nr.15 november 1984 f4,25 Bfrs.84
mii
ki^Kji*».-
hobby-elektronie
^
<M'
r L,^^-'^. r -. •« . * !
Lf, , - « ^ « , %.
:Ï?©'
en
Jij(
omputer-oog "'ontwerpen en deurbel
utomatische Hetsverlichting
2^ jaargang nr. 11 november 1984 ISSN 0167-7349
Hoofdredakteur: P.V Holmes Chef redaktie: E.J.A. Krempelsauer Chef ontwerp: K.S.M. Walraven
Uitgave van: Elektuur B.V., Peter Treckpoelstr. 2-4, Beek (L) Telefoon: 04402-74200, Telex 56617 Korrespondentie-adres: Postbus 121, 6190 AC Beek (U Kantoortijden: 8.30-12.00 en 12.30-16.00 uur DIrekteur: J.W. Ridder Bourgognestraat 13a, Beek (L)
Elex verschijnt rond de eerste van elke maand. Onder dezelfde naam wordt Elex ook in het Duits uitgegeven.
Redaktie Nederland: RE.L. Kersemakers (hoofd landgroep), J.F. van Rooij, PH.M. Baggen, I. Gombos, Redaktie buitenland: A. Schommers, R.Ph. Krings Redaktiesekretariaat: C.H. Smeets-Schiessl, G.W.P Wijnen
uit de inhoud:
Wil hij aktie kunnen ondernennen, dan zal een connputer eerst informatie moeten hebben. Hoe "vertel" je nu een ZX-81 home- . computer dat het licht aan is, de deur open staat of dat er een knop is ingedrukt? Per interface natuurlijk! Twee IC's en een paar programmaregels volstaan om acht binaire informaties in de computer te voeren. ZX-81 ingangsinterface biz. 12
Vormgeving: C. Sinke Grafische produktie: N. Bosems, L.M. Martin, J.M.A. Peters Abonnementen: Y.S.J. Lamerichs
Auteursrecht: De auteursrechtelijke bescherming van Elex strekt zich mede uit tot de illustraties met inbegrip van de printed circuits, evenals tot de ontwerpen daarvoor In verband met artikel 30 Rijksoktrooiwet mogen de in Elex opgenomen schakelingen slechts voor partikuliere of wetenschappelijke doeleinden vervaardigd worden en niet in of voor een bedrijf. Het toepassen van schakelingen geschiedt buiten de verantwoordelijkheid van de uitgeefster De uitgeefster is niet verplicht ongevraagd ingezonden bijdragen, die zij niet voor publikatie aanvaardt, terug te zenden. Indien de uitgeefster een ingezonden bijdrage voor publikatie aanvaardt, is zij gerechtigd deze op haar kosten te (doen) bewerken; de uitgeefster is tevens gerechtigd een bijdrage te (doen) vertalen en voor haar andere uitgaven en aktiviteiten te gebruiken tegen de daarvoor bij de uitgeefster gebruikelijke vergoeding.
Nadrukrecht: Voor Duitsland: Elektor Verlag GmbH, 5133 Gangelt.
© Uitgeversmaatschappij Elektuur B.V.-1984 Printed in the Netherlands I
Drukkerij: N.D.B. Leiden, Zoetenvoude
jaarabonnement 1985 Nederland België buitenland f 42,50 Bfrs. 840 /^ 5 8 , Een abonnement loopt van januari tot en met december en kan elk gewenst moment ingaan. Bij opgave in de loop van een kalenderjaar wordt uiteraard slechts een deel van de abonnementsprijs berekend. Bij abonnementen die ingaan per het oktober-, novemberof decembernummer wordt tevens het volgende kalenderjaar in rekening gebracht. De snelste en goedkoopste manier om een nieuw abonnement op te geven is die via de antwoordkaart in dit blad. Reeds verschenen nummers op aanvraag leverbaar (huidige losse nummerprijs geldt). Adreswijzigingen: s.v.p. minstens 3 weken van tevoren opgeven met vermelding van het oude en het nieuwe adres en abonnee-nummer. Commerciële zaken: C. Sinke W.H.J. Peeters (advertenties) Advertentietarieven, nationaal en internationaal, op aanvraag. Prijslijst nr. 1 is van toepassing. Korrespondentle: In linker bovenhoek vermelden: TV technische vragen LP lezerspost HR hoofdredaktje AW adreswijzigingen ADV advertenties ABO . abonnementen RS redaktiesekretariaat
Als er iets ouderwets en achterhaald is, dan is het wel de verlichting van een fiets. Nog gevaarlijk ook trouwens, want als je stil staat werkt de verlichting niet, zodat je dan in het donker een royale kans loopt om van de sokken gereden te worden. Met een paar nicad-akku's en wat elektronica is dat euvel te verhelpen. automatische fietsverlichting bIz. 26
Een beginnend elektronicus heeft meestal geen kapitalen voor de aanschaf van mesten test-apparatuur tot zijn beschikking. Helemaal zónder die apparatuur komt men echter ook niet ver. Wat dan? Zelfbouwenl Deze testgenerator is eenvoudig, goedkoop en bijzonder universeel. Men kan hem gebruiken voor het "doorfluiten" van versterkers, ontvangers en zelfs TV's. testgenerator bIz. 40
O
elextra
11-04
komponenten
11-48
zelfbouwprojekten eenvoudige lesley 11-09 Met behulp van een eenvoudige elel
11-26
computeroog 11-31 Kabelloze interface: Een elektronisch oog krijgt zijn instrukties rechtstreeks van het computerbeeldscherm. mikrofoonversterker met fantoomvoeding 11-36 Een via de signaalleiding gevoede voorversterker onderdrukt hinderlijke bromstoring. testgenerator 11-46 Eenvoudige, maar vooral voor de HF-knutselaar onontbeerlijke meetzender.
bij de Noorpagino; Het "draai-effekt" dat de Lesley geeft is bij popmuzikanten nog altijd heel gewild. De op de voorgrond afgebeelde schakeling geeft een zelfde soort effekt en heeft daarvoor weinig meer nodig dan een paar gloeilampjes en LDR's. De mini-schakeling met de krokodilklem is een "HF-testkop" die het frekwentiebereik van een multimeter uitbreidt tot 150 MHz. Daarmee kan men dan gelijk de werking kontroleren van het apparaat op de bovenste foto: een deurbelzender uit de prehistorie van de radiotechniek. Niet zichtbaar op het omslag is dat in dit nummer vooral de akoestische en elektronische aspekten van de mikrofoon centraal staan.
informatie, praktische tips nieuwe produkten
11-39
kaleldoskoop
11-45
mikrofoonaansluitingen Informatie over bussen, kabels en stekers.
