op de geschiedenisopvatring van Augustinus mogen hebben, blijft één centrale gedachte toch overeind: de ontwikkeling van de mensheid is een eenmalig gebeuren, zonder precedent, en waarvan het ook uiterst onwaarschijnlijk is dat het ooit zal worden herhaald. Maar terwijl Augustinus als de rode draad in deze unieke geschiedenis een goddelijk wilsbesluÎt zag, geef ik de voorkeur aan een meer darwinistische visie, waarin het toenemende overwicht van de mensen op verwante dieren voorop staat. Kennelijk was er op de planeet Aarde een niche voor lichamelijk tamelijkgrote, rechtop lopende, intelligente, door middel van taal met elkaar communicerende, aan de eigen groep loyale zoogdieren. En deze niche is op de lange duur bijzonder rekbaar gebleken: er hebben zich voor de menselijke soort, in een steeds sneller tempo, steeds meer nieuwe mogelijkheden geopend. De vraag hoe lang dit nog zo door kan en zal gaan laat ik terzijde. 18 218
Sociofogi~ en
geschiedeniJ
Het gaat me hier om de terugblik: welke struclUu r en regelmaat er voor ons in de omwikkeling tot dusver te ontdekken vale In dit hoofdstuk heb ik proberen aan te mnen, ten eerste, dat het vandaag de dag mogel ijk en zinvol is ons een beeld te vormen van de ontwikkelingsgeschieden is van de mensheid als geheel en, ten tweede, dat ons hiervoor niet alleen een grote hoeveelheid empirisch mareriaal ter beschikking staar, maar ook een manier van denken, en wel een d ie chronologie en liseologie combineen. Ter illusua.rie van deze ma.nier van d~ken heb ik, ten derde, enkele simpele procesmodelletjes geformuleerd, die de oriëntatie in een wereld van lange-termijnprocessen kunnen vergem:l.kkelijken; ten vierde. erop gewezen dat in de meeste gevallen bewust gezochte (Oename van beheersing gepa:l.rd is gegaan met niet bewust gezochte toename van afhankelijkheid; en, ten vijfde, naast de als eerste gesignaleerde basistrend nog enkele andete dominante trends genoemd. Als minimale conclusie heeft mijn betoog. naar ik hoop, opgeleverd dat het speuren naar la n gc-termi j npro~n in de mensheidgeschiedenis meer is dan hel: najagen van een illusie. Er In'en ongerwijfeld sterke \\."CeJstanden tegen d it idee - wccrstanden die onder meer {Ol uiting komen in ecn wijdverbreid 'ontwikkdingsagnosticisme', dat elke poging (Ot lheoriC\'ormingover lange-tennij nprocessen in de geschiedenis al bij voorbaat als vergeefs beschouwt.19 Mij n betoog heeft, in al tijn voorlopigheid en onvolledigheid, hopelijk aangetoond dat een dergelijk agnosticisme ongegrond is. We kunnen wel degelijk sprek.:o:n van een structuur in de sociaal-culturele omwikkeling van de mensheid, lOnder dat we hiermee mereen een beroep h~en te doen op mo nOClusale. releologische en normatieve redeneringen. D;i;t de onrwikkeling een bepaalde structuur vertoom betc.kenr niet dat er één oorzaak am ten grondslag ligt, dal ze gericht is op een doel. ofdat 7L beantwoordt aan een ideaal. Er lijkt misschien een onverzoenlijke legenstrijd igheid Ie bestaan lUSsen het idee van slrucruur en regclmaar en dat van een eenmalige ontwikkeling. Als hier al een tegensuijdigheid in het spel is, dan zullen we ermee moeten leven - zoals de astronomen aanvaarden dat we maar één heelal kennen, de geologen dat we maar één planeet Aarde kennen , en de biologen dat we maar één evolutie va n her leven op Aarde kennen . Het eenmalige van de ontwikkel ing belemmen nÎel: de mogelijkheid om binnen de onrwikkding overeenkomsten, regelmatigheden en onderlinge verbanden op te merken. Geen rwee gebeurtenissen tijn ooit volscrekt identiek; m:I.M ook is geen enkele gebcunenis ooit volsu ekt {in de tin van: in Lange-u rmgnprOU$un
2J9
ieder denkbaar opzicht) uniek. Aan Carry van Bruggens fraaie uitspraak 'Er is geen linder zijn dan anders-z~Jn'kunnenwe met een gerust hart toevoegen: 'Er is geen ander zijn dan eender zijn: Zowel het 'anders' als het 'eender' zijn zou in de begrippen die we gebruiken tot uiting moeten kunnen komen. Bij het kiezen van termen en zinswendingen in dir boek heb ik daar rekening mee gehouden. Over welke episode uit de mensheidgeschiedenis we het ook hebben, steeds moet duidelijk zijn dat ze lich heeft afgespeeld in een samenleving, die in een chronologisch bepaald tijdvak verkeerde (hier is wat Michael Mann het 'besef van wereldhistorische tijd' noemt relevanr 20 ), en die gekenmerkt werd door een bepaald soorr ecologisch regime met de daarbij behorende balansen van afhankelijkheid en beheersing, van produktiviteit en destructiviteit, van kwetsbaarheid en weerbaarheid. Pas door inzicht in de algemene constellatie waartoe de betreffende samenleving (chronologisch en faseologisch) behoorr kunnen we bepalen, hoe dit ene bijzondere geval zich verhoudt tot soortgelijke gevallen, waarin het zich daarvan onderscheidt, en hoe dit 'anders zijn' eventueel te verklaren is. Bij het zoeken naar verklaringen is het van belang logica en dynamiek uit elkaar re houden. 'Logica' slaar op modellen, 'dynamiek' op de werkelijkheid die we met behulp van de modellen trachten te beschrijven en te begrijpen. Het maakt een groor verschil of we het hebben over zoiers ah de 'logica van het industrialisme', dan wel over 'de dynamiek van industriële samenlevingen' .l! Een manier om de dynamiek van sociale figuraties onder woorden te brengen is gebruik te maken van 'conditionele analyse', dat wil zeggen het zoeken naar precondities en postcondiries, oftewel voorwaarden en 'nawaarden'. Tot de precondities behoort al hetgeen een bepaalde verandering wals de opkomst van een nieuw ecologisch regime mogelijk maakt: her complex van factoren, waafIJan de verandering een functie is. De postcondîrîes omvatten de functies die de innovatie (bijvoorbeeld het nieuwe ecologische regime) heefr voorde diverse betrokkenen, en die maken dat de innovarie blijft voortbestaan, geïnstirueerd wordr. 2l Het begrip innovatie doet denken aan verandering, het begrip instiwering aan conrinuïteir. In beide gevallen hebben we met processen re maken. Ook sociale en culrurde continuïteit - al dargene dat in de marxistische literaruur bekend staat als de 'reproduktie' van maatschappelijke verhoudingen - komt voort uit processen. Er kunnen in deze processen wel telkens kleine muraries optreden, maar wanneer de cominUI220
SOrloiogil' en gesthiedems
teit overweegt, verdwijnen verreweg de meeste daarvan zonder blijvende sporen na re laten. Sociale processen laten zich behalve mer biologische ook met chemische processen vergelijken. Ze doen zich evenals chemische reanies onophoudelijk voor, in velerlei vorm en op allerlei schaal; de kunst is in de voortdurende afwisseling van gebeurtenissen, klein en groot, de processen te herkennen - als verbanden die het ontdekken waatd zijn. De meeste sociale korte-termijnprocessen zijn in principe herhaalbaar; het eerder genoemde receptie-effect is een duidelijk voorheeld. 1J Hoe langer de termijn van sociale processen, des te minder zullen ze zich voor herhaling lenen: de verschillen in gedrag en macht cussen mensen en andere dieren kunnen in de toekomst nog groter worden, of misschien in bepaalde opzichten juist wel kleiner- maar het hele differelltiatieproces zoals dat zich over vele duizenden generaties heeft voltrokken lijkr even onherhaalbaar te zijn als de vorming van de elementen in het hedal. In laatste instantie is ieder sociaal proces op lange termijn een aaneenschakelingvan (min of meer herhaalbare) korte-termijnprocessen, en zijn alle sociale processen op korte termijn ingebed in (niet voor herhaling vatbare) lange-termijnprocessen. Zo is, om op het eerste hoofdstuk in dit boek terug te komen, de beschamlllg die mensen elkaar en zichzelf aandoen een bij herhaling optredend proces, dat in elke samenleving voorkomt, maar onderhevig is aan historische verandetingen. Bij het tijdhepalen is de combinatie van herhaling en eenmalige ontwikkeling nog duidelijker: overal waar vormen van tijdbepalen beschikbaar zijn, maken mensen daar herhaalddijk gebruik van; maar in die vormen zdfhebben zich omwikkelingen voorgedaan, zoals de uitvinding en de verbreiding van het uur, die we ons moeilijk als herhaalbaar kunnen voorstellen. Zal dit laatste niet ookgeldc:n voorde opkomst van rdigieus- en militair-agrarische regimes en voor alle ovetige lange-termijnveranderingen in gedrag, macht en habitus die in dit boek ter sprake zijn gekomell~
Ltlflgf-tcnnijnprocessffl
221
No ten
Schltarnu 4lssoáak pIJn J.
Bc:werkte lekJ[ ~an ecn leûng ge houden ~oor he! Trouw-sympos ium 'Schuld e n Khaa mle in de Amsldkc:rk re Amsu: rda m op 19 n()\'embe l 199 4. en În ecn ~..,rdcK Y(r~ ie afb>e
1. 3· 4.
5. 6. 7.
S. 9. 10.
[I. 12.
13. t4-.
15 .
16 .
Ik GiJ$ Is8 (1995): HJ-H9·
Van Bruggen 1948: 9. Terwijn 1993: .l .g. Frijda 1988: 38. Frijda 1988: l81 -S1. l\,ugustin us. Br!lj'tltniHrn l. XVIIl, 29 . SchetTen Rrtzin~r 1991; 41-60. ZÎe ook 5dtdf 1994. Vgl. Blok 19119. rn voor ten iers andnc v:lriam Rooójlkken 1994: 415-31. Oe rel men inrro" m C:X1I':apunitid" zijn bedachl door Sa ul RolC'n~ig ril zij n ove' genomen door Fl ugd 1945. Malinowski 1916: 77-80. Het voorval is uitvoe rig bespmken door Bet:kcr 196j: 10-11. Van den Bergh 1980: 256-71. Ge~ i lec rd door 8'as 1981, I: 11 5-16. Elilxn W<:1:en af te sla:l n_ &ncd.îet 19 46 : 156-58.
Dt W()fm rn ti, klok I.
C~hr~n Y\lOf
Johan Heilbron en Nko Wih<:fdink (red _), Montiinli"J'i nt. Dr _rrfdu",.",lroing. Gwningen: Amsterd:am, Sociologi:;cli TIjd. 5cilrifl/Wo!fen N ......tdhoff 1995- Mrt dank voor nUllig comm<:m..ar un H,~ God· INmJ;"g /),m U il
JOIU Obcrski, FIt'ri<:~orming OV~ I fi,KI bi~dcnAd a m 1990. NowolllY1994. <:n Schmied 19115. EJias 19115. Campbd11986: ol }. VgL G leich man n I'}tr}. U i, IU imle-<,·houw!ng. Zie hiemvn hel inle n;55ant~ bock van Zcrubavd (1 9Sl). ~11 k-HCSSC'nauer,
1. 3. 45.
6. 7. 8_
Notmbijpp.II -24
223
9. Evan,-Pritchard 1940: 100-1. 10, VgL Avcni 1990: 74-80. 11. M~~r ov~r het tijdbepalen door prj~st~rs ~n de macht die zij daaraan ontleenden in het hoofd,ruk
logidGoudsblom 1990), Cipolla 1967' 103. Vgl. Young 1988, 227-8. Evans-Pritchard 1940: 103· Elias 1982, 2: 157-8. 'De wetenschap is de tijd aan het hemnrdekken' (Prigogine en Stengers 198): 26). Zie ook hieronder, p.t8}, V(~lnOOI.
De verlriding lJtln het uva/ J.
2. 3. 4.
I. 6.
Licht bewerkt<: t~bt van ~en voordracht voor hel Jubil~umsymposium Stichting Natuur en Milieu, UtreChl 6 novembcr J99t. Afwnderlijk verschen en bij Amslerdam Univer.,ity Press, 1993. Meer ov<:r de hegrip~n extensieve en intensieve groei bij Jone, 1987 en 1988. Zie ook Lemaire 1984. Zie nok hieronder, pp. 55-66. Vgl. McNeill 1996. Harris en Ros.' 1987: 76.
7. 8.
Durk.hcim 199\· Meer hierover o.~. bij Obon '96), De Sw~~n 19~9, en Tdkgen en Wolsink '992: 6590. Zie ook hieronder, pp. 191-201. 9. Vgl. MenneJl 1988; Van OHerloo 199°. 10. Aam C.a. 1995.
Vuurbthuning m htt overwicht van mtmrn op andat diam I.
z. 3. 4· ). 6. 7. 8. 9· 10. 11. 12. '3. 14.