11-46
'n tip Gedestilleerd water uit de koelkast.
11-47
grondbeginselen hoe zit dat De wisselstroomweerstand ofwel Impedantie.
11-08
mikrofoon è la carte 11-18 De ene mikrofoon is de andere niet. Hier een kort overzicht van de verschillende typen en hun werking. mikrofoonkarakteristieken 11-23 MIkrofoons hebben zo hun eigen karakter, bijvoorbeeld een "kogel", "nier" of "supernier'-karakter. radiotechniek anno 1900 11-33 De radio-amateurs van het eerste uur presteerden het om een deurbel als morsezender te gebruiken! kursus ontwerpen, deel 1 Stroom, spanning en de "wet van Ohm".
11-43
Over het lezen van Elex, het bouwen van Elex-Schakelingen en over wat Elex nog méér voor de lezer betekenen kan.
Lezersservice — Nog vragen of opmerkingen over de inhoud van Elex? Schrijf gerust als er iets niet duidelijk is. Hef antwoord volgt zo snel mogelijk. Er is één voorwaarde: zend een voldoende gefrankeerde retour-enveloppe mee. Zet " T V " (technische vragen) op de brief en stuur deze naar: redaktie Elex, Postbus 121, 6190 AC Beek (L). — De Elex-redaktie staat altijd open voor meningen, wensen of nieuwtjes van lezers. In de rubriek "Postbus 121" worden interessante kommentaren en aanvullingen op oudere artikelen gepubliceerd. Zet " L P " op de brief. — Elex-printen zijn verkrijgbaar bij de uitgever van Elex en bij de betere elektronica-onderdelenhandelaar.
Hoeveel ohm en hoeveel farad? Bij grote of kleine weerstanden en kondensatoren wordt de waarde verkort weergegeven met behulp van één van de volgende voorvoegsels: p = (pico ) = 10-'2 = een miljoenste van een miljoenste n = (nano) = 10^^ = een miljardste H = (micro) = 10~^ = een miljoenste m = (milli) = 10-3 = een duizendste k = (kilo) = 10^ = duizend M = (Mega) = lO^ = miljoen G = (Giga) = 10^ = miljard Het voorvoegsel vervangt in Elex niet alleen een aantal nullen vóór of achter de komma maar ook de komma zélf: op de plaats van de komma komt het voorvoegsel te staan. Een paar voorbeelden: Weerstanden: 3k9 = 3,9 kQ = 3900 Q 6IVI8 = 6,8 M « = 6 800 000 S 0Q33 = 0,33 Q Kondensatoren: 4p7 = 4,7 pF = 0,000 000 000 0047 F 5n6 = 5,6 nF = 0,000 000 0056 F 4fj7 = 4,7 fxf = 0,000 0047 F De voorvoegsels worden overigens óók gebruikt voor de afkorting van andere soorten hoeveelheden. Een frekwentie van 10,7 MHz wil zeggen: 10 700 000 Hz, dus 10 700 000 trillingen per sekonde.
6Ï^:jlO
B9«k (L)
Bouwbeschrijvingen Elex-schakelingen zijn klein, ongekompliceerd en betrekkelijk gemakkelijk te begrijpen. Er zijn speciale Elex-printen voor ontwikkeld, in drie formaten:
Schema's
I
s
Symbolen In sommige gevallen, met name bij logische poorten, wijken de gebruikte schema-symbolen af van officiële teken-afspraken (DIN,IMEN). De schema's worden namelijk in vele landen gepubliceerd. Logische poorten zijn op z'n Amerikaans getekend. In de poorten zijn de volgens NEN en DIN gebruikelijke tekens " * " , " S I " , " 1 " of " = 1 " genoteerd. Daardoor blijven de tekeningen internationaal bruikbaar en blijft de aansluiting op de in het elektronica-onderwijs toegepaste officiële tekenmethoden gehandhaafd. Voor een overzicht van symbolen: zie het artikel Komponenten, achterin dit nummer.
Maat 1: 4 cm x 10 cm Maat 2: 8 cm x 10 cm Maat 4: 16 cm x 10 cm (Europa-formaat) Bij iedere bouwbeschrijving hoort een plattegrond (komponentenopstelling), aan de hand waarvan de onderdelen op de print worden gep/aatst en aansluitingen en eventuele resterende doorverbindingen worden gerealiseerd. Een plattegrond geeft de opgebouwde schakeling in bovenaanzicht weer. De zich op de onderkant (soldeerzijde) van de print bevindende koperbanen zijn in de plattegrond dun gedrukt. Soms is voor de bouw van een schakeling slechts een gedeelte van een Élex-print nodig. Het niet gebruikte gedeelte kan men met een figuurzaag langs een gatenrij afzagen.
Onderdelen Elex-schakelingen bevatten doorgaans uitsluitend standaardonderdelen, die goed verkrijgbaar zijn. En bovendien betrekkelijk goedkoop! Ga daarom niet bezuinigen op de aanschaf door het kopen van grote partijen onderdelen (bijvoorbeeld weerstanden per kilo of "anonieme", ongestempelde transistoren). Goedkoop is vaak duurkoop! Tenzij anders aangegeven worden %-watt-weerstanden gebruikt.
Solderen De tien soldeer-geboden. 1. Ideaal is een 15 a 30 watt-soldeerbout met een rechte 2 mm brede "longlife" punt. 2. Gebruik soldeertin, samengesteld uit 60% tin en 40% lood, bij voorkeur met 1 mm doorsnede en met een kern van vloeimiddel. Gebruik geen soldeermiddelen zoals soldeerwater, -vet of -pasta. 3. Bevestig vóór het solderen alle onderdelen stevig op de print. Verbuig daartoe de uit de bevestigingsgaten stekende aansluitdraden. Zet de soldeerbout aan en maak de punt schoon met een vochtig doekje of sponsje. 4. Verhit de beide metalen delen die aan elkaar gesoldeerd moeten worden, bijvoorbeeld een koperbaan en een aansluitdraad, met de soldeerbout. Voeg vervolgens soldeertin toe. Het tin moet vloeien, zich dus verspreiden over het gebied waar de te solderen delen elkaar raken. Haal 1 a 2 sekonden later de bout weg. Tijdens het afkoelen van de soldeerverbinding mogen de twee delen niet ten opzichte van elkaar bewegen. Anders opnieuw verhitten. 5. Een goede soldeerlas ziet er uit als een bergje met een rondom holle helling. 6. Kopersporen en onderdelen, met name halfgeleiders, mogen niet te warm worden. Zorg desnoods voor extra koeling door de te solderen aansluitdraad met een pincet vast te houden. 7. Knip uit de soldeerlas stekende aansluitdraden af met een scherpe zijkniptang. Pas op voor rondvliegende stukjes draad! 8. Zet de soldeerbout uit na het solderen en tijdens onderbrekingen die langer dan een kwartier duren. 9. Moet er soldeertin worden verwijderd? Maak dan gebruik van zg. zuiglitze. Verhit het te verwijderen tin met de soldeerbout. Houd het uiteinde van de litze bij het tin. De litze "zuigt" het tin nu op.