Bewerking van 'The Impact of rhe Domesrication ofFire upon the Balance of Power berween Human Groups and Orher Anim~ls', in Heidi Dahlcs en Hans Mark.> (red.), Animaf Kingdom and Human Empire. Nijmegen: Focaal 1990. Vgl. Wa5hburn cn uncaster 1968. Voor cm nadere uirwerking van het begrip regime in de hier gebruikre betekenis zie Spier 1996. Vgl. Goudsblom 1992. Zie ook Pyne 199)· Vgl. Pe&sl977. Het begrip ovedeving5cenheden i5 ontleend aan Norben Elias. Zie Mennelll989: z87,noorl6. Vgl. eohen 1977. Vgl. Clutlon-Brock 1987. Harrisl978: 5-7· Vgl. Spiegcll996. Vgl. Goudsblom 1992: 197-99. Zie ookAd~m51996. Vgl. SerpeJl1986; Swabc 1996. McNcill1996. Bij het begrip 'gevoebtrucruur' heb ik gedacht aan Gouldner '975, hoofd5tuk een.
Dt opkom,t vtm reiigitu,-agrarüche regimes I.
Een eerdere versie is samen met volgende hoofdstuk verschenen onder de litd 'Prie,lrers en krijgers' in mijn boek Taal tn rociale wrrkrlijkhàd (Anmerdam: Meulenhoff 1988). D e hier afgedrukte rdm is gebaseerd op het artikel 'Ecologiol Regimes and the Rise ofOrganised Rdigion' in Johan Goudsblom, E.L. Jont.> en Stephcn MenneH (red.), Human Hijtory and Sodal Procm (Exeter: University ofExeter Pre» 1989) m Goudsblom, Jones en Mennell (red.), Th,. COUrg of Human Hiuory (New York: Sharpe 1996). z. Linton 1955: 661-63. 3· Lcnski 1966: 2)6. Uit talrijke andere voorbeelden noem ik hier, vrij willekeurig, Conrad en Demarest 1984: 44; Elias 198]: 241 ;Johnson en Earle 19&7: 318; Scane '988: 103. 4· Duby 1985' 22-24. 5. Duby 1985' 24· 6. Lloyd 1984: 44. (Vraagtekens wegevoegd. }.G.) 7. I Samuclz: 12-17. 8. Boserllp 1989. 9· Elias 1971: 176.
Noten bij pp. 45-74
225
10. Eli;c; 1985: 2Q, Elias heeft op vtTschillende plaatsen theuretische beschouwingen gewijd aan de relaties tussen priesters en krijgers. Zie bijvoorbeeld 1976: 42-4,; 1981, 2: 191-94; 1987: 229-38. 11. Elias 1982, I: 178. In her Nederland, is het moeilijk verraalbare onderscheid tussen FremdZWI1 ng en Sdbitzwang minder pregnanr a;lOgegeven mer 'dwang door anderen' en 'zelfdwang'. 11. Deze gedachte is uitvoerig uirgewerkt door De Swaan 1989: 23-60. 13· Linmln 1981: 4414· Lincoln 1981: 65; 155"6_ 15· Harris 1974: 6-50; 1977: 19,-232; 1985= 47-87.
De opkomt! /ian mjfjtair-agrarijch~ I.
2. 3· 4. 5. 6. 7_ 8_ 9. 10.
11. Il. 13. 14.
r~gim(J
Een eerdere versie is samen met het vorige hoofdstuk versçhenen onder de tirel 'Pries,ers en krijgers' in mijn boek Taaf m ,oáa!e wtrkefijlrhtid (Amsrerdam: Meulenhoff 1988), De hier afgedrukte ,e!cst is gebaseerd op het artikel The Formalion ofMilitary-Agrarian Regimes' in Goudsblom, Jones en MennelI (red.), Human Hij/ory and Sodaf Preem (E"erer: University ofE"eter Ptess 1989) en Goudsblom, Jones en Mennell (red.), Tht CountofHuman Hûtory{New York: Shatpe 1996). Zie de Nederlandse vemJing van dr. W. Kassies (1989). Weber 1922. Vgl. Jan Romein (r964: 6,-84 en 1981' X[[[-XIX) ovcr hcr Algcmeen Menselijk Pa{[oon. het AMP, Zie ook hierboven, p. 98. Homerus, Odys>ei(l, Boek IX, vers 39-43· Zie Finley 1977. Azu 1929' 6"10. Zie ook Huber 1963. Azu 1929: 9. Mcerhierovetoppp. 1I 7- 18 . Zie ook McNei111963: 18-22 en 33-40. Voor Mesopotamië zie ook Wenke 1984: 24967; voor China Wenke 1984: 325-27; Stover en Stover 1976: 25. ,8; voot MiddenAmerika COllf4d en DemareSl1984: 19 en (mer enig voorbehoud) 88; voor Pcru Spier 1994: 31-98. De bewijzen voor de historische priorilei, van een 'theocratie' (zoals de ptiesrerheers.chappij - de 'hiërocratie' - meestal enigszins theologiserend wordt genoemd) zijn misschien ie,s minder sterk d;lO auteur.1 al> Adams Ü966} en WoIf(1959) gemeend hebben; de argumenten die Glassman (1986: 25-36) geeft voor deze priorireit lijken me echrer nog steeds plausibel. Zie ook Goudsblom 1991: 84-88. Wichers 1965: 53. McNeiH 1996: 18-19: zie ook Gdlner 1988: 145-171. NierlSche 1980: 18.
Hu raadu! van dt mannenmacht I.
Voordracht gehouden op het congrt' 'Vrouwen/Mannen, ver~nderingen in maalschappelijke verhoudingen' in het kader van de Vlaam5-Nednlandse Sociaal-Weten-
226
Noun bij pp.
76~97
2. ;.
4j.
6.
schs voor hun cnmmentaar op e",n eerdere versie. Zie Bouwe.... l99!. Voor een onderbouwing \'
286). 7.
8. 910_ 11 H.
13· t4· 1). 16. 17·
lil. 19· 20,
Zl,
H.
23· Z4_
Vgl. De Be
Noten bl/pp. 97-106
227
Koningm en hun rijken
I. 2. 3·
+ \ 6. 7·
8. 9. la. 11 Il. 13· 14. I). 16. 17· 18. 19. 20. 2J. n. 13
24. l\.
1G.
27. 28.
Eerder vcrsçhencn in Kees Bruin en Kirty Vcrrips (red.}, Dnar her volk gedragm. K{)ning,chap en s{lmenhving. Groningen: Anmcrdams Sociologisch Tijdschrift 1989. Finley 1977' 82-98; Zie ook Arnheim 1977: 13-23. Woordenbotk da Nrdulandse Taal, Jeel 7, kolom \259. Geciteerd in Bdii'n e.a. 1981: 29. Beli;;;n c.a. 1981: 39-40. Mason 1968: 186. 'Der König iS! übcr~J1 primär "in Kriegsfüm. Das Königtum wächsr aus charismatischem HeJdentum heram. [...] Richrig ist nur: dass das normale Königtum das zu einem Dauergebilde gewordene charismarioche Kriegsfümenrum isr, mit cinem Herr5chafrsapparar zur DomestikaIion der unbewehnen GewaJllln!erwnrfenen.' Weber 1964: 8B· Frazer 199): 128. Harri5 1978: Iq. Homerus, Odysseia, Bock IX: ycrs 42. Zie ook hierboven, p. 86. Beatrie 1968: 388. Vgl. Eliasl969' 10-lI. Vgl. FerriJI 198); Eli"" 1982, 2: 99-237. Zk bijvoorbeeld Cohen 1985. Vgl. McNeill 199): 102-4Singor 1988: 144-\. Fra2er 199\: 19-31; 119-127. Voor vooral de eerste fase zie Glassman 1986. Zie de afbeelding van de Mehinacu-hoofdman (in her onderschrifl per abuis aangeduid ab chirj) in Harri~ 1993: 196. Zie Jacob5en 1939. Geem: 1980: 134. Zie K~ntorowir'(19)7. Ygl. Elias 1969; Doornbo, 1978; KaplJ5<:ill5ki 1984. Kuhn 1987; zie ook Van der Spek 1983. Zie bijvoorbeeld Valcri 198): 16r·64; Balandier 1970: 11:;·16. Zie de fraaie di~cu~~ie over dl: VOül-l:n nadelen van monarchie, oligarchie ell democratie in Bock 111 (80-84) van Hcrodollls' Historien. Een kort ovenichl van de traditie geefr friedriçh 1968. Zie bijvoorbeeld Girard 1977; De Heu,çh 198\; Vabi 198). Vgl. Bruin 1989.
Hu cifJiliuuirpmus lJijftigjûur larer Bewerkte rebr van de derde Bonger-lning, gçhol.lden op 14 mei 1992l.
In hn NednlanJ, ver"ch"nen, me! enkele IC>evoegingen, in Goud5bJom 1987: 65" 144. Daar vindl men ook de volledige tirelbeschrijving \'an de reçen,i", van Bongn,
228
Noten bij pp. 108-IJl
Ter Bruk, enzovoort.
Elin 1981. 1: H O. EhasI981, 1: 19· $. 80ngn 1950: 4 9· 6 . V&!- c"mdshlom 1960: 68 -70. 7 . M~~r hierover op pp. 4) -.. 6 h~rhovçn. R. e n den:: 19,0 en 1961. Ot: oof1ipronkchj ke \v:I.:unemingen v:l.n Fnl'l'l. Bou zijn ~na mdd in Boos 1966. l ie (luk O lud«:r cn Hcizer 1967. Vol~ns R.l.~lIIan e n Rubd (1 989: 274) is de KW3k iud po,ll1uh na 1950 hcrkcfd. Zie: ~rdc-r Huns '968: j06-1 4 j .
4.
9.
e n Wolf 1982 : ' 90'9', E1i.u 1982 , 1: 186.
10. fJiA5 1981. I: ' H. 11. Goodp982: 140 . 12. En mCf wie, en hoc laat: '~k oo k Coopcr 19~6. Elias 1982. 2: 25914. Z ie ook hierboven. pp. 55-66. IS. Elia5 1982. 2: 60-7.
1,.
16 . In Je fnrmuJcring van De S""1la n (l9R2: 99): 'Menscn moelen meer u:kc:ning houdcn Ill CI mc:cr asp<-"Llen vJn fJX't:f anektc menscn op meer mmnt'n l cn en moel en ook hun neiging lOl dwang en 1dfvclhcffing \t<,rkcr be leugden: llCook K.1p":yn 1980; M a;;I<,n hroek 1992; W OUICIS 1990. I ]. El w. 198 2, 2: H8; vgl. ,; 232. IK. Vgl. Blomcn l991: Sc hm id tl996. 19. Vgl. Van Vrce 1994. 20. [ lw 19 89: 38. 11. Vo... crn l7V<:rt.ichl V2 n in NcJerlmd vernc!lI, op her wt:rk v::zn f1ias georiè.'nlc:crd ondcr1.Oek zie Kranc:ndonk 1990.
&seJmIJing m goáJJÜNr I. Eerder ....,nrltcnen in A""urt/m'll !S«iologiJCh Tiphrbrift 11 (l 9 9S): 90-101. 2. FJin 198 1. I: 270. J. Vgl. Goudsblom 19K] : 74. "1.1 4 . 4· S.
6. 7·
R. 9·
la . 11. 11. IJ. I" . IS·
Weber 19HBuckle IllS7. J: 131 (.V. HiemnymlJs 1994: 149. AL.lgL.l.
Norm bIJ pp.
JJ~-JH
229
16. Vgl. GoUlbblom 1960: 16] "] 1. Vgl. Gould 19?1: 1 39- I ~ L
I ].
fk nviJiwmf!UO~ir: hilirk t1\ ptrsp«titf
I.
&fd~r Vl;'rsdt~rKn
in ArmrmklffJ St1doloKisch
TijtiJrh~ift
u (199S): l62-Sl.
M~!
dank voor hun comm~nturalIn Bram Ktmpcu en Nico Willtrdink. 2 . Ducr'1 993: 11. 3. B'l.Uman 1989: u . 4· Bauman 1989: I. 5. Z~oo k h ier~n, pp. 13 1-}1. Voor nadere bibliogra.fuclK in(ormacie li~ Goudsblom 198]: 65-144. 6. EliOLl 19h, I' 18 . 7. El ia~ 1981, I: 29 3. 8. Elia., !982, I: 295-'01. 9· Goudsblom 1987: l7-38. 10 . Koopmans m De Sçha~ pdrij v.:1 1993: 55. 11 . E[ias 1982, 2: 170. 12. Eli as 1982, 2: 240. I}. E1iasI982, 2: 367. ' 4. Tilly 19n: 1990. IS. Elias 1981.1: 170. 16. Vgl. ook Bi.as 1982..1.: 107-S. 17. Duerr 1990: 8. 18. VrJ. Wil~rdînk 1981. 19. Btok 1982. 20 . Ducrr 199 , : 11. (cumvering ll\ Ofigined). 21. B Ias 19112. 2: 262-265. u. Tibi 1988: 1990. I}. EJin I982,J:90. 1.4. Elias 1982, I : 90. IS. Ducrr 199}: 26. 16. Zie ook Goudsblom en Menncll l?97. 17. Z ic bijvoorheeld Thoden van Vc-!u-n 1981.
IS. R2si ngJ994: 319· 19. Knox 1991: 109. Zicook hicrhuven, pp. 14&-)0. 30. VgL EJias 1982, 2: 36. 31. Wouters 1990; Elias 1989: Jj -60. 31. Duerr 199 3' 28. 3). Elias 1989: jO. Jol . EJi:l.s en Dunning I9&6: 41. }5. Elias 198 2, ,: 2Jl. Zie: oo k h~rbo\"c n , p. 142. j6. G«ilet'ld dOOI Mc nocll l9119: 11&. j7. Z i.. ook Hecr ma \rI n Vos.;; en V:l. n Srolk 1987: H -62. j8. E1i1~ 1989: 395. 1.J0
Norm bijlP. 1$)"171
39. 4°. 41. 42. 43. 44.