10. Oefening baart kunst. Weerstanden of stukjes draad zijn zeer geschikt als oefenmateriaal.
Foutzoel<en Doet de schakeling het niet meteen? Geen paniek! Nagenoeg alle fouten zijn snel op te sporen bij een systematisch onderzoek. Kontroleer allereerst de opgebouwde schakeling: — Zitten de juiste onderdelen op de juiste plaats? Kijk of de onderdelenwaarden en typenummers kloppen. — Zitten de onderdelen niet verkeerd om? Zijn de voedingsspanningsaansluitingen niet verwisseld? — Zijn de aansluitingen van halfgeleiders korrekt? Heeft u de onderdelenplattegrond misschien opgevat als het onder-aanzicht van de schakeling, in plaats van het boven-aanzicht? — Is alles goed gesoldeerd? Een goede soldeerverbinding is ook in mechanisch opzicht stevig.
Netspanning Isoleer netspanningsleidingen zodanig dat er bij een gesloten kast geen aanraakgevaar bestaat. Alle van buiten bereikbare metalen delen moeten zijn geaard. * De netkabel moet met een trekontlastingsbeugel of -doorvoer aan de kast zijn bevestigd. * De drie aders van de netkabel moeten mechanisch stevig zijn bevestigd. (Alléén een soldeerverbinding is onvoldoende!). * De aarddraad moet langer zijn dan de twee andere draden. Bij onverhoopt lostrekken van de netkabel blijft de aardverbinding dan het langst gehandhaafd. * Houd ongeïsoleerde netspanningsvoerende draden of soldeerpunten minstens 3 mm van andere draden of soldeerpunten verwijderd. * Venwijder de netsteker uit het stopkontakt vóór het verrichten van werkzaamheden aan het apparaat. Uitschakelen alleen is niet voldoende! * Kontroleer de drie netspanningsaansluitingen op onderbrekingen en onderlinge kortsluitingen. * Bevestig bij het meten aan netspanningsvoerende delen van een schakeling éérst de meetsnoeren met behulp van geïsoleerde meetklemmen; steek daarna pas de steker in het stopkontakt. * Zorg er bij het meten aan het laagspanningsgedeelte van een schakeling voor dat de netspanningsvoerende delen geïsoleerd zijn.
Een belangrijk gegeven van een luidspreker is de impedantie. Dat is de wisselstroomweerstand. Gewone weerstanden bieden even veel weerstand aan een gelijkstroom als aan een wisselstroom, maar voor spoelen en kondensatoren is dat niet het geval. Een kondensator blokkeert gelijkspanning en geeft wisselspanning door. De gelijkstroomweerstand van een kondensator is dus oneindig hoog. Dat wil niet zeggen dat de spanning over een kondensator oneindig hoog wordt als er een stroom door loopt, hetgeen je op grond van de wet van Ohm zou verwachten (U = I X R, dus iets maal oneindig is oneindig). De aanname dat er een stroom gaat lopen klopt namelijk niet: de stroom is nul in het geval van een oneindig hoge weerstand. Kondensatoren geven wisselspanning door, is er gezegd. Dat doorgeven gaat echter niet altijd even goed in zijn werk. De kondensator bezit een wisselstroomweerstand, die afhangt van een paar grootheden. De kapaciteit bijvoorbeeld. Loopt er een wisselstroom door een kondensator, dan vindt er afwisselend opname en afgifte van lading plaats. Een grote kondensator heeft meer laadvermogen dan een kleine. Anders gezegd: Vul je een emmer en een badkuip uit dezelfde kraan (opladen), dan stijgt het nivo in de emmer sneller dan in het bad. Breng even grote afvoergaten aan (ontladen), dan daalt het nivo in de emmer sneller dan in het bad. Bij gelijke waterstromen zijn de nivo-variaties in het bad kleiner dan die in de emmer. Een bepaalde wisselstroom levert dus over een kondensator met een grote kapaciteit een kleinere wisselspanning op dan over een kondensator met een kleine kapaciteit. Op grond van de wet van Ohm kan dus worden vastgesteld dat een grote kondensator een lagere wisselstroomweerstand bezit dan een kleine. Ook de frekwentie van de wisselstroom is van invloed. Hou de wisselstroom konstant en laat de frekwentie toenemen. Het afwisselend laden en ontladen van de kondensator vindt in een sneller ritme plaats. Ook de laad- en ontlaadtijden worden korter. De spanningsvariaties nemen dus af. Neemt de frekwentie van de wisselstroom dus toe, dan neemt de wisselstroomweerstand af. Voor de liefhebbers onder u vatten we e.e.a. nog
even samen in een formule. Voor de wisselstroomweerstand Xe van een kondensator, ook wel in vaktaal kapacitieve reaktantie genoemd, geldt: Xn =
1
ohm
2 71 • f • C
f is de frekwentie in Hz, C de kapaciteit in farad en TI is het getal 3,14159. Ook luidsprekers bezitten een impedantie, hebben we vastgesteld. In iedere luidspreker zit een (spreek)spoel, die een bepaalde zelfinduktie bezit. Voor spoelen geldt dat een hogere zelfinduktie en een hogere frekwentie van de wisselstroom juist een hogere wisselstroomweerstand (induktieve reaktantie) opleveren. Alleen al op grond hiervan zou je verwachten dat de impedantie van een luidspreker van de frekwentie afhangt en kun je eigenlijk niet zeggen dat een luidspreker een impedantie van 4 of 8 ohm heeft. Op zich is dat waar, maar bij een luidspreker zijn er veel meer zaken die een rol spelen. De kast en het eventueel aanwezige scheidingsfilter spelen een belangrijke impedantie-rol. In het algemeen kan worden gesteld dat de impedantie van een wat ingewikkelder "toestand" als een luidspnekerbox wordt bepaald door meerdere kondensatoren, spoelen en gewone weerstanden.
eenvoudige Jesify Bespelers van elektronische toetsinstrumenten zoals orgel en elektrische piano gebruiken vaak een iesley om op het podium de klank een ruimtelijk effekt mee te geven. Een konventionele Iesley bestaat uit een forse luidsprekerkast waarin de luidsprekers met een laag toerental ( 1 . . .8 t.p.m.) in het horizontale vlak roteren. Aangezien een 18 inch basluidspreker zich nu niet bepaald gemakkelijk laat rondslingeren, wordt deze met de konus naar boven in een vaste positie gemonteerd; boven de luidspreker
hangt dan een draaiende trommel met een opening waardoor het geluid naar buiten treedt. Omdat door het roteren de richting waarin het geluid wordt uitgestraald voortdurend verandert, neemt de luisteraar een geluidsbeeld waar met ruimtelijke werking. Omdat de Iesley in mechanisch opzicht zo gekompliceerd is hebben vele muziek-elektronici pogingen gedaan langs elektronische weg de klank van de Iesley na te bootsen. In tegenstelling tot de bestaande schakelingen, die meestal vrij
o
klank gat
luidspreker
Figuur 1. Het konventionele lesley-systeem berust op een mechanlscKe konstruktie.
ingewikkeld zijn, biedt het hier beschreven ontwerp een zeer eenvoudige oplossing. Weliswaar kan het resultaat niet konkurreren met een echte Iesley, toch geeft deze schakeling aan een gewoon signaal wel degelijk een ruimtelijke werking mee. Dit effekt ontstaat door het (mono!) ingangssignaal afwisselend toe te voeren aan de beide kanalen van een stereo-installatie. Daardoor lijkt het voor de luisteraar alsof de geluidsbron tussen de twee luidsprekers heen en weer slingert.
Slechts 13 onderdelen... . . . zijn voldoende voor onze elektronische Iesley. Via C3 gaat het signaal naar potmeter P2. Deze verdeelt het signaal over de twee kanalen en dient tevens als balansregelaar (zie figuur 3). Het gedeelde signaal belandt vervolgens op de uitgangen R en L, en op de lichtgevoelige weerstanden (de LDR's R3 en R4), die met de uitgangen verbonden zijn. Samen met de bijbehorende deelweerstand van P2 vormt elk van de
Foto. Zo ziet de gemonteerde print er uit. Nu nog de afdekkapjes maken en de lesley uitproberen. Figuur 2. De elektronische uitvoering bestaat uit een astabiele multivibrator, die met behulp van twee lampjes en LDR's het lesley-effekt opwekt. Figuur 3. De LDR's vormen in kombinatie met de deelweerstanden van potentiometer P2 een spanningsdeler met twee takken.
I
LDR's een spanningsdeler tegen massa; het vervangingsschema in figuur 3 laat duidelijk zien hoe het signaalvoerende deel van de schakeling in elkaar steekt. Afhankelijk van de weerstandswaarde van de LDR's wordt het muzieksignaal in meerdere of mindere mate naar massa afgevoerd: meer, naarmate de LDR laagohmiger wordt; en minder, naarmate de LDR hoogohmiger wordt. Zoals bekend is de LDR een lichtgevoelige weerstand die in het donker een hoge waarde heeft. Wanneer er licht op valt daalt de weerstandswaarde al naar gelang de sterkte van het opvallende licht. De lichtbron voor R4 is het lampje Lal, en voor R3 is dat La2 (zie figuur 2). Beide lampjes dienen tegelijkertijd als kollektorweerstanden voor de transistoren Tl en T2. De schakeling rond deze transistoren werkt als een astabiele multivibrator, waarvan de frekwentie met behulp van de stereopotmeter PI tussen 1 Hz en 8 Hz geregeld kan worden. De beide lampjes werken in tegenfase; dat wil zeggen, als Lal brandt is La2 gedoofd, en omgekeerd. Maar aangezien de lampjes, van nature een zekere traagheid bezitten verloopt de overgang van licht naar donker en vice versa niet abrupt maar geleidelijk. En omdat met de lichtsterkte van de lampjes ook de LDR's van waarde veranderen, bestaat er een samen-
hang tussen de helderheid van de lampjes en de signaalamplitude. Hoe dit proces verloopt blijkt uit de karakteristieken in figuur 4. De lampjes worden om beurten geaktiveerd (Lal en La2). De LDR's R3 en R4 veranderen van waarde al naar gelang de helderheid van de lampjes; de signaalamplituden SR en S L veranderen mee, en doordat dit in tegenfase gebeurt ontstaat het lesley-effekt.
PI - 2 x lOklin.
,
-IXA-
+
8... 10 V 100 mA
De bouw Het opbouwen van de print is geen probleem als men zich houdt aan de onderdelenopstelling uit figuur 5. Let op de polariteit van de eiko's en de aansluitingen van de transistoren. De lampjes en de LDR's kunnen naast of op de print gemonteerd worden. Bij printmontage verdient het in verband met de stevigheid de voorkeur de lampjes in printfittingen te monteren. Verder is het van belang dat de afstand tussen Lal en R4, en tussen La2 en R3, zo kort mogelijk wordt gehouden. In figuur 6 is getekend hoe stereo-potmeter PI moet worden aangesloten. Vergeet de doorverbindingen op de potmeter niet en zorg ervoor dat de genummerde draden 1, 2, en 3 naar de korresponderende aansluitingen op de print gaan. Wanneer de print klaar is moeten uit karton nog twee afdekkapjes gemaakt worden voor elk van de LDRmet-lamp kombinaties. Elk
O
,., .V
'
"
^
-
L ] LDR UI
U1 licht •
La 2 licht -
n
n. n ;. t
Onderdelenlijst R1,R2 = 1 kS R3,R4 = LDR (lichtgevoelige weerstand), bijv. type 05 PI = 2 X 10 kQ lin. stereopotmeter P2 = 10 kS lin. C1,C2 = 100nF/25 V C3 = 470 nF T1,T2 = BC547B Diversen: Elex-standaardprint formaat 1 La1,La2 = gloeilampjes, 6 V/50 mA 2 lampfittingen voor printmontage 20 soldeerstlften, 1,2 mm diam. soepel montagedraad 1 ingangsbus 2 uitgangsbussen
Geschatte onderdelenkosten: f 2
signaal links
van de LDR's mag namelijk uitsluitend licht ontvangen van het lampje dat erbij hoort; en het omgevingslicht moet in elk geval geweerd worden, want dat geeft brom. Voor het proefdraaien kan de voedingsspanning voorlopig betrokken worden uit een 9 volt batterij, hoewel voor het uiteindelijke gebruik deze niet over voldoende kapaciteit beschikt. De vereiste voedingsspanning ligt tussen de 8 en de 10 volt; maar aangezien het stroomverbruik rond de 100 mA ligt zou de batterij wel erg snel leegraken. Daarom moeten we als het even kan in de installatie waarbij de lesley wordt toegepast een punt zien te vinden waar via een aftakking de gewenste spanning (en stroom!) kan worden afgenomen.