Veblen 19'4' 193· Zie ook Eli~5 1989: 401. Mestrovic 1993: x. Elia5 en Dunning 1986: 45. Milgram 19H: lOS, Zie voor~1 Levi 1987 en 1991.
I.
Herziene versie van 'Over de bijdrage van de geKhiedeni5 aan de sociologie.' Tijdschrift 1100r g(JchiedeniJ 101 (1988): 189-99. AleHnder J987. Her boek i5 in de Verenigde Sraren verschenen onder de rird Twnlty Leeturn SocIological Theory JiIJCt' WorM War ff. (New Vork: Columbi~ Universi!y Press 1987). SkocpolI984. Comre 1838, 4: 374-76. Zie ook Heilbron 1990: 242-63. Herbert Spencer, An Aurobiography, 1904. Geciteerd door Burke 1980: 19· Vgl. Eli~51987. Ygl. Elia5 1982, I: 290-33;, De Swaan 1996. Braudd 1979: 100-101. Zie bijvoorbeeld Trevor-Roper '947; Tdt.I-Chick 1995; Turner 1996. Zie ook hieronder, pp. l07-e.v. Zie ook hieronder, pp. 205-7. Bekende voorbeelden van moderniseringslheoricën zijn R0510W '960, BI~ck 1966 en Levy 1966. un invloedrijk criticm is Tilly {I981; 1984}· CarrI961:84· GO!rwaldl979: 17· Goldthorpe 1988. TillYI981:100. Zie ook hierboven, pp. 159-60. Hodgson 1993: 39. Hodgson 1993: 45. Zie vooral McNeill 1980 en Crosby 1986. Vooroverrichlen van werk op dit gebied zie twee recenre publikaties (1996) van de redac[<~LJr van de Journll! (JfWortd Hi,tor}, Jer')' H. Bemley. Zie Elias 1969: 9-59, en verder bijvoorbeeld Collim 1986; Mann 1986; Sander50n 1995; De Swaan 1989; Wallemein 1974. Hopkins 1978: IX. Het werk van Hopkins verdienr de aandachl omda, het enigszill5 buiren her geijkre repertoire van de 'historische sociologie' valt en bijvoorbeeld in het boek VOln Skocpol in het gehed niel genoemd wordt. Hoewel vrij van direct herkenbare signalen I.oat> termen en verwijzingen, vertoonr dil werk zowel in de keuze van onderwerpen als in de benadering duidelijke verwant-'Chap met dat van Norberr Elias. Lënski, N"lan en Lenski 1995; Hurd 1986; Wilrerdink en Van Heerikh uáen 1993; Sanderson 1995.
2.
3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 1I. 12. 13. 14. 15· 16. '7. 18. 19· 20. 21. 22. 2J. 24.
25.
Noun bij pp.
17I-190
23'
Rtltirmdc m tlndar kruzes L
2. 3· 4· \. 6. 7· 8. 9· '0. 'I. 12. 13. 14· 1\. J6. 17· r8. 19. 20.
Licht bewerkte versie van e~n ~rtikel in Amsterdtlm$ Sociologisch Ttjdschrift (1996): 620-30. Met dank aan Johan Heilbwn voor commentaar. De Swnn [996: 593. Colcman 1986: 17. Coleman 1986: 17· VgL Eli~s 1987: 1\7-165. Collins 1994: 153-9. Nie17.sche 1983: 22-3. Vgl. Aya 1990: 9\-7. Weber 1964: 3· Goudsblom 1990: '71-172. Holmesl990. Bourdicu '989: 64 (cursivering in origineel). Bourdieu 1989: 65; zie ook Heilbwn 1990: 21. P~rsons 1937: \8. E1i~~ 1969: 140-2. Morrill1984: 362"363' CoIJinSI994: 178. De Sw~an 1996: 633. Ter Braak '949. H et ciuat is een toespeling op een bekend ~rtikel van Dennis H. Wwng (1961).
22
Langr-tamijnprou$un in dr mcmhádgc,chiedmá l.
2. 3. 4· J.
6. 7· 8. 9. 10. Il. 232
Geb~seerd op
twee teksten: ·Lang~-t~rmijnproces.len in de mensheidgeschiedm is' , Am,trrdl1m$ Sociologi«h Tijd$chnft I\ (1988): )"2\ cn 'Huffian History and LongTerm Social Processes', in Johan Gaudsblom, E.L. Janes en Stephen MmnelJ, Human Hi<;tory and Socia! Procw (Exeter: Univet5ity ofEx~ter Press 1989: 11-26). Deze lntste tekst is met enkele kleine wijzigingen herdrukt in Johan Goudsblom, E.L.]ones en Srephen Mennell, The CourS( ofHuman Hisrory. Economie Growth, Socia! Prauss, and Civi!i,Zlltion (New York: Sharpe '996: 15-30). Vgl. Elia5198]: 144. Zie Fagan '99°; Gamble 1993. Halbwachs '915. Butretfield 1981: 15-26. Zie Herrinl987: 3-7. WeStr978:'71-77· MüJler-Lyer19I\. Popper 194); 1974; Ni5bet 1969. Voor een ander geluid uit dt'lelfde periode zie Carr 19 61 Zie hierboven, pp. 5)-66. Vgl. Spier r996: 4L
Noten bij pp.
191-212
12.
S~n'er
1862.
IJ. Taag~~ra 1978. Zi~ ook Eckhard!1992: 223-24; Sanderson 199): !O4.
14. 1\. 16. i7.
18. 19.
w. 2J. H.
23.
McEv~dy~nJon~s1978.
M,Nei!J 1996: 61-89. Vgl. Elias 1982, 2: 9-238. Ooit h~eft Arthur v;m Schrndd een bundel sprookje, Andu$ t:n ~end~rgen~md,als een hommage aan Hans ChristianAnd~rs~n.E~n dergelijke literaire roespding is hi~r niet bt:dodd, ev~ nmin als in Eender en anders, de rile! van un posruum versch~n~n essaybundel van Jan Romein. Voor ~n korre relariverende blik op e~n wd 2~er verre toekoms[ zie Elias i991' 146. D~ [erm 'omwikkeling.\agnosticisme' ('developmental agnosticism') is ontleend aan Winfogd 1957: 7. Voorem kririek op de in dir hoofdstuk verkondigde iciee('n die het ontwikkding,agnos[ici,mc nabij kom! zi~ Lorem i992. Mann 1986: 17.1. Kerrt.a.1960. Meer over 'funcries van" en 'functies voor' in Goudsblom 1990: 1l3-1l8, over voor- en nawaardcn in GOlldsblom 1992: 56 en 63. He! woord ïn,táueren', gevormd nnr analogie van 'consritueren' en 'prnstituer~n', verdient m.i. de voorkeur boven hel moeilijk uir te .spn:kcn 'instimrionalisercn'. Ygl. '99°: '7°, nOl)( ,_ Zie hierboven, pp. 88-89_
Noten bij pp.
2[2-221
233
Literatuur
Schaamu als soei,tie pijn Augustinus, Aurelius, B~lijdenissen. Verla~ld uit hel Latijn. Baarn: Ambo 1988. B~ckcr, Howard 5., Outsiders. Studies in th~ Sociology ofD~viance. New York: Fr~ Press 196 3. Iknedict, Ruth, The ChrJsanth~mum and th~ Sward. Pattam ofJapan($( Culture. Bos{on: Houghton Miffiin 1946. lkrgh, G,c.].J. van den (red.), Sti1phont en ",'jn gerichten. Amsterdam/Meppel: Boom 19So. Blok, Anron, 'Chariv~ri>s als purificatie"riweel.' Volkskundig Bu!!äin Ij (1989), pp. 266-80. Bruggen, Carry van, H~dmdaagsch fttisrhisme (1925). u dmk. Amsterdam: Querido 194 8. Elias, Norberr, Hu civifisati~praas. S(!eiogm~tlJrheI'n psychogmnlJrhe onduzotkingm. 2 delen. Vertaald uit het Duits (939). Utrecht: He[ Spectrum 1982. Flugd, j.C , Man, Mom/' and Sacict}'." A Psycho-analytic Study. Londen: Duckwonh 194\· Frijda, Nico H., D~ emotiti. Em OIJuzicht IJtlJl onderzoek m th~ori~. Vertaald uil her Engels (1986). Amsterd;lm: Ben Bakket [988. Malinowski, Bronislaw, Crim~ and CUUrm in Savage Society. Londen: Roudedge & Kcgan Paul1926. Rooijakkers, Gerard, Rit"d~ r~putoirrs. Volkscuituur in ooste/ijlt Noord-Brabant 15591853. Nijmegen: SUN 1994. Rushdie, SaJman, Sham~. Londen: Jonalhan C ape 198). Nederlandse vnraling: Schaamu. Amsterdam: Conract 199,. Schelf, Thomas J., Bloody R~lJmg~. EmotiollJ, Nationalism, and War. Boulder, Col: Westview Press 1994. Schelf, Thom~s J., en Suzanne M. Reninger, EmrJtiom and Violma. Shaml' and Rag~ in De<trucrilJ~ Conflietl. Lexingwn, Mas>.: Lexingwn Books 1991. Sw~an. Abr~m de, ' $çh~nd~"L' Trouw '7 december '994, pp. 15-16. Terwijn, Heleen J., 'Een ~motietheoretischcbenadering v:w sch""mte.' Doctoraalwerkstuk Psychologie, Vnivcrsitei[ van Ams[erdam 199.'\'
De worm rn de !dok Adam, Barhar", Time {md Sodal Theory. Cambridgc: Polity Press 1990. Augustinus, Aurdiu.\, BrlijdmiS5t11. Verraald uit hel Larijn. Baarn: Ambo 1988. A"eni, Anthony, EmpirelllfTime, Cal~ndarJ, Cfm'kJ, and Cultures, Londen: 1.8. T;l,uris 199°·
Literatuur
235
fU rrow, John D .• TJmJ';"n ow, If/ln. fH UJt'ftu>chl nanTd~ Ilfl(J OJ1/lIQtlNUj, u"1I11h~id V~rf221dui t hel Engds (199 1). Anmen:hm: Coma...t ' 991. Bloch. MaK. Lil wáiliJkM/~. t . Lil fo rmaruJT/. da IUlIs-bdiptmJmu. PMÎJJO: Albi n Michel 1939 . Booruin, OUlid 1., Ik onrtÛltltm. Dt ZMlrrochl van tir mlnS nach (red. ). Soz,oIogü. En(Jul l/ngm im Alilifglithm . HanJ fJ ul Bahrt. FtJt· Jchrift = wint m 65. Ge6urmag. Fr"nlc fu n : Ca mpus I ')l'l~ . Goud4Jom, Johan, &LUlJ Mil dt sOCloIOS/t. (1974). ~e dr. Nijmegen: SU t.l 1 ~9o. H~. OeIt:k. Gr«nwich T/mn~nJ /hr DlSrot~ryofrhr iJJngilllJr. ;, POUT uil gur" "foJl" Agt. TtrnpJ, t,.uNlil tt rufturt rn OcáJrnr. Pvijs: Gal1îmard 1977. Maçey. S2mud L (lcd.). Erlcycloptdill "fTmv. Ncw Vmk &: Lon
Man:, Ku l. Hu kapitaal Et" kririsrht bachouwing o/lt, tir «(Inl1,.,;t. 0«1t. Vertu id uit hef DuiL\ (r8 67). rlk d rl,lk. Bu~ u m : rx Ham 1!l78. N(lwOln y. Helga, Tim r. Thr /I/odern !tnd POJtm~drm Exprrifnu. Vertaald uit he! Duiu (989). Camhridge: PolilY Pra1 1994· Prigogine.l1ya, en IsabeJic StCnger.\ . Q,dr uit ,ham. Em mtuwr dia/oog t"Slrn dr m rm rn de "(/fuur. Ven aaId Uil hel Engels (1 ')H4)' Am~terdam : Ben Bakker I ') H ~ . RofCll!:.erg, Ro!>t: rr. Time 4nd Ordl' iu Metropolit4r1 Vim na. Wa.\hin gtol1, o .c : Smithsonian insfirulioll J>rc ...~ 199'1. 5chmied , Gerhard, SozJak Zei,. Umfang, 'GtJchwindigkeit' I/'1d Evolmiun. Berlijn: Duncker & Hum b10l 198j . Thompson. E. P.. 'Time. Work-Disdp l'n~', anJ Indum ial C.a pilali.\ m: PJSI ilnd I'ram'38 ('967): 57-97· 1}6
Lim'atuur
Toulmin. Stephen, ~n Ju n~ (~lidd, T"~ Dif
D, /luûiding Vlm !Nt fnN~/ klItS. Wilma. Jo hao GOUdSb10Ol. Kets So:hOlidr en Fn:d Spier. T_nfs a MoraliryoJModnarion: &pon ftr rhf Ouuh MuiofJal Rnfanh Programm~"n Glebal Air Puf/utiun and Cfimatt ehangf. Am ~lerda m; Amsterdamse School voor Sociaal· WCfensçhap. pdijk O ndenoc k 1991. Durkheim. Emile. 'De arl(lnl i ~c h e :t.elfmoord.' Verraling ui t het Frans (1897). In: G oudsblom, j.. Bart van H ee rikhui7cn en Jo han Heilbron (red.). HmifdJtukkrn ui, dt su· du/ogie. Amm:rdam: AmSterdam Uni vc rsity Press 1995. pp. 19-7;, Harris. Ma rvin. en Er ic B. R055. Dnuh. s.-x. {md Fertility. Populatin n Regulurion in Prl' induurial and Dtvrloping S6!.·lmts. Ncw Yon.: Coillmbia Univcrsiry Pres~ 1987 ·
Eric L , n". E"ropfJn M imt:fr: Environrnrnu. Ecenomia, Jnd GMpo/itin ill rk HiJtflr} ofEurop~ anri A fhl. ze druk. ûmbridgc: û mbridge Uoivt:rsilY Press 1987. Jont'!>, Eric L , Growlh R«"I'TIIIZ: &oifo,"ic Changr in WorlJ H iJ(()T]. Oxfmd: C I...-cn· Joo j'rc:ss 1981t lC'm~ire, Too. 'De indiu n$e houd ing u:genovcr dC' mtruur: In: WouIC'r Aehtc rhcrg en Wi m ZVr't'Cn ( ~d.). Milintm/ir In fifoJofir. W~stm MWJd1ujn fJI wrvrmnJt na· ruur. Amsterdam' Ecnl"gische Uilgew rij 198.. . Me clll. Willi:un H .• Mtif~n (if h,." p!Azen. Yena:lld uir het Engds (1'76 ). Amsle rd;Ul); Be« Bakk.,r 1996. Mennd l. 5l:ephcn, Smalun w rschifl", Eetcultuur in Engt:fand ~if Frmrkrijlt IUln,,!d~ 'nidJekru.Wfn (or nu. Vertaald UIl her Engels ( 987). Anulerdam: Ben B.a1OO::1 1'}88. 0 1500, Mancor. Th~ lAg,c ()Juflmh't: Aaion. PIlblic G()M$ anti rhl ThtlJ7oJGrouPs. Camhndgt'. Ma§§.: Ha""aro Uo i vc~i lY Prr:ss 1 96~. O u crloo. Annc:ke v:IIn. Eun til «tl"Jt in Nt/Intand Ja~()-19.S0. Ef'l hiltorisrh·soáoiogiuhe JOO~i.
sl"di~. AmllCroam: Bc" Bakk~r 1990. Swaa n, Abram de. Zorg m df Uaa t. Welzijn. vndtTwijJ l'n gu,olldhtidstorg in Eliropa m d, Vam igdr St"l'" in dt nieUWf tijd. Vr n aa ld ui r he! Engels (1988) . Amncrdam: Bar Bakker 1989 . Tdlcgc n. Egbert en Maarten Wu l ~ink. Mi/i, ,, en Mmm!rving. Em Jocio logischt inttidiflg. Lcide n/Anrwerpe n: StcnfCrf Kroese 199~.
M ao..... Rohcrt Mee.. Pa,hloJfïrt. I'rincclOo: Princcmn Un iversiry Press 1996. C1l1fton·Broc:k. Joliel, A Muum/ HIl",?ofDonrmiroud Mammals. Ca mhriJgc: Camhrid(o;,' Uniw-rsJlYI'reu 1987.
LittTatuul'
237
Cohen. Mark Narhan. Th, FfHNi CriSIS In PrthiJtory. O"'Tpop"Ul1011 anJ Ik Origim of A!,icllkllrt. Ncw Ha"",n: Y~k Univcl5Îly Press [977Goudsblom. Joh~ n , V""~ in luIChttllllfS. Amsterda m: MNknhofT '991 . Gouldncr, Alvin 0, nadtrtrtdtcriIis van tik wntm, llKitlto,it. Vn-ru ld uit het Engels (1970). Bilrh~n: Ambo '975. H arr is. Muvin . /vm nibalm", /toni"s,n. Vertaald uit het Engels (1977). Ur ra:ht: Am~crdam Boek 197!. McNciJl. Will iam H .. M " lJ,,, tri hlln pl:zs.m. Venaalcl uil hel Engels (19 76). Anmerda m: Bw Baklto:r 1996. Mcnndl. Stephen. Nor1JtTt E/ÜIS. CiuiliJluitln and,J" HUPUln &/fbnag,. Oxford: Black.....d I1 9!9. Perl ~, Cuh.«ine, l'rfhirroirtJ" ftll. Pa ri js: Muson 1977. Pyne, Step~n J.. Wo ~1d Firt; Tht Culturt ofF;" (111 Ea~th. Ncw Vork: H o lr 1991. Sc rpell,]affiCS, /n rht ComparI) ofAnimitls. A 5tudyofHuman-AlIlmal R,lorionsh'pI. Qx_ ford: Basil BJackwd l1 98G. Spiegel, Maljorie, Th, D rtadtd Co mparIJon: Human and Animai 5il1/)"). Ncw Vork: Mirror Booh 1996. Spier, Fred, Th, Str"au~t DfBig HiJfOry hom th, Big Ba"K ""Til roda,. Amsterdam: Amsterdam Uni vcrs ilY Prcss 1996. Sw... be. Joan ne. 'Die, en als cc n nalUuriij kc hulph ron. Ambivaleo!ie in de relatie IUlstn me ns en d ie, binnen en bu ilen de vete rinai re plaktij k. ' AmsftrdamJ Sociologi<eh r,jthchrifi 13 (1')')6). I: \2.-37 . W::ashbum. S. L , en C.S. unca$liI::r, 'Thr E\oI m ion of Hu OIing.· ln: S.l. Wuhbu rn en Phyllis C Jay (lcd.), I'mpu,;wl (JIf HIIlNln Evoillnon. New YOlk: Holl, Rinchan & Winswn ' ')6!. pp. u J-z9.
w..
B..oKrup. Ester, Wimlan ;· Rolt in EcOfWmie Dtvtlopmtnt. l ( druk. londen: EaonMun 1')11'). Connd, Gn>ffrcy W &. Anh ur A. Dcm... rnt. Rriigion a,", bnpir, .. Tht DflUlmuJ ofAz.t« "nd /nea ExpanJlo"ism. Camblidgr: Cambr~ Uni vel$iry Plns 19!4. Duby, Grorw--s. Th dri, /Jr"r,. . Hn uifb«tJ I'an diftot/.& mAatschappij 1011-1225. VCIruld uit het Frans (1978). AmSlt tdam: E1scvkr [ 9 8~. Bias, N orlx:rt, Wat iJ locio(ogir? Vertuld uir hc t DuilS ([970). U(fl;"e ht: Hel Speurum 1971. Eli ls, Norb ert, en ]ohn L. Seorson, D, g,v,srigdm en de buitens/aandui. V<;rtaald uit het Engels (196j). Utrech t: Hel Specuum 1976.
Eli3S, Norbert, Het ci/)iii,aTitprocts. Sodogfnttiffh, m plJchogmnilcbt onJ"zo, ltingm, 1 delen. Vertaald Ui l her Duits (1939) . Utrecht: Het Sp«tfu01 198 1. Elia~, Norben, 'T he RcUel t ofSociologiSls inm t~ Presen I.' Th,o? CMltu~tand50ótIJ 4 (19117): 223-48. E1 i
1.38
Littra tuu r
Hanis. Mólrvin, KilIfllilNtlm tri koni"IOO. Venuld uit hct Engeb (1977). Umclit: Am )tcrdam Bock 1978. HarJis. Marvi n, Good IQ Ear. Rjdd{,J ofFQDl/"nd Cufruu. New Vo rk: Sim()l'l and SchusIer 1985. Hards. Marvin, Cu!turt, Prop/t, Natu rr. A n Inrroduaion ro Gmml! Anthl'Opo!og}. 6e dluk. New Vork: H3r~r Collins 1993 , Jonnwn. Allen W. en Timothy EJrk Thr EwlutionofHumtln 5ociuitJ: Erom rortlglnt GroJlp to Agrarüzll Sutt_ Sranfom: Slanfo rd Un i~rs.iry Press 1987. Lcns.ki. Cl'rha rd , !'rJwa tUlJ PrilJi!tgt: A Thro'} ofSMüzl Smu ifialriDlI. N.,..· Vork: McG raw-HiIl19 66. ül\Co ln. Bruec, Primt. Warrum anti Cr tdt. A SlJUJ, in tM E(o!oO Df&hliolls- fktkdcy: Un~l$.i[yofCaljfornia Ptns 1981. Lin wn , Ralph. TM TruofCu!tU". Ncw Vork: Knopfl9 H. Lloyd, Scwn, Thr A l'T:harDlot;Y ofMtJ()pozam",. Erom zhr OM Stonr Agr ro thr Prnian ConqutJt. u druk. Lo nokn: Thames & Hudson 1984. SCHfC. Ch ris, Pmt W(Jrids. Thr Timts Atlat ofArr:horoliJgy. New Vork: Crcsecnt Books 1988. SW;l3 n, Abram de. Zorg tri dc ,taat. Wr!ûjn, undawijt m f,tztmdhàdw'rt, in Eurupa Cf! J, \lt-rmigde StIltUI ;n dr n;ruwr lijd. VerGLIJd uit het Engch (1988). Am stc rdam: Ben Bakkc.- 1989. Tr ior. Edw:u d, l'nmirhoe Clilruu: R=a...bn infO tM Drwlop",,,,t ofMyr/nJfov. PhiloJOp/!J. Art, ad C"'SUint (871). lnnden: Roudedge 199"-
Ada m~. Robcn Mee.,
Tht ElIo!lIIion ofUrblln Sonrt]: EtuI) M,Jopotamia and PrrhiJ panic M,xico. Ch.icago: Aldi nc 1966. A1;U. Noa Akunor Agual:, Adangbr (AlldangmtJ Histo ry. Ace ra: Governmem Printing Office 192-9. Camn. Pierre, &Chtl'T:hti dimthropol,,:ir pohtiqur. Parijs: Edltionsdu Scui11980. Con rad . Gcoffrq W. & Allh. u. A. Ikmarcsl. Rrligion anJ E"'pi": Tk Dyna",in ofAz.. rer (md Inca ExpllmÎiM um. Camhridge: û mhlidgc Uni~Bity Prcs ~ 198 4. Finky. M~s 1. , Tbr W'o.-(JlJfOJynruJ. 1C druk. Londen: Chauoo and Windus 1977 . (";CUn er, Emcst, Plo ...: h, S_rd anti BlJO k: Thr SJ".rrurr ofHl/man Hwo'). Londen: Colli ns Harvi1l1 988. G lassman. RonaId, DtmomuJ and DnlH'tilm jn Primlli", StKitûrJ. A NtO· ~brrian Approarh to Po!itic"l Thru'}. 2- dekn. Millwood, N. Y.: Associatcd Faeulty Ptcs5 19!16. GOlJdsblo m, Johan, V"ur rn btleha lling. Amsterdam: Meulen hoff 1992-. Hcsiodus, Werkrn tol dagm' r rn Irtrdieht Win ungtllar 7 00 lIOo r Chrátut. Vertaa ld ui r het Grieb. Lt:idcn: D imcnsie 1989. Homerus. OdJHtill. Dr "'un Win OJ"" ... s. Vertaald uit het G rieks. Anureroa m: Q ucrido 1991Hubcr. H ugo, TIJt Krobo. Tr.uiitiona! S/Kial nnd RrJigUiuJ Lift of a WNt Afriran Propk. Skt. Augwrin: An thlOpos IrucilUf I')-tjJ. Jona, Erie l.. Thr Ellrllptan Mir.zrb: Em'iron ...mts, uonomin, arui Grllpoliricr in thr HlJIo'} ofEurop, nJ Aûa_ leJruk. Cam brid gc: Cambridgc Uniw:rsjry f>rcss [987.
Literatuur
239
Jon~,
Eric L , Growth Ruu"ing.- &OIIom~ Ch,trtg~ In W/1,1J HiJttlry. O~ford: Cl ar~n · do"Preis I9&8. Kedey, Lawrence H., w", Srjbrr Civiliza rion. Th, Myrh f)f rhr P,,,rtfti Savag', New Vork: Oxford UniversilYPress 1996 . McNeill, William H ., Th, R,J' 0/ tht WNt. A Hiuo,y of tiJ, Human C()mm unity. Chic.ago: C hicago Uni~lsi ry Pless 196) _ McNeill. William H., MmJnl til hun pLzgm. Vem.:dd uil he< Engds (1976) . Ammnhm: Bm Bakktt 1')96Ni..-t7.5Ch~, Frie
Hd ril/ld,rll/,m d, mannenm(/cht &dimt l, Eli!ahclh, Ot un is d, anarr. Ot ""uit" tUJJT1I mltnnm TrI vr()uwtn. Vertaald Uil hel Frans (1986). Jt: d luk. Amsterdam; I".I ndora 1994· Bcauvoir, Simoncck. Ot twtrat u irJ,. VuC",u1d uit het Frans (1949). 9tdruk. Um:dH: Bijlcvcld 1956. Bosem p, &l<' r, Womol'n j /WIr in Erollo,.,i, Dt wiopmm t. l t druk. Lolkten: Eanhscan 1989. Boulding, EJist, Th, Vndmiar vfHiHOry. A Vuw "fWIJ,." " rhrollgh Tim~. 2e druk. l d ~ kn. Newbury Park, Sag~ 199 1. Bouw, Camlicn e.a. (red.). Machr tn onbrhagrn. Vrra nduingTn in ar "i.ui, tUJJtn vrouWUl ' n "'anntl1. Auulerda m: SUA 19') 1. Brink~." Chrr::.licn, en AI; de Regt, ' Mannen. vrouW(n en kinderen.' In: Ni(.l) Wiltt rdink en Ban Van Heetikh uncn (mi.). Sttmtnhi"I'I'l. Je dr. Groning(n: Wohcf1 NoordholT l993: 229-68. Brown. Jud ilh K.. 'A NOlcon Ihe Divisio... ofUibour by Sn : Am~rialn AlIlhropologtst 1l (1970): 10 7' -78 .