Voor de eerste test hoeft de potmeter P2 nog niet met de schakeling verbonden te worden, maar PI wel. Zodra de schakeling met de batterij verbonden wordt moeten de beide lampjes om beurten oplichten; het wisseltempo is regelbaar met PI. Als geen van beide lampjes gaat branden is er iets mis met de schakeling. Loop alles nog eens zorgvuldig na, en vergeet niet dat ook de lampjes zelf wel eens stuk kunnen zijn. Verdere tips voor het foutzoeken zijn te vinden in de rubriek "elextra". In kombinatie met een elektronisch orgel wordt de lesley-schakeling aangesloten tussen de uitgang van het instrument en de eindversterker, of, indien gewenst, op de koptelefoonuitgang. Bij een elektrische piano (met snaren of veren, zoals de Fender-Rhodes) of
een elektrische gitaar moet tussen de uitgang van het instrument en de lesleyingang een voorversterker worden toegepast, bijvoorbeeld de "gitaarvoorversterker" uit Elex 9-84. De uitgangssignalen van de lesley gaan naar twee muziekversterkers of naar de twee kanalen van een stereo-installatie. De hifiinstallatie mag echter uitsluitend als ondersteuning voor de muziekversterker dienen, omdat de hifi-luidsprekers niet bestand zijn tegen de hoge dynamiek van de muziekinstrumenten. De lesley is niet bedoeld voor stereofonische signaalbronnen; daarom moet bij gebruik van bijvoorbeeld een stereo-cassetterecorder deze, indien mogelijk, op "mono" geschakeld worden.
Figuur 4. Het muzieksignaal wordt om beurten links en rechts verzwakt. De overgangen verlopen geleidelijk. Figuur 5. Bij de LDR's hoeven we niet op de polariteit te letten; wel moet de lichtgevoelige zijde van de LDR recht tegenover het bijbehorende lampje staan. Figuur 6. Dit is de juiste bedrading voor de stereo-potmeter; let op de drie doorverbindingen. De nummers bij de aansluitdraden korresponderen met de printaansluitingen.
Wanneer men een computer heeft aangeschaft, leert men in de regel als eerste het Ingeven en laten draaien van programma's (je hebt natuurlijk uitzonderingen, maar daar hebben we het nu niet over). In den beginne is dat uiteraard allemaal erg aardig en ook leerzaam, maar al gauw krijg je behoefte om méér met het ding te doen. Bijvoorbeeld om met behulp van de computer externe apparatuur inof uit te schakelen. Sturen dus. De ZX81-bezitters onder ons herinneren zich beslist het artikel in het julinummer, waarin werd uitge-
acht ingangen de digitale informatie, die door de extern aangesloten apparaten geleverd wordt. In een bepaalde bedrijfssituatie van de ZX81 neemt het tussengeheugen de ingangsinformatie over en geeft die door aan de databus van de computer. Wannéér dat gebeurt wordt door de adres- en leesdekoder bepaald. De adresdekoder pikt uit de in totaal 16 adreslijnen van de ZX81 een bepaalde groep uit; in dit geval de adressen A4 tot A7. Zodra deze adressen op de adresbus logisch O zijn. Is aan de eerste voorwaarde
voor het maken van het overdrachtsignaal voldaan. Of aan de tweede voorwaarde is voldaan, wordt door de leesdekoder gekontroleerd. Deze kijkt namelijk of RD (READ) en lOREQ (INPUT/OUTPUT REQUEST) logisch O zijn. Pas wanneer aan deze twee voorwaarden is voldaan, wordt het overdrachtsignaal voor het 8 bits-tussengeheugen gegeven, dat nu het bitpatroon op de ingangsbus in het geheugen opslaat en aan de databus verder geeft. Deze informatie blijft zo lang in het tussengeheugen opgeslagen, totdat de
ZX81 de data heeft overgenomen. Daarna wordt het tussengeheugen van de databus losgekoppeld. Voor de in totaal 4 funktieblokken in het Wokschema zijn slechts 2 IC's nodig. Twee kondensatoren en twee weerstanden kompleteren het geheel, waarmee we bij het schema in figuur 2 terechtkomen. Zowel de adres- als leesdekodering, alsmede het opwekken van het overdrachtsignaal, wordt door de NOR-poorten N I . . .N4 gedaan. De leesdekoder bestaat uit N I , de adresdekoder uit N2 en N3. Omdat alle poorten een
ZX81-inganasinterfac€ legd hoe de ZX81 tot een heuse stuurcomputer kan worden omgebouwd. Via wat elektronica kon men dan allerlei toetertjes en belletjes (lees: motortjes en relaistjes) aansluiten, die dan met behulp van een eenvoudig programmaatje door de computer werden gestuurd. Bij deze interface gaan we precies andersom te werk: We laten de ZX door externe apparatuur "besturen". Voor wie dus bijvoorbeeld zijn modelspoorbaan helemaal automatisch wil maken, hebben we hier de ingrediënten!
Hardware Letterlijk vertaald betekent hardware "harde waar". En dat is ook precies wat in de computerwereld er mee bedoeld wordt. Namelijk alles wat men kan zien en aanraken. Hiertoe behoort ook deze Ingangsinterface, waarvan we het blokschema in figuur 1 hebben getekend. Laten we met het 8 bits-tussengeheugen beginnen. Op de ingangsbus staat op
'A
Foto. Ofschoon men de beschikking heeft over 8 kanalen, bestaat de komplete schakeling uit slechts 2 IC's en wat randkomponenten. De voedingsspanning voor de interface wordt uit de computer gehaald. Het kleine printje boven in de foto, diende in het lab voor het ingeven van de enen en nullen.
adresdek oder
klokpu)s
ieesdekoder overdrachtsignaal
Figuur 1. Het blokschema van de ZX81-ingangsinterface. De schakeling zelf is een stuk minder gekompliceerd dan het blokschema misschien doet vermoeden.
databus
\
D«< D1 . D2 • 03 4 D4.I D5 4
Figuur 2. De ingangsinformatie wordt door de schakeling in het geheugen opgeslagen, waarna de ZX ze verder kan verwerken.
*—
S-toits tussengeheugen
*
oei 07 <
-10 -II 12 -13 -14 -IS -16 -17
ingangsbus
5V
1" t I i
ZX81 BUS
Sol
-<±)
O—!-
O^ N I . . . N4 = IC1 = 74LS33
O^ O^
„O -o-j
-0"j
oo-
0"\
„O 05
IC2
74LS373
o^
- o 13
05
-0'«
,0
-O'5
-o'M I -O" I
oI
o-
I
5V
o^ (\4)
o^
L.