240
Literatuur
Buyumdijk. EJ .J.• 1k vro.. w.. HaAr n4'....r. IJtTJchijning m bt'Jfl1lrn. &n ~iJ lmtlul-pry chologiJCiu muii,. 5~ d ruk. UUtdll: Hn Spectrum ' 958. Canoll. J;md l L . ~ n l':I.ul Roo. WuJpc, Snrua/iry and Gmd" in S()(lety. Ncw York: Hupc-: r Collins 1996. Ch ild~. V. Gordof!, Man MUN Hlm~f/f.1936).4~d ruk. Bradford-on· AV'Ol'l: Mooorakcr Preu 1981. Chudorow. N.mcy, The ReprtNi..ction ofMl1tlNrinK_ PtJd-znA1Jsü anJ the SoCltllogy 11[ Gmd". Ikrkd ey: Uni\'c tsi()' ofCalifornia Pms 1978. Collins, R.mwll, SociolDg} tlfMllrrÎtlgc anÁ ti" Fami/y. Ccnd", [(Jw, and Propcrt]. l.e dsuk. Chiç;Jgo: Chicago Univer)Îry Press ' 988. D'v;alc. WiJliam, en M.:I rvin H a rr~, 'Popula rion, Warfare and .he Male Suprcmacisr Cnmpl~x. ' Amcri(an Amhrupu/ogiJt 78 (J976), pp. 521 -Bll. El ias. Norbw, 'D>c Zivilisicrullg de r U lern .' 111: Lilld.l. Burckhard l (red.). 'Und wit wuhmrd..?'lkr!ijn: W 2 [ 9 80. El i;ls, Norbcrr. 'Wandlungen der M achtbala nce zwisch en den Gesch lcch[crn. Einc pro2Csss oziol(}gi.~ch e Unrer)uchullg am Beispid d",~ anriken Röm cr.\[aa ts.' Köhur Zeil" srhrift ft r Soziologi' ulld Soûa!pJJclml~gi, 38 (98 6), pro 425-449 · Frie2C, [""ne H .. Jacqudynnc E. P-JrWns. Pau l ~ B. johnwn, Di ~nl.' N . Rublr en Ga il L Zd· !nnn, Womm and Sn: R~~. A Stlcia! PtJrhological Pmp~,·tiVt'. New Vork NOfmn [)l7S . G~nm ~n-va n W;mninge, W" ' M~f1s en milieu in hismrisdl perspecti ef. ' Diesred e Univcniu:il vall AmSlerd ~m ' 990. H an"Îs, M,lrvi n. CoU'I. Pigs, Wan, Ilnd Witchn_ Th~ RiddJn ojC..h ..rt. N.. w Yo ric: R:m d nmHou5C1971 · Huns, f\brvÎ n. Onu S0011. VCH:.Jo, Marvm en Eric B. Rtm, Dtam. Sn, ilnd Fmi/i? Popll14tion Rtg.. 14tion in In· l/rJwtri4/ "nJ Dcwlnpin: SocictiN. ~ York: Columbi.a Uni\'Cniry PrUl 1987. Hilleniu., . D ., SprcJmt4t"t1l JUT. Amsl",rdam: ArbcUkrspton r974. Joh.o nson, Donaid c.. <:n M~il l a nd 1'+.. Edq, Lu'J- Thc &gi/fninu ofH..m.lnltind. N..-w Vork: Si mon óllld SCh USICf 1981. Le~co,k, EIC"llnor Bulk;:, MJlhs l1fMal, Dom;lIJ1na. (.'ofl«ud A"irlts un WomCll Cro!f( ..ltu rally. N,-"W Vork: MOIl[h ly Review 1')8•. Ll.'iOOwil:l. Lila, 'I n ,he Begi nning", Thc Originsof thl.' s..')[ u31Div ~~;on urt.ab.lur and th" D'->vclopmem of rhe Fi r~ [ Hu man S,X:l<:li<:s,' In: Slep hanic COOmll.'n Peri H ender· .on (red.), Womn/r Work, M ,n! !'ropary. The OrlgimlJjGmdtrand Cum. L<.md en' Ycr~o ' 98 6. Lév i-Slrauss. Claude. L(s Strllct""J ;(imenrairn dr la parrml (1 949). l e druk. Parijs: MOUlOll 1967. Mau.tK lloyd de , (red.) , Tbt Hij/U ? ofChitdhood. New Vork: T he P5ycho hislOry Prös 1974· M ilkr. Barb:ua Diana (1'00.) , Sex .ell/d Gcndu Hiaarchics. New York C~ mbf idgç Uni Vl'rsily p~,) [99). M'''gan. EIaine, Ik vrouw - ()I/U fl(}(Jrvnd~r. YenaaIJ uir het Engels (' ')71). l'+.msl('rwm: ~·icrI 97 1..
Littratuur
24 J
Parsons, jaequc!ynne, en Di;ln~ Ruble, 'Is Anatomy D~stiny? BioJogy and Sex Differen" c~s.' In: Fri~ze e.a., Womm ond Stx RoIeJ, 1978, PP.71-94. Russdj, Diana E.H., Rtlp~ in Mtlmag~. NewYork: MacmiJlan 1982. Sanday, Peggy Re~v~s, Femaü Power and Male Dominana. On the Origim ofSexuai lntqutllity. Cambridge: Cambridge Univerûty Press 1981. Stolk, Bram van, en Cas Wouters, Vrouwm in twuilrijd. Tussen thuis en t~hui5. Rdatit" problemm in de verzorgingsstaat, opgettkend in un crisûcentrum. Deventer: Van Loghum Slalerus 198;. Stopczyk, Annegrer, Was Philosophm üher Frmun denkm. München: Marthes und Seitz 19 80. Tiger, Liane!, Mm in Group,. Londen: Thomas Nebon 1969. Waal, Frans de, C:ÏJimpamupoiiti,.k. Macht m gk, hij mnuapm. Amsterdam: Bechr 1982. Weber, Mal{, Wirt"hafi 'md Gmlhchafi(1922). Keulen, Kiepenheuer und Wirsch 1964. Wilson, Edward 0., On Human Nature. Cambridge, Mass.; Harvard Universiry Press 1978.
Koningm en hun rijkm Arnheim, M.T.W., Aristocrary in GrukSoriny. Londen: Thames & Hudson 1977. Balandier, Georges, Pofirietd Anthrapology. Vertaald uit het Frans (1967). Londen: Allen uneI97°' Beanie, J.H.M., 'Kingship.' In: Inrernational Encyc!op,.dia ofth,. Sorial Srimu$, deel 8. Glencoe, 111.: Free Press 1968. Belii'n, H.M., EJ. Meijer en K.A.D. Smelik, Em g,.JchitdeniJ van de Oude Watld. Haarlem: Goltmer Educatiá 1981. Bruin, Kees, Kroon op hn werk. Onderschridm in hn Koninlmjlr da N,.deriandm. Am· sterdam; Boom 1989. CJerkx, L.E., 'Sprookjes als sociologische bron?' In: Jojada Verrips, Jan van Bremen en Sj:>:>k V"-n d~r G<:<:sc (r<:d.), Rom""rrop%g;~. E,,"Y' ,,"~r "ntm!,(,["gi~ m Huratuur. dÇel2. Amsterd"m: Publicatier""ks ÇANSA, Anrropologisch-SocioJogisch Cenuum, 1984, PI'· 1-44· Cohen, Ronaid, 'Warfare "nd St"t~ Otganizalion.' In: Henri J .M. CIaessen, Pieter v"n d" Veld" en M. Estdlie Smith (red.), D,.vtiopmuuand Dulint. Th,. Evo/ution of50ciopolitical Organization. South Hadley, Mass.: Bergin & Garvey 198), pp. 276.289. Con rad, Geoffrcy W en Atthur A. Demarest, R,./igion and Empil? Th~ Dyntlmio ofAz· fl'C and ]nCtl Expamionûm. Cambridge, Cambridge Univer~jty Press 1984. Doornbos, Martin R., Not al! th,. Kings Men. Inrquality llJ ti Po/itictlllnstrummt in Ankolt, Uganda. Den Haag: Mouton 1978. Eli"s, Norbcrt, Di,. höfische Gmlfschafi. Neuwied: Luçbterhand 1969. Elias, Norbert, Hn civilisatieprocrs 50ciogmnlJche en plJchogenerischr ond,.,uukingen. 2 delen. Verraald uit het Duits (1939)' Utrecht: H et Spectrum 1982. FerrilJ, Anhur. Th~ Origins of1Xár. From tht Sronr Agr to Ail'xand,., tht Grrar. Londen: Thames & Hudson 198\. Fin!ey, Moses L, The Worfd ofOdymur. 2" druk. Londen: Chalto & Windus 1977·
242
Literatuur
ftalcr, ]ame~, De goudm talr: ovrr myrhrn, magi~ rn r~!igu. Verraald uit het Engels (1921). Amsterdam: Contact 1995· Friedrich, Carl]., 'Monarchy.' In: Jnumationa/ Emyclopedia ofrh~ Soria! Sdmm. New Vork: Free Press 1968. Gccrtz, Clifford, N~gara. Thr Th~arlY Stat~ in NinttwlIh Century Bali. Princeton: PrincelOn University Press 1980. Girard, Ren~, Vio{enc~ and rhr Sacrrd. Venaald uit het Frans (1972). Baltimore: ]ohn Hopkins LJniversity Press 1977. Gbssman, Ronaid M., Dfmocrary and DeJpotism in Primirive Socirties, A Neo- Webrrian ApprOtlch to P(llitical Theory, 2 delen. MilIwood, N.Y.: Associated Faculty Pres.s 1986. Huris, Marvin, Kanniba/t ll en koningrn. Vertaald uit het Engels (1977). LJuechc Amsrerdam Boek 1978. Harris, Marvin, Culture, Propie, Nature. An Introduaion to General Amhropofogy. 6e druk. Ncw Vork: Harper & Row 1993· Herodotl/s, Ha vrn/ag vtm mijn ,mdrrwek. Vertaald uit he. Grieks. Nijmcgen: SUN 1995. Hcu~ch, Luc de, Sacrijic( in Afica. A Structuralist Approach. B1oomington: India,,,, Univcr"ity Pres" 1985. Homerus, Odysuia. DI' reizen van Odpuw. Vertaald ui! her Grieks. Amsterdam: Qunido 199/. Hopkins, Keith, Conqurrori and S/mm, Sod%gieal Studies in Roman Hiitory. C~m bridge, Cambridge University I'ress 1978. ]awh,en, Thorkild, Thr Sumerian KinK Liit. Chic~gQ; Univer.•i[y of Chicago Pre,> 1939. Kantowwitz, Ernsr H. , Th~ King 's Two BodJa. A Swdy ofM~dit1Jal Political Theology. Princeton: Ptinceton University Pre" J917. K~puscin5ki, RY~lard, D~ keiur. Machr en ond~rgang van Ra> Tafari. Vertaald uit het Pools (1978). Haarlem: In de Knipschen 1984. Kuhn, Am~lie, 'Usurpalion, Conqucsi and Ceremonj~l: From Babylon to rer,i~.' In: Ok vid C~nnadinc en Simon Price (red.), RitualJ o/Royalty Powu and Crrrmonidl in TraditionalSocinin Cambridge: Cambridge Univer.IÎty Press 1987. Mason, Alden J., Th~ Ancien! Civililatiol')J ofPeru. 2e druk. Londen: Penguin Boob 1968. McNeill, William H., Kuping Tognhu in Tim~, Danet and Dritl in Human HilCory. Cambridge, Mass.. Harvard UniVet5ity Press 199\. Singor, H.W., Oorsprong en beukmis lJtln d~ hop/inmphalanx in het archaïsche Grid!m~ land. Dissertatie Leiden 1988. Sorokin, Pitirim, en Walter A. Lunden, Powu and Mom/iry. Who .,hal! Guard the Gliardiam?Boston: Porter Sargenr 1959. Spek, RJ. van der, 'Cyrus de Pers in Assyrisch pn,'pectief. Een vergelijking 1115.\cn de A5'iyrische en Perlische Poliriek ten opzichte van onderworpen volken.' Tijdschrift voor geschiedenis 96 (198,): l-17, V~kri, VaJetio, Kingrhip and Sacrifice, Rirua/and 50áe~r in Ancimt Hawa/i. Chicago: Chicago Univtrsity Pte,\5 198\. Vansina, J., 'A Comp~rj>()n ofAfrican Kingdoffi5' Afi-ica 32 (1961): 3l4-:lJ5. Weber, Max, Wir/$cha{i und Gesd!schafi{I922), Keulen: Kicpenhcu~r und Witsch 1964