101
lOOn
0
10
-®
open-kollektor-uitgang hebben, kunnen ze zonder problemen aan elkaar worden geknoopt en vla een weerstand met de voedingsspanning worden verbonden. Aan de gemeenschappelijke uitgang van de drie poorten kan alleen maar dan een " 1 " staan, wanneer op alle Ingangen een logische O aanwezig Is. Slechts één enkele " 1 " op één van de zes Ingangen Is dus al voldoende om de gemeenschappelijke uitgang " O " te maken en daarmee de produktie van het overdrachtsignaal voor het tussengeheugen te verhinderen. Het tussengeheugen waar de ingangsinformatie wordt opgeslagen Is IC2. Dit IC bevat acht flipflops, die samen de Ingangsinformatie "onthouden" en aan de uitgangen verder geven. Dat laatste gebeurt echter alleen als de nivo's aan de aansluitingen 1 (output-enable) en 11 (latch-enable) aan bepaalde logische voorwaarden voldoen. Een voorbeeld: Het bitpatroon, dus de ingangsinformatie, wordt in het tussengeheugen gezet, maar nog niet doorgegeven aan de uitgangen, zolang het nivo op pen 11 logisch 1 is. Pas wanneer pen 11 " O " wordt, wordt het bitpatroon in het geheugen opgeslagen en vastgehouden. Zelfs wanneer de nivo's op de punten 10... 17 daarna zouden veranderen, heeft dat geen enkele invloed meer op de opgeslagen data. Om er voor te zorgen dat deze op de databus kunnen terechtkomen, moet ook aansluiting 1 logisch O worden. Dat gebeurt gelijktijdig met pen 11 (ze zijn immers met elkaar verbonden), zodra alle ingangen van de poorten N I . . .N3 " O " zijn. Poortje N4 inverteert het uitgangssignaal van de drie poortjes en zet op " l a t c h " en op "output-enable" een logische 1. De data kunnen nu door de ZX81 worden gelezen en verwerkt.
Onderdelenlijst R1,R22 = 4,7 kS C1,C2 = 100 nF ICl = 74LS33 IC2 = 74LS373 Diversen:
A70 AEO
IQ IC
3 3
o6c r 3 ASOl A40
C u 30< C - 3<
,, 6 c ii oHH-o94^o,al
1 standaardprint formaat 1 1 stekerverbinding voor ZX81 (23-pollg, raster 2,54; voor printed circuits, bijvoorbeeld Sinclair 2036) 1 IC-voetje, 14-polig 1 IC-voetje, 16-polig 25 soldeerpennen, 1,2 mm i|> soepel draad
Software
u co ROMCS 1
Geschatte onderdelenkosten: ^ 2 2 , - (Inkl. print) Figuur 3. Omdat het aantal komponenten op de print gering is, is de opbouw In een mum van tijd gebeurd. Figuur 4. De aansluitingen van de ultbreldlngskonnektor van de ZX81.
U
>
A4 1
1 BFSH 1 MÏ
A5 1
1 RESET
A6
1 BUSRQ
1
A7 1
1 WAIT
A8 1
1 8USAK
A9 1
1 vm
A10|
1 RD
All 1
1 röRlQ
A12|
1 MREQ
A13|
1 HALT
A14|
1 JwTi
A15|
1 MNpf
A3 1
1 D4
A2 1
1 D3
Al
1
1 D5
AO 1
1 D6
0 1 ov 1 ov 1
1 D2 1 Dl 1 DO inlteping
inkeping
Tabel 1. Het programma schrijft de ingangsdata In een geheugencel, om ze vervolgens te verwerken.
9V 1 5V 1
1 RAIVICS 107 o-
o a o]
_j
>
0
a 3
Tabel 2. Dit programmaatje benut het BC-regIster van ZX81.
Tabel 1
10 REM ELEX ZX81 INPUT INTERFACE VI.0 20 POKE 16516,219 30 POKE 16517,15 40 POKE 16518,50 50 POKE 16519,131 60 POKE 16520,64 70 POKE 16521,201 80 PRINT"NEW INPUT (Y/N)" 90 INPUT A$ 100 SCROLL 110 IF A$<>"Y" THEN GOTO 240 120 LET A=USR 16516 130 LET A=PEEK 16515 140 FOR X=7 TO 0 STEP -1 150 LET P=2 ** X 160 IF A
Voordat de ZX ook maar Iets met de data kan doen, hebben we een programma nodig, oftewel het "ontastbare" in de computerwereld: de software. Voor onze ingangsinterface vinden we de software in de tabellen 1 en 2. Het verschil tussen deze twee listings is dat het eerste programma het geheugen gebruikt voor het verwerken van de informatie. Programma 2 doet dat in samenwerking met de registers. Daardoor kon in het tweede programma een regel worden bespaard (geheugenruimte!), terwijl het bovendien wat minder bewerkelijk is. In ieder geval stelt de ZX81 met behulp van de twee listings alleen maar vast, welke van de 8 databits geset ("1") respektievelijk niet geset ("O") zijn. En zelfs dat doet de computer alleen maar dan, wanneer de gebruiker de vraag " N E W INPUT
Tabel 2
10 REM ELEX ZX81 INPUT INTERFACE V2.0 20 POKE 16516,219 30 POKE 16517,15 40 POKE 16518,79 50 POKE 16519,6 60 POKE 16520,0 70 POKE 16521,201 80 PRINT"NEW INPUT (Y/N)" 90 INPUT A$ 100 SCROLL 110 IF A$<>"Y" THEN GOTO 230 120 LET A=USR 16516 130 FOR X=7 TO 0 STEP -1 140 LET P=2 ** X 150 IF A
•
^
(Y/N)" met " Y " van YES (ja) heeft beantwoord. Pas dan kontroleert de microprocessor de acht ingangen en geeft hij aan well<e ingang geset ("1") of niet geset ("0") is.
Opbouw Over de printopbouw valt er eigenlijl< niet zo veel te vertellen. De komponentenopstelling in figuur 3 zegt voldoende. Het zal duidelijk zijn dat de twee IC's het
beste in voetjes kunnen worden geplaatst en dus niet rechtstreeks op de print worden gesoldeerd. (Let op de pen 1 markering!) De diverse in- en uitgangen zijn precies zoals in het schema met 10... 17, D 0 . . . D7, A 4 . . . A 7 , RD en lOREQ aangeduid. Veel kan er dus niet fout gaan. Een ander verhaal is het aansluiten van de interface op de ZX81 (dat gebeurt overigens met behulp van wat printpennen en een paar stukjes soepel draad
of, beter nog, een stuk flatcable). De ZX81 heeft aan de achterzijde een uitbreidingskonnektor, waarop de interface moet worden aangesloten. Wat waar hoort is in figuur 4 te zien. Het is hier natuurlijk niet de bedoeling dat de draadjes rechtstreeks op de konnektor van de ZX worden gesoldeerd, maar dat men gebruik maakt van een 2 X 23-polige konnektor. Als dan alle verbindingen zijn aangebracht, hoeft men alleen nog maar de konnek-
tor in de ZX81 te steken. het programma te laden en de zaak draait.