Literatuur
243
Hu civiliHlrirproui IJIjfitgjaar !Iltn ikncJict, Ruth, Het mozaiek dn ("u/tuumormen. VercaalJ uit het Engels (1934). Amsu,rJam: Wereldbibliotheek 1')5°. Biomen, Rcinhan, 'Ycrfeincrung der Sitten - Verfeinnung der Technik. Bemerkung~n 1.lI aktuellen zivilisarorisch<:n Vcr~nderungen.' In: Hdmut Kuzmics en Ingo Mönh (red.), D,.r unmdliehr Prozw der Zivilisatio". Zur Kultunoziologir da Mod,.,nr nach Norbat ElitlI. Fr~nkfurt: C~mpus 1991, pp. 229-4!. Baas, Fran7, Kwak>uJ! Ethnography (Helen Code re, red.). Chicago: Univn.,iry of Chicago Press 1966. Bonger, W.A., 'Over de evolurie der mor~Jiteit' (1922). In: Venpreidr guchrifiOl!. Amsterdam: Arheiderspersl910, pp. 26-14Codere, Helen, Fighting with Propnty: A Swdy ofKwakifit! Pot/auhing and Wa~ltrt 1791-19JO. 2e druk. Srau]e: Uniwrsity of Washington Press 1966 (1950). Cr,Jere, Helen, 'Kwakiutl. 'In: Spicer, Edward H. (red.), Per,prCfivrs in Anuricnn Indian Cultur,. Change. Chic~go: Univcrsity ofChicago PrcM 1961, pp. 4}1·516. Cooper, Eugene, 'Chinese Tablc Manncrs: You are how you <:at.' Human Organizatiom 41 (1986): 179-84. Drucker, Philip, en Robert F. Heizer, Tv Make my Namt Good. A RU'"xaminarion ofthr S"uthem Kwakilid Potlarch. &:rkdey: University of California Press 1967. Elias, Norben, Her civiliJatieprous. SotiogtnHhche ril P~rrhogenrti,cheolldrrwrkingrn. ! delen. Vertaald uit het Duits (!9.~9). Utrecht: Het Speclruml982. Elia", N\lrbnt, Studim üb<,rdir Deut,(hm. Machtkiimpft und Habitulmtwickfu1Ig im 19. und 10. fahrlJUnderr. Frallkfun: Suhrkamp 1989. Gompens, Wouter, IJ,. apkomSt van d,. >Gria!,.ftbic Fm mó"Jog;,che en p'ycha/ogischr Jtudit "aar dr mt1af>,happt/ijkr vaandning lJan psychisch<, verschijmr!en. Anmer· dam: Bert BakkeI 1991. Goody, Jack, C!Joking, CuiJine and Class. A Study in Comparatiw Soci%gy. C ambridgc: Cambridgc Ulliversity Pres" 198!. Goudsblom, J, Nihili,mr at cultuur. Amsterdam: Arbeidersper., 1960. C;oudsblom, J., DI' soci%gir Van Norbrrt E/ia,. Amsterdam' MCl.llenhoff 1987. Harri,\, Marvill, Thr RiS( ofAnrhmpa/ogica/ Theor}. A His/ory of ThrlJriu afCulture. New York: Harptr & Row 1968. Kapleyn, Paul, labot. macht rIJ moraal in Nederland. Amsterdam: Arbeidcrspers 1980. Klanendonk, Wil!em, Soriety m Proms. A Bih/iographyofFig1ttrdams Sociologisch Tijdschrift l} (1996), I' 60-8J. Swaan, Abram de, De mem iJdr mem een wrg. Amsterd~m; Meulcnhoff 19!h. Vree, Wilbcn van, NrJer/and ti/' (lergadtr/and OpkanlH 1'11 urrbrcidirtg /MN ren vfrga-
244
Literatuur
drrregime. Groningen: Wolter5-Noordhoff 1994. Wolf, Eric R" Europe and tht Peopte Without Hisrory. Berkdey: Univn5ity of C~lifornia Press 1982. Wourers, Cas, Van minntn en ,taven. !nftrm,,jiJrring van omgangil/ormen rond sex tri dood. Amsterd~m: Bert B..kker 1990. Brsrhauing en godsdirmr AugustinU$, Aurdius, Bdijdenhsrn. Vertaald uir het Latijn. Baarn: Ambo 198H. AuguslÎnus, Aurdius, De Itad uan God. Vert~Olld uit het brijn. Baarn: Ambo 199Z. BuekIe, Henry Thomas, Hi"ory ojCïvifiwtion in England (1857). j delen. Lcipzig: EA. Btockhaus 186\. Ebs, Norbert, Het civifisatirpmce,..Soringenetisrhr m psychogenetÎJchr nnderwekingrn. 2. delen. Verraald uit het Duit, (1939). Utrecht: Het Spt:ctrum 198z. Goudsblom, J., Nihilisme en cult"ur. Amsterdam: Arbeider,per, 1960. C;"udsbl"ffi, J., De weiologir Win Norberf Elias. Amsrerdam: Mellienhoff 1987. Gould, Stephen Jay, Bully/ór Brontosaurul. Ncw Y<Jrk: R~nd<Jm House 1991. Hieronymus, Dit Chronik del Hierrl>lymUl. Berlijn: Akademia Verlag 1994. Jaeger, C Stephen, Thr Ongim ofCourtLintJS. Gviljzing Trmdl and rhe Formalion of ClJtmly !deali 939"Illo.l'hiladdphia: Univer,ity ofPennsylvania Pre.'>S (98). Jezus Siraeh, 'Wij,hdd van J("ZUS Siraeh.' Het Oude 7hlt/ment. Dr Dmurocllrloniek,. of Apocriefe Boeken. Willibrord.venaling. Boxtel: Ka{holiekc Bijbdstichring 19H1. Knox, Dilwyn, .Disciptina. The MonJstic and C1eric~1 Origins ofEuro(Xan Civility.' In: John Monhs~ni en Ronaid G. Mu,to (red.), RmaisStlm'l' Society and Cu!run. EJsays 111 HonorofEugrne F. Ria, fr. New Vork: Italic~ Press 1991, PI" 107-13S. Lucretius, De nafuurm haar oormen. Boek 1en v. Vena~ld uit hel brijn. Arnhem: V~n Loghum SIOlt~rus 1946. Spier, Fred, 'Religie in de mensheidsgeschiedeni,. Naar een model VOln de ontwikkeling van rdigieuu regimes in een lang~"rermijnper,pcetief: Amsterdam, Sorio!ogisrh Tijdschrift 16 (1990): 88-12,. Weber, Alfred, Kulrurges'-/Iichtr ah Kufrursoziologir. Leiden: Sijthoff 193\. Wef,~r, Max, 'Die protest~ntische Ethik und der Geist de5 K~piralismus: (1904) In: Die prot~'tt1ntiSfht Erhjk (Johann WinckdmOlnn, red.). Münçhen: T..schenbuch 1969.
Arn~wn, Johann P, The Future thai Faited. Ongim /lnd Desti"Îef of{he Soviet Model.
Londm: Routledge 1993. Bauman, Zygmunr, Modallity and rhe Ho!oftlUst. Cambridge: Poli!}' Press 1989. Blok, Anron, 'Primitid'en geciviliseerd.' Sociologische Git/, 29 (1982): 197-2°9. Bourdieu, Picrre, Opstt!!m olla ,maak. htJbiru$ en her w/dbtgrip. Vertaald uit hct Frans. Affi.'t~rdall1: Van (;"nnep 1989. Duerr, Hans P~t~r, Der Myt/"" /)om Zivi/ist/tiomprozt5J. 1 Naekrheit Imd Sc!mm. Frankrun: Suhrkamp 19HH. 2. !nrimirär.ld. 199°. 1 Obszöniläl und Gewa!r. Id. 1993. EIiJs, Norbert, Hu clviliftltieprorn So,;ogrllrrischt m f$]choy,,.netischl' lI"drrzoekingtll.
LiUratuur
245
2 delen. Vert~ald uit het Duit5 Ü939}. Utrecht: Het Spectrum 1982. Elias, Norberr, en Eric Dunning, Qrwt ftr Exciummt. Sport Ilnd Lásurt in the Civi/;· zing Procw. Oxford: BasiJ BJackwelll986. Eli~5, Norbert, Srudim üba dit Deutschm. Machtltdmpft und Habitusentwicklung im 19- und 20. Jahrhundrrr. Frankfurt: Suhrkamp 1989. Garlaod, David, Punishment Ilnd Modern Socirty_ A Study in Social ThrorJ. (hford: C1arcndon Press 1990. GoudsbJom, J.. Dr sociologir van Norbrrt Efim. Amsterdam: Meulenhoff '987. Guudsblom, J. en Stephen Mennell, 'Civili~ing Processes_ Myth Ot Reality?' Te verschijnen in Camparalivt Studirs in Soci"'y and HistaT] XLI: (1997). Heerma v:w VO$~, A.J. CO A. van Srolk, De geschiedmis van Norbrrt Eliar. Amsretdam: Meulenhoff 1987. Jkegami, Eiko, Thr Taming aJthr Samurai. Honarific IndilJidualiim and the Making of Modern Japan. Cambridge, Mass.: Harv:lrd University Press '995. Kadt, J. de, Hafiucisme Ol dr niruwe IIrijheid(1939J. 3e druk Amsrerdam: Van Oorschot 1980. Kempers, Bram, Kunst. macht en mrcmaat. Het btTOq van schildrr in sociale lIerhoudingm 1250-1600. Amsterdam: Arbeiderspers 1987. Knox, Dilwyn, 'Dheiplina. The Monasric and CleriaJ Origins ofEurope~n Civility.' In: Juhn Monfasani en RonaId G. Musto (red.}, Rmaissanu Socitty and Cuftu~. EJSap in Honor IJfEugent F Rier, Jr. New York haHa Press 1991, 107-135. KoopmaflS, Ruud, en Sophie de Schaepdrijver, 'Mech~nism~ ofState Formarion and ColJeetive Anion: An Interview with Ch~r1es TïHy.' AmsurdamJ SlJciologigh Tijd,ehrift 20,1 (okrober 1993): 43-73· Kütsat-Ahlers, EJçin, Zur frührn Staaunbildung von Suppmvöfkern. Uebrr die Soziound Psychagmeu drr eurmiJchen Nomadenráehr Ilm Beispiel der Hliung-Nu und Göktürkrn mit ánrm ExkuT> über die Slrythm. Berlijn: Dunker & HumbJot 1994· u:vi, Primo, "dir een mem?VcrraaJd uit her ItaJia~ns (1958). le druk. Amsrerdam: Meulenhoff 1987. Levi, Primo, Dt verdronkenen (11 dr geredden. Vert~~ld uit hel Jtaliaans (1986). Amster-
dam: Meuknhoffl99'Mennell, Srcphen, NIJrbat Bim. Civilization and the Human Stl/Imagr. Oxfor& Basil BlackweH 1989. Mesltovic, Sljepan G., The Barbarilln Ti:mpaamenr. TOWllrd a Posrmodern Cririca!