' ^^ -
Versie 1 Een paar woorden nog over de twee programma's. Zoals uit de listings blijkt, moet als eerste een klein stukje in machinetaal worden geladen met behulp van POKEinstrukties (wie het tot op de bodem wil uitzoeken. kan dit gedeelte van het programma met behulp van het handboek vrij eenvoudig dekoderen). Regel 20 en 30: IN A, 0F. De data die bij het oproepen van het adres 0F op de adresbus verschijnen, worden in het A-register van de CPU (Central Processing Unit, Z80) gezet. Dit adres aktiveert de lijnen A 4 . . .A7 van de adresbus (worden " 0 " ) en daarmee de adresdekoder van de interface. Gelijktijdig worden RD en lOREQ ingeschakeld. Met de volgende 3 regels (LD(16515),A) wordt de CPU opgedragen de inhoud van het A-register op adres 16515 weg te schrijven. De getallen achter de adressen in regel 50 en 60 zijn de decimale waarden van de hexadecimale vorm van het adres 61515. Regel 70 bevat het terugspringbevel naar
het BASIC-programma. Daar wordt als eerste gevraagd of de gebruiker inlezen wil (80). Is dat niet het geval (90), dan stopt het programma (240). Heeft men " Y " ingegeven, dan start de subroutine (in machinetaal. regel 120). In regel 130 definieert de computer het zojuist ingelezen datawoord (dat dus op adres 16515 is opgeslagen) als de letter A en kontroleert bit voor bit (140.. . .220) de logische nivo's die er op dat moment staan. Beginnend met het meest signifikante bit, vormt het telkens het getal (P), dat overeen zou komen met A als uitsluitend dat bit geset zou zijn. Wanneer A kleiner is dan P, dan weet de processor dat er op die plaats een " 0 " is, wat ook op het scherm wordt afgebeeld (160 200). Is A echter groter dan P, dan wordt die plaats met " I S SET" aangeduid (regel 170). P wordt nu van A afgetrokken, zodat bij de volgende doorgang de lus 130-200 niet meer wordt bekeken. Wil men de regelnummers van het programma veranderen (bijvoorbeeld bij het inbouwen van de listing in een ander, groter program-
ma), dan moet men er voor zorgen dat het totale programma met een REM-regel begint die niet veel korter is dan de REM-regel in ons programma (vergeet niet STOP te verwijderen en de GOTO-nummers dienovereenkomstig te wijzigen). De reden dat de REM niet veel korter mag zijn, is dat de POKE-adressen 16515.. .16521 vrij dicht in de buurt liggen van het RAM-geheugen. Daardoor wordt tijdens het programmaverloop over de REM heen geschreven, wat echter vrijwel geen gevolgen heeft. Zou er op die plaats nu een kommando staan. dan zou daar ook overheen worden geschreven, wat dus wel gevolgen zou hebben.
het datawoord in zijn Cregister (40 LD C,A) en vult het B-register met nullen (50, 60 LD B,0). Bij het terugspringen naar het BASIC-programma, wordt de inhoud van het register meegenomen en in regel 120 als A gedefinieerd. Dit laden van het B-register via het A-register is nodig omdat het B-register niet van buitenaf ingelezen kan worden. De rest van het programma komt overeen met versie 1, zodat we daar niet verder op ingaan. Wel kan nog worden opgemerkt dat ook dit programma met een (niet te korte) REM moet beginnen.
Versie 2 In wezen verschilt deze versie vrijwel alleen maar in het machineprogrammagedeelte. Nadat de data in het A-register zijn geschreven (20 30), laadt de CPU
1 >< 1 en
HF-testkop Toegegeven — dit is geen grootse schakeling, maar toch is zij onmisbaar wanneer we bijvoorbeeld de uitgangsspanning van een hoogfrekwent-oscillator willen meten. In dat geval heeft het namelijk geen zin gebruik te maken van een multimeter of een audiomillivoltmeter. Deze instrumenten kunnen weliswaar wisselspanningen meten, maar het frekwentiebereik is veel te gering; met name de bovenste grensfrekwentie ligt zo laag dat het hoogfrekwente signaal eenvoudig niet geregistreerd wordt. Een karakteristiek toepassingsvoorbeeld vinden we in de 27 Mc-techniek. Wie de uitgangsspanning van zijn zender wil meten kan daarvoor heel goed gebruik maken van deze HF-kop: de kop dient als voorzet bij de multimeter, en er komt voldoende spanning uit om de naald ver genoeg te laten uitslaan. De schakeling in figuur 1 bestaat uit twee germaniumdioden, twee keramische kondensatoren en een weerstand. De opbouw gaat naar keuze met behulp van een klein stukje gaatjesprint (zie figuur 2), of als " s p i n " konstruktie voor inbouw in een balpenhuls. Aan de voorzijde wordt een metalen meetpen gesoldeerd
(en gelijmd); aan de achterzijde voeren we twee aansluitsnoeren voor de multimeter en een korte massaleiding met krokodilklem naar buiten. Wie tevreden is met de opbouw zoals die op de foto te zien is, kan,het daarbij laten; de HF-kop zal immers niet al te vaak gebruikt worden. De schakeling werkt als volgt. De HF-kop berust op het principe van de gelijkrichterschakeling met spanningsverdubbeling. Het uitgangssignaal is een gelijkspanning die bijvoorbeeld met de multimeter op het 1 V-bereik kan worden waargenomen. Dit type gelijkrichter noemt men de "Villard-schakeling". Tijdens de negatieve fase van de ingangswisselspanning wordt de kondensator Cl via Dl opgeladen tot de
topspanning. Tijdens de positieve fase die daarop volgt spert D l , zodat over D2 en C2 de dubbele topspanning komt te staan. Omdat diode D2 nu geleidt, wordt de kondensator C2 opgeladen tot de dubbele topspanning. Dit gebeuren herhaalt zich periodiek, zodat aan de uitgang van de HF-kop een gelijkspanning aanwezig is. R1 vormt de minimaal vereiste belasting voor de gelijkrichter. Bij een uitgangsspanning van 1 Volt beloopt de stroomdoorgang niet meer dan 21 fiA, zodat de dioden niet overbelast raken. De schakeling is geschikt voor signalen met frekwenties tot 150 MHz. Bij metingen in ons laboratorium is gebleken dat zij vanaf circa 50 kHz een konstante uitgangsspanning levert.