Theury. Ncw York: Rourledge '993MiJgram, Slan!ey, Grenzeloze gehoorzaamheid: ren rxpaimental onderwrk. Vertaald uit het Engels (1969). U[recht: Bruna 1974· Rasing, Wim, 'Too Man) Propie. 'Orda and Nanwnfirmity in 19futingmlur Sociaf hocm. Diss. Nijmegen 1994 Schriirct, Michad, 'Wozwti zU5ammenJwmmen in rechTer l:-he.. 'Sozio- undpsychageneliJchr Studim üba EhesehlimungJvorgiingr vom Il. bis IS fl1hrhundrrr. Fr~nkfurc Suhrhmp 198j. Spicrcnburg, Pierer, Thr Spatacfr ofSuffiring. Eueutio'" and the EvolutilJn ofRqrmion. Cambridge: Cambridge University Pres5 1984. Swaan, Abram de, Zorg en de staat. WeLzijn, ollderwlj, en gezondheidlwrg in Europa en
246
Literatuur
dt Vutmgde Staren ill de nituwe tijd. Vena..ld uit ht't Engels (1988). Amstndam: Bw Bakkn 1989. Thaden van Vdz~n, H. U.E., 'D~ Aukaanse (Djoeka) beschaving.' Sociologische Gids 29 (1982): 243- 278 . Tibi, Bassam, h/ilm and The Cultumi AccomodaTion ofSocia! Change. Vn taald uit het Duits (198j). Boulde r: Wesrview Press 1990. Tibi, B..sI..m, Thc Crisi< ofModtrn Mam: A Prtindustria! Culture in thl' Scimtific- Techn%gien! Ag". VenaaId uit het Duils (981). Salt Like City: Universiry ofUmh Pres., 19 88. Tilly, Charles (ted.), Tht Formnrion ofNtltiol/a! Starts in Wtsrern Europt. Prince ron: PrincelOn Universiry Press 197j. TiUy, Charb , Coercion, CapiTtJi, and Europetln Sraus, AD 991)-[990. Oxford: Basil Blackweil 1990. Veblen, Thorstein, The hurinet ofWorkmamhlp and rhe State ofthe !nd",triaIArts. New York: M..çrnill.. n 1914Wcb er, Eugen, PtastlnfS inro Frenchmtn. Th" Modaniultton ofRural Fmncr 1870-19'4. Sunfon:l: Stanford Univtr.\ity Prc'-\ 1976. Wijterdink, Nico, 'De civilis..ti erheorie in discussie. Opmerkinge n bij een congres.' Amsterdams Sociologisch Tijd
De geschitdmi< in de on Globtll nnd Comptlrtlrivr HistorJ (Michad Ad..s, red.). Washington, De: American Historical Association 1996. Black, Cyril E., The Dyndmia ofModerniullion. A Study in Compar
Literatuur
247
fJi:u. Norb,;n. ' Tht !kl r("a ( of So.;;iologisls inm Ih t P restnf.' Tkory. CultII" /lnJ SocirIJ" (19 87): 1.2}-" S. Goldlhorpt', John H ., TM Vm ofHilt(1'l in S«i(1!ugy.. R41«tiMJ 11" S(1",.. R«tnt Ttndmtin. T. H. M:ushalJ UetUfC. UnivcfSiry cfSoultumJXon 1988. Gl){twJld, Noml.1n K. , Th.- TrihtJ ~fY#IJIWj,. A Scciok>:J D[tht &li!its1l DfLibrraud 11md 12JC-10Ja fiLE. MaryKnOU, N.V.: Orbis Bcob '979. Heilbron, Johan, Hu 01frttólilll 114 " ik UnîvefSi' y f'tns 199}. Hopki ns. Keilh. Conqun'ON Ani SM,"s. Sorio/ogioz/5ru'",s in R(}man Hislory. Ca mbrid ge: C3mbridge Umvnsiry Prcss 1978. Hurd , Gcoffrry (rtd.). Hun"ln Sot"initl. .An Inlrotiurlio l1 tOSotiololJ. ze druk. londen; Roud t dgc & Ktgan f>au I 1986. Ltn.~kj , Gtrhard, J':l. rrick Nolan en Jean Lcfl5ki, Hum4n 5orittit/, An lnlruducrion til Maao-Sociofogy. 7e dluk. Ncw Vork: MeGrJ.w"HiJl1995. Levy, Marion J. Jr., Modr'niza li()n and Ilu 5trueturr ofSocirtitl. A Sl'uing ftr fn/l'rnalional Affiin Prinec!,)n: PrineelOn Univn~ity Press 1966. Mann, Michad, Tht SDUr(/'f (lfSo(i(l1 PrJwn. Cunbridgc: C~mb ridge Unj\ftr.~ jry p=~. McNcill, Wi!lu.m H . TIJr Risr Dflhr \l'Im. .A HiiUJryofthr H'mf/UI Co mmumry. ('}dugo: ChicJg<) Univcl'$iry Press ' 96), McNcill, Wi lliam H., Thl' Hll>1ltlJt Conditio". An Eco/ogica! anti Hisr(}T;"a! Vtrw. Prin«"Ion: Prina:ron Univct$iry Pras 1980. Pngoginc. II}':I.<:n I.s~ bdk SI(llgers. Oub uit clMo$. Em IfIn,uJt'Jia~IIIIJI'Jl J r mms.." ik naluUI. Vcrr~.Hd uil hel Engels (19&,. ). A m~eld3m: Bt n &i kker 198s· Rosro..... WW.• Th.- SMgN(lfE(onamir G,."u:tth. .ti N(ln-C"/1fl1fultiJ/ Mamfi1la{196o). Z~ dru k. Ncw Vork: umbridge UnM-mry Prcss 197 '. Sandt"tSOll. Slephen , SMi4! Tra"(Drmlttj,m. .ti Gtnt'ral Th"r, "f Hi-;Jori(/l! Dtvtf"pml'llt. Orlon!; Bb.ckwdl /991. SkocpoJ. Theda (red.), VilÎl1n aJUI MrlhoJ in Historica! Saril1I"tJ. Gmhtidp:-: Cambri<W' Uni,-cuity I'res:s 198" . Spencer. Herbctf. An Alltl1hllJgrilphy, londen: 'IX'illi:lflls .llnd Norgalc ' 90"' . Sw~ n . Abl:lm d e. 2,Qrg til til' JII111t. w,!zljn, onJuwljs tn gtMndh.-iJJUJ'l in Europa m dl' Vrrl'11ig"" 514rI'J/ i" dl' nitJtlJJr lijd. Ve n3~1d uil hel Engds (1988). AmncrdJm: Ben BOlkkt~11 989. Swaa n, Abram de, Dr mtnY >lltltllltJlhapPlJ' Am$!crdam: Ben lhkkc r 1996. Tclr~chj,k. H,)m, 319 7agt. lmltnami,httn da Finigun/:. Berliln: Siedkr 1991. T jlly, Charb, As SmiIJ/og} Muts Hi1Ior}. Ncw Vork: ACl.demic Pless 19S J. T illy, Char1<:s, Big Struct"rn. Largr PTrJcwrs, Hugr CompdriJom. New York: Rm5d Sage Fo undation 19~4. 'foulmin, Steph en,en June G(lOdficJd, Thr DisrolJtry ofTlml'. Ncw Vork; H arpcr & Ruw
1965. Tre-ror-Roper, H.R.• Tht LI1~t D",~()[Hit!rr. l onden: Macmilb n 1947. Turne r. Henry A.hby. Jr,. ThiTlJ DI1JI. Hitk,'! Thirf} Do.,J tQ PIIIUI'T, Reading. Mas.>.: Addison-WesJcy 1996, W:allersrein. ImmOlin ud. ThI' Modun U:'orld 5ysltl1'l. N~'W Yorlc Aadcmlc Pr~'SS 1974·
Wilterdink, Nico, en Ban v~n Hectikhuiun, Samen/rvingrn. Em verlunning van hn rarán van dr mciv!ogir. 3e druk. Groningen: Woltcrs-Noordhoff 1993.
Rmiom:lr m and(rr kruu, Aya. Rod, Rrthinking Rrvo/utiom and Collrccive Violmer. Studie, on Cvnerpt, Thevry, and Method. Amsterdam: Het Spinhuis 1990. Bourdieu, riem, Op,tdlen ova ,maak, habitus en hn ve!dbrgrip. Venaaid uit het Frans. Amsterdam: Van Gennep 1989. Braak, Menno ter, 'Poliricus zonder partij.' In: Vazameld Werk 3. Amsterdam: C.A. van Oorschot 1949. Coleman, James S. , lndividuallnrarst> and Col/nrive Act/on. Sr/rcted EJ>Il]J. Cambridge: Camhtidge University Press 1986. Collins, fulndall, Four Socio!ogieal Tradit/om. New York: Oxford Univetsity Press r994. Elias, Norbcn, Dir hijfische Crulhehaft. Untrrsurhungen zur Soziv!ogi" dr, KönigtumJ und drr höfischen Aristokratir. Neuwied: Luchterhand 1969. Elias, Norben, Dir Crsdbehaft da lndividurn. Frólnkfutt: Suhtkó!mp 1987. Goudsblom, Johan, Balam van de mci%g/e. 3e druk. Nijmegcn: SDN 1990. Heilbron, Johan, Ha ontstaan van dr sociologie. Amstcrdam: Prometheus 1990. Ho!mes, Stephen, 'Thc Sener H;story of Sdf-Imetest.' In: J~n e ]. Manshridge (red.), Bryond Srlflnterrst. Chicago: Univnsity of Chicago Pccss 1990, pp. 267-286. Morrill, John, 'The Sruam (1603-1688).' In: Kennerh O. MOtgóln (red.), Thr ll!umared Oxford HilfOry ofBrilain. Oxford: Oxford Univcrsiry Pre", 1984, pp. F7-398. Nieusche, Friedrich, Qua ha nut m het nadul van ge,chirdrn is Of/Or het !eum. Vcnaald uit het Duits (t874). Groningen: Historische Uitgevetij 1983. Parsons, Tabm, Thr Structurr ofSocial Aaioll. New York: McGr.lw-HiIl1937. Swa~n, Abram de. 'Rationele keuze als proces. Nut en onnut van formele rheorie in de historische sociologie.' Ammrdam, Sodo!ogiJCh Tijdsehriftn (1996), 593-6°9. Swaan, Abr~m de, 'Nawoord.' Am,rmiaml Sodologiseh Tijdschriftn (1996), 631-635. Weber, Max, Wirtsehaft ulld C~lrl!,chaft(1922). Keulen: Kiepenheuer und Witsch 1964. Wrong, Dennis H., 'The ovn"sociólliu:d Conception of Man in Modern Sociology.' Amrrieall Svda/ogica! Rrvitw 16 (1961): 183-93.
Lange-urmijllPrrJcWtn in dr m~mheidg(jchiedmiJ Butterfidd. Herben, The Origins ofHisrvry. Londen: Eyre Mcrhuen 1981. Eçkhardt. WiJliam, Civilizatiom. Empirn and Wars. A Qualltitatiue History of War. Jcfferson, Ne: McFariand & Company 1992. Elias, Norbcrr, 'The Retccar ofSocioiogists inw thc Pr~Se nt.' Thtory, Culture & Soàrty 4 (987): l23-248. Elias, Notben, Her ávi/iltltirproces. Sofiogrnäüche en p,ychogml'tischr ondrrwrkingcn. 2 delen. VCrtaólld uit hcr Duits (19.~9). Urreche Het Spectrum 1982. Elias, Norberr, Th~ Symbol Thecry. Londen: Sage 1991. Fagan, Bri,m M., ThrJournq hom Edm. TIJ~ Prop/ing cfOur Wor/d. Londen: Thamc,' and Hudson 1990.
Literatuur
249
Cambk, CJive, TÎm~wa!kcn Thr PrrhiJroryofGIobal Colonization. Londen, Alan Surron 1993, Goudshiom, Johan, Balalls vall dr sociologir (197-+). 3~ dr. Nijmegen: 5UN '990. Gouci,blom, J., Vtm!" rn bm-hoving. Am~tcrdam: M~ ule!1holf 1992. Halbwaçhs, Mauriç~, L rf ra:drcf wcia:ux de la: mimoÎre. Parij~: Fdix AJcan 1921. Herrin,Judith, Thc Formation ofC'hrimndom. Oxford: Basil Blaçkwdl 1987. Ken, C1ark c.a., lndu,trialism and InduifrÎa/ Man. Cambridge, Mass.: Harvard University Press '960. Lorcm, Ch., 'Andere ge~chiedeni5. De EJiasschool en de geschj~dbco~fcning.' Tluouti· fchr geschieden iJ '9 (1992), 292-}12. Mann, Michad, Thr Sourus ofSodal Power. Deell. A hiJrory ofpower fom rhr beginning rIJ A,D. q6o. Cambridge: Cambridge Univmiry Pn:55 1986. McEvedy, Col;n, en Richard Jones, At/m ofWor!d Population HiJtory. H:nmondsworth: Penguin Books 1978. MçNeiJJ, WiJIiam H., De exantricitát flan hl!f wid Uit het Engch vcrta;lJd. Amst~rdam; Ben Bakker 1996. Müll~r-Ly~[, E, Phasm der Kult/a. München: Alben Lang~n 191). Nisbet, Robert A., Socia/ Changl: and Hutory. A,prctf oftht Whtrrn Thtory ofD~N!op. mrrlt. Ncw York: 0>:ford Univcrsiry Press 1969. Popper, K.R., The Opm Soárryand i(J EntmÎrs. Londen; Rourledgc & Sons 1945. Popp~r, K.R., Dr armordr van het histlJrichme. Verraald uit her Engels (1957)· le druk. Urrccht: Het Specrrum 1974. SJnder50n, Stephen K., Soda! Tramformations. A Grneml {heo'] ofHistorical D,.v,.lop" ment, Cambridge, Mass.: Bladcwell1995. Spencer, Herbert, First Principirs. New York: Appleton 1861. Spier, Fred, Tht Structure of Big History. Prom tht Big Bang unti! Today. Amsterdam: Amsterdam Uniyersiry Press 1996. 1à;lgeper,,-, Rein, 'Size md Duration of Empires: Sy~temarics of$ize.' Sociai Sámu Reuarch7 (1978): 108-127. Wes[, M.L, Hrsiod: Worhand Days, Oxford: Clarendon P'~5S 1978. Wittfogd, Kar! A., Orimtal DtspotiJm. A Compantti1!/' Study ofTotal POW/'1: New H~v~n: Yak Universiry Press 1957.
250
Literatuur
Rl'g isfl'r
Aam, Wil mi, 12\ Achill es, loR Achnaton, il O
Adam, B.ubiri , )6. 113 Ad1fm, Robc:n McC" l.1.6 Aganxmnon, 10 8'9 Alben I , 110 Akll2nd~r
H i ns C h risJ ian. lJ ) Pcrty, '79
AJdrry. Robert, 101 Arend l, H annah, 1)3 A rist(){de~ , 100, 184.8\. 206-] Arnawn, Jo han n, 1 6 4-6~ Arnh cim, MT.W., 128 Aran, R;aymond , 130 Augustin us, 11 , 1)-14, 11, 29, 14 6-48 . I H - H, 187 , 10:1. , 11 8, 12}, u ') A~n i , An lhony, 124 Ap. Ra d , 2p. Az u, NOOl A;unor Agu:l. ~, u6
Blomert, Rci n hart, 22') Boas, Franl , IH-H, 129 Banger, W A" 119-32, 22R Boomin , D.a nid J.. 224 Bvrkcn3u , f U lll. IJO, 1}9, 166
BoJ1iI, Arno, 124 Bosrru p, hlcr, l1 j, 12 ] Bouldmg. EJi~ , 127 Bourdi cu, PiCfrc , lJ8, 165, 1')6 -99 , : P Bouw, C ilol ien , 126 ' 2] Bowlby, John, 1J8 Braak. Mc n no tel, IjO, 101. 128 ,l}1 Brludd , Fcrnand .I S}. 231 Brin kgr~ve , C hr istien, 97 , 227 Brown,ludilh K.. H] Bruggen, Cifry va n, 12 , 120, 123 Bruin, Kees, : 18 Buckle, Hen ryTho mi5, ['Ij , u ') Burkc, Peler, : ) 1 Buuerficld, Herben , 132 BuYlendjjk, P.J.J ., 10 4, 12 ]
umphd l,l om:my.
B;adimcr, Eilubclh, H 7 B.ahndi~t,
Georges. 128
Bn~ ,')8, 1 08
Bauman, Zygm unt, l}l , 156, 1] 1, 2}0 Buui)l, il O, 10 4 Beanic, ]. H.M .. n S &auvoir, Sim onc d c, 12] Bdi;:n, H.M ,,::.::.8 ikndil(, Rr inhard , 179 Bened iet, Ruth , I'), 129, IH-H, 140, : lJ
Bcmley, lerry H.• 23 1 Ikrgh, G.c.J.}, van ikn, 223 Bt Kk, Cyril L l }1 Bloch, M arc. 18, 1] 9. 114 Blok , An[(>n , 161 , 21). 2)0
11.
123
Cumiggtk S., t08
Cm, E.H., 18S, 1)1 Carroll.J"ndl L. H 7 ~ , G i~ nni dcll~, IS ('.;ll h3t;n:l de Grole. 98
CCI U~ U, Nicolle, 4 ~ Childc, V. Gordo n, H7 Chndorov, Nancy. H 7 Cicero, ' 46 Cipoll;a, Culu, )7, 124 C I.asIl'C'S, Pierrc, 90 C1crkx, Lily, 10 9 C1ullon-Brock, Ju hn. l 1.5 Coderf . H d t n. lH . H9
C:,,n.,n, M;a.k N:tlhall. u s
Cohen, RnnaJd, 228 Colcman,Jame" 192, 231 ColJins, RandalL 189, 19.1,
Erasmus, 149, 151 Evall5-Ptilchard, E.E., 25-26, 37, 224 200,
227,
Fagan, Brian M., 231
23 1-,2
Comrc,
100, 104, 180, 184,
AUgUSIC,
206,23 1
COIlrad, Genffrey W., H" 225 26 Cooper, Eugcnc, 229 C05~r, L~wis, 1~2
Cwc,u." '09 Crosby, Alfred, 188, 2jl Cyru"109
Dahks, Heidi, 22 j Darim,JU Darwin, Charb, Ij David, 98, 108, 120 Demar~st, Anhur
A., J2j, 225 26
DivaIc, WiJliam, 227
Djeng', Khan, 110, 121, 125 Docdcyns, H., 110 Dohrn-van Rossum, Gerhard, H4 Doorn, J.A.A. van, 97 DoorniJo', Manin, lIJ, 228
Draal,ma, Menno, 224 Druckcr, Philip, 229 Duby, G~orges, 7°-71, 225 Ducrr, H"ns Pelcr, 156, 161-64, 168-69, 23°
Dunning, Eric, 167, 169, 130-3J Durkheim, Emik, 45, 181, 115 Farle, Timothy, 22) Eçkhardl, William, 131 Edey, Mairland A, 127 Eiçhmann, Adolf, 17J Ei,en~ladr,
S.N ,179
Ferrill, Arrher, 228 Finlcy, M.l., 109, H8 F1ugeJ, J.c., lIJ FOlllke5, S,H., 130, lp, 1J9, 143 Franci,cu., vm A55isi, 47
Fra?,er, Si, Jame., 1'4-'5, 119, 124 Freud, Sigmund, 131, 158, 179, 194-95 Friedrich, Carl J., n8 Friete, Irene H., H7 hijda, Niço, 11 13, HJ GaJenu",47
GambJe, Clive, 232 Garland, David, 167 Geen;;, Clifford, 122, 179, nS Gdlner, Ernesr, 226 Gerhardl, Ida, 146 Gibbon, Edward, 145, 202 Girard, Ren':, 228 Glas,man, RonaJd M., 118, n6, H8 GlclChmann, Peter R., 223 GodschaJk-Hessenauer, Hes, H3 Gocthe, Johann WolFgang von, 19J GoFfman, Erving, 17\ Goldthorpe, John H., 186, 2JI Gompem, Wourer, 119
Goodfidd,Junc,ISJ (;oody, Jack, IJl, H9 Go{{w~IJ, Norman, 18\, 2~1
(;ouJd, Slcphen Ja)', 219 Gouldner, Alvin W., H)
CregoriusxlIl, 19 Groenman-van Waalcringc, W., 217
Eli,73 Elia" Hermann, 170
Haik Sda"sic, 112
Elia.', Norocn, 18, 2J -22, 37,44,47,74, 76-77,113, 129-.n, 13 6 -39,141-43,
Halbwach~, Mauricc, 204, 232 Harris, Man'in, 77-78, 81, 103, 106,
144-45, 148-49, 1\1-7), J89, 196, 198-99,21\-33 Elia', Sophic, 170 Emmens, ).A.. 20
252
Register
114-16,118-19,135,165, 101,
21,~-29
Hterikhuizen, Bart van, 97, 190, l.ll
Hterma van V()S~, AJ., 2JO Hcgd, (;,WF., 187
HçjJhron,Johan, 223, 2)1")2 Hcine, Heinrich, 47 Heiler, Robert F., 229 Herodes, lID HnodOlus, 109, 202, 228 Herrin,judirh,I)2 He,Iiodus, 86, 91, 2Oj·6 Heusch, Luc de, 114, n8 Hieronymus, 146, H9 HiiJenius, D., H7 Hippocrares,47 Hit!er, AdoJf, 14, 170
Hopkins, Keith, 124, IS9 Howse, Derek, 224 Hub<'r, Hugo, uG Huizinga, Johan, IJS Hume, David, 196 Hurd, GeofFrey, 190, 23! Hm.lerJ, Edmund, 179
Koopman" Ruud, 13° Kranendonk, Willem, 229 Kuhrt, Amdie, n8 Kürsar-AhJcrs, Elçin, 164-65
LanGt'ter, CS., 21\ Landcs, David S., 214 Ll'açh, Edmund, lp, 170 Lcacoçk, EJeanor. 105-4, H7 LcGoffj~l.Çqucs, 30, 224 l..t:oibowiu, Lila, U7 Lemaire, Ton, 224 Lemki, C;erhard, 70, 189, 201, 22), 231 Lcnski, Jean, 189. 131 L~vi, Primo, 175, 251 Uvi·Srrauss , Claudc, 102. 227
Levy, Mari"" j .. Jr., 231
lkegarni, Eiko, 164-6, lsrû'h, Han, 217
Lewis, Helen B., !/ Liebig, jU.lws vun, 78 Lincoln, Brucc, 80, 216
228
Jaeger, C. Srephen, 149, 229 Je'lnn~
d'ArL, 98 J ~ll1S Chrisms, 114 Jews ,<;irach, IjO-51 Jobll.\~n, Donaid c., 227 ]ohnson, Allen V;i.~, 22\ Joncol, Eric L, 84, 224-1.6, J<Jn~" Riçhard. ~H Juiiu" CJ-<:sJ-r, 19
Knippen!:>erg, Hans, 224 KnoJ(, Dilwyn, 148-jO, 166, u9- 30
La Salie, jean Baptist(; de, 1\5 Lamme", c.]., 97
Hodgson, Ma"hall, 187 HoimeI, Srephen, 196, I)I Hmnerus, 86, 9/, r08-9, II6, 228
JJ-col)<;~n, Thorkild,
Kern, Stephen, 124 Kerr, Clark, 233 Khomeini, Ay;\rollah RoehaJlah, 34
Linmll, Ralph, 69,225 Li,,>mlxrg, Eliy, 227 Lloyd, Seran, 71-72, U\ Lod~wijk XIV. 110 L[)r~nl,
231
KaJt,]. de, 171 Kam. Immanuel, 11, iU;, 201 Kantorowir"l, Emsl H., 218 Klpreyn,l';lUl, 219 Kapu.lcin.lki, Ryszm.L 228 K:1S'\CS. \\Z , 226 KL'dey. L.wrenct H., 90 KClllp~rs, Bram, 1G7, 2.,0
eh.,
~.B
LUCfetiu" 14\-46, Ij4 1.unum, Wall<,r A., 12\ Maccy, Samuel L.. H4 Malinowski, Bronisiaw, 223 Malraux, Andr~, 1,H
Mahhus, Thomas, 6) MJ-IIn,
Micha~L 189, 120, I3L 2)3
Marb, H,uh, 225 Marx, Kar!' 3°-.11, 14\, 1\7. 207, 22--1 Ma\"n, Aldell J.. 228 J'vlaUS\C, U"yd d~. 127 lI-k[veciy. COl in,
13)
Registel"
l53
MeNeill, WiJl iam H ., GS. 9 4, Ij8, 188, li7, u4-~6, nS , l JI ,lH Me nndl,Su::phen. u S-16, 230
Rooii
Mes
Rms. Eri< B., 124 , 1l]
M ilgu m, Stanley, 17 V75 . 1) 1 Milier, &rlu,n Dim.l, '117
Rostow. W.W., IJl Rorenberg, Roben, U3 Rottl1Z\vrig. Saul ,
Mohammed,IH
u,
Morgan, 8 ai ne, 101- 1, 217 Morg
Rubd. P3 ul.tG.• 119
Napolron, 111 Nero, 45 Nç5tor,108 NietIseh e, Friedrich, 95. 100, 191, 19', 101, H6, 231 Ni.dxt, Roben A., 208, 2}2 Nel.m, PoilJick. 189, 2' 1 Nowolny, Hdg:J.
Salomo, 98, 108, UO Sand"y, Peggy Rc:cY<;"", 1°3-4, H 7 Sanderson, $lephcn, 189 , 131-12 5c;;J.rre, C hriJ, 225 SchacpdrijvC[, Sophie de, 1]0 SchelT. Thumu, IJ, 14, U J Schendd. An hur van, 1H Sduuid•• Kees, l'l9 Sehmied, G<:rhard. 1 ~J Schopenhau.::r. A" hl,lr. 100 SchmIer, Midud, 167 Schun, AJfred, 194 St:neu. IS Se rpd l, Jamd,llS Shab.llo Simon. He lben, 194
Roble, Diam:, 98. 1~ 7 Rmhd ie,Salnurl , 11 , 14
Russell, Oi.l.n.a E..H., 117 Rfurow, A.b.and.-r, 9J Sagg~,
u,
()bç~i,Jo n
P
I'ala, Ben de, 224 1'' rIlk, Catherine, U5 Pru o n. E. d u, IH Plalo, . 84-86. lOG ·7 Popper, Kar! It., d17, 20R. 2)1 Predikn,4 6 Prigogi n<', llya. 18 3, 22 4 Pyoe, Stephen j" 22 \" R.lnke, LeopoJd von, 207 R:IS, Ma r;lln de.H7 Rll5ing, Wim, 165-66.23° Regt , Ali de , 97 Reu.ingcr, Smannc M ., !lJ Romein, J.Ill. u6
154
Rtgisttr
H.W.F., 71
Singor, H. \tI.. u S Skoepol. Thc:da. 179 Smith. Ad..m , 196 Sorokin.l'il',im.111 Spek, RJ. "an der, uS Spencer, H erb ert, )81, 206-7, 21\, 231-
"
Spiegel, MHjo rie, U5 SpiC[, FreJ. 123, 2]1 Spiere nburg, Pieler. 16 7 Stengm. i5;lbell<:, 18}. 114 Smlk. B...m van, 11 7. 1JO SlOpO.yIc, A n n~g'~f. 117 $rU'-'cr, loon
F_. 116
Srover, Takeko Kawai, n 6
Slllciman de Grote. ilO Sw~an, Abram de, 167, 182, 189, 191-93, 199-20),223,21-5-26, H9. 231 Sw~be, Joanna, H 5 Taagepera, Rein, 216, 2Jl Tól.\, Louis, 14 Tegg~rt, El, 160 Tdlegcn, Egbert, 22 j Teltschick, Hor~r, 231
Waal, Frans de, 227 WaJlerslcin, Immanuel, IJ8, 179, 189, 231 Washburn, S,L., 22j Weber, Affred, 145 Weber, Eugell, 168 W"elxr, Max, 86, 96, 99, 104, J14-1), 123, 145, 1)4, 158, 181-82, 194-96, J99, 226-29, 2)2 Wenke, Robert J., 226 Wm, M.L., 226, 232
Terwijn. Hdeen, 11, 14, 223 Thoden van Vd2Cll, H.U.E., 2JO
Wichm, Al , 9J
Thornpson, E.P., \79, 224 Thllcydides, 184, 204-20) Tibi, Bassam, 163. 230 Tigcr, Lione!, 101-2, 10], 22] Tilly, Charles, IJ8, 159-60, 186, 231 1()ll!min, Slcphen, 18)
Wilson, Edward, 100, 227 WiJson, Bryan, 90 Wilterdink, Nico, 97, 19°, 22J, 23°-51 Wirrfogd, Kar! A., 2J} Wolf, Eric R., 90, IJ5, 16\, 229 WoJpe, Pau! Root, 227 WoJsink, Maarten, 225 Wouters, Cas, 168, 227, 229-30 Wrong, Dennis H., 232
Trevor-Roper, H.R" 2)1 Turnt'!, Henry Ashby, Jr. , 2 JI Tylor, Edward, 206, 228 Vakri, V~krio, 228 V~nsina,J;ln, 109 VebJen, ThorsIein, I7L VeHlp~, Kitty, 228 Voltaire, 145, 201 Vrce, Wilben van, 229
Wi!kmde Veroveraar,
Xerxes, 230
110 , 125
U2
Young, Michad, 224
Zerubavel, Evi~tar, 224 ZoJa, Emile, 64
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 5
titels verschenen binnen de ABC-reeks Dresden, S. Vervolging, vernietiging, literatuur, 2006 (isbn 90 5356 899 9) Goudsblom, J. Het regime van de tijd, 2006 (isbn 90 5356 900 6) Hoornik, Ed. Verzamelde gedichten, 2006 (isbn 90 5356 898 0) Willemsen, A. Het hoge woord, 2006 (isbn 90 5356 901 4)