1
01
^^^J^-o| AA119
•
AA119
R1 = 47 kQ Cl = 220 pF C2 = 270 pF D1,D2 = AA 119 (germanium-dioden) Elex-standaardprint formaat 1 Geschatte onderdelenkosten: f 1,10 (exkl. print)
Figuur 1. De HF-kop bestaat uit twee dioden, 2 kondensatoren en een weerstand.
D2
220P
Onderdelenlijst
C2 270 P
^K
g4756X -1
Rguur 2. IMen I o n de schakeling opbouwen met behulp van een stukje gaatjesprint, of als "spin"-konstruktie. Foto. De HF-kop wordt voorzien van een meetpen uit instaiiatiedraad, en van een soepel draadje met krokodilklem als massaieiding. Op de soldeerstiften sluiten we de meetsnoeren van de multimeter aan.
achterwaarts gerichte openingen (i.v.m. richteffekt)
mataien veren
opgebouwde schakelaar
stiften van de aansluitplug
arretering
reed schakelaar 3IMM1 Iroestvrij acMMsaI-gaas
dynamisch efement
kompensatiespoel
veerlagering
dem pingsmateriaal
inspreekkap
handgreep
aan-uitschakelaar
filterelsmenten mu-metalen afscherming
magneet
nok vocM* snelwissalklain
O
mikrofcx^n a la carte De ene mikrofoon is de andere niet — veel argeloze kopers van zo'n instrunnent hebben dat tot hun schade moeten ondervinden. Mlkrofoons zijn er In diverse soorten, elk werkend volgens een andere principe. Binnen die soorten zijn er vaak enorme verschillen in prijs, uiterlijk en kwaliteit. Een duidelijk verband tussen deze laatste drie is niet aantoonbaar. Enige voorlichting over het onderwerp is dus wel op zijn plaats. We gaan eerst eens kijken hoe de diverse typen zijn opgebouwd en hoe ze werken.
Koolmikrofoon Wie denkt dat de koolmikro-
foon hoogstens nog in een museum thuishoort als aandenken aan de eerste jaren van de elektro-akoestiek, heeft het mis. Omdat de meeste telefoons ermee uitgerust zijn, is de koolmikrofoon vermoedelijk het meestgebruikte type geluidsopnemer. De konstruktie is eenvoudig (figuur 1): een platte doos is gevuld met koolkorreltjes en afgesloten met een dun, geïsoleerd membraan. Koolstof is tamelijk geleidend. Geluidstrillingen die op het membraan terechtkomen zijn er de oorzaak van dat de koolkorreltjes afwisselend meer en minder vast tegen elkaar gedrukt worden. Daardoor
verandert de weerstand van de koolvulling. Door het element vloeit een stroom, die over een serieweerstand spanningsveranderingen veroorzaakt (figuur 2). Een kondensator houdt de gelijkspanning tegen, maar laat het audiosignaal door. Omdat de opbouw erg eenvoudig is, zijn koolmikrofoons goedkoop. Een hoge gevoeligheid hebben ze ook: ongeveer 40 mV/fjbar. Helaas is het frekwentiebereik miserabel: 3(X).. . .40(X) Hz. Dat is voldoende voor het verstaanbaar overbrengen van spraaksignalen. Meer wil de PTT ook niet: daarom wordt dit type mikrofoon nog steeds in
membraan
1 ^- I K D *
koolmikrofoon
tegenelektrode koolkorreltjes
ti^
Foto. Alle details moeten op elkaar zijn afgestemd om een goede geluidskwaliteit te bereiken. Die is een mikrofoon met een scherpe richtkarakteristiek, speciaal voor vokalisten (Sennheiser M D 431). Figuur 1. Een koolmikrofoon. De koolkorreltjes (het "gruis") bevinden zich tussen membraan en achterwand. De geluidsdruk verandert de weerstand van de koolvulling. Figuur 2. De spanningsbron stuurt een stroom door het kooleiëment en door de weerstand. Deze stroom is afhankelijk van de weerstand van het element en veroorzaakt over R een spanningsval. Figuur 3. Dynamische mikrofoon en luidspreker lijken erg op elkaar. Bij de mikrofoon veroorzaakt de trilling van het membraan met de daaraan bevestigde spoel een wisselspanning in de spoel. Figuur 4. Het uiterst dunne bandje van de bandmikrofoon beweegt zich in een sterk magneetveld. Daardoor wordt in het bandje een spanning geïnduceerd.
magneet
magneet spoel
pool
transformator membraan
B4776X.4
telefoons gebruikt. Ook voor simpele walkie-talkies zijn ze erg geschikt.
Dynamische mikrofoons Figuur 3 laat de opbouw van een dynamische mikrofoon zien. Net als bij een luidspreker bevindt zich in een sterk magnetisch veld een spreekspoel, die bevestigd is aan een membraan. Geluidstrillingen brengen het membraan in beweging en dus ook de spreekspoel. Door het magnetisch veld wordt er dan een wisselspanning in de spoel geïnduceerd. Bij een luidspreker werkt het andersom: een wisselspanning door de spoel laat het membraan heen en weer bewegen. Omdat beide apparaten berusten op hetzelfde principe, zijn ze onderling verwisselbaar: je zou een dynamische mikrofoon als luidspreker kunnen gebruiken (niet aan te bevelen!) en omgekeerd. Het laatste wordt wel gedaan in intercoms om een aparte mikrofoon uit te sparen. Om de geluidstrillingen zonder vervorming door te
geven aan de spreekspoel, moet het membraan zo licht mogelijk zijn. De spoel wordt ook zo licht mogelijk gekonstrueerd: dun draad en betrekkelijk weinig windingen. Daardoor wordt het in de spoel opgewekte "vermogen" afgegeven in de vorm van een relatief hoge stroom bij een zeer kleine spanning. Die hoge stroom moet u zich natuurlijk niet in ampères voorstellen, maar het is wel zo, dat een mikrofoon met een lage uitgangsspanning meer stroom produceert dan een exemplaar dat een hogere uitgangsspanning levert. Deze spannings-stroomverhouding noemen we de "impedantie" van de mikrofoon. De impedantie of wisselstroomweerstand wordt uitgedrukt in ohms en dan komen we weer op bekend terrein: de wet van Ohm. Een mikrofoonelement met een hoge impedantie geeft een hoge spanning af, maar levert weinig stroom; bij een element met een lage impedantie is het omgekeerd. De meest voorkomende impedantles liggen tussen de 30 en 200 ohm. De navolgende versterker moet zijn aange-
past aan de spanningen en Ondanks dat zijn deze stromen, die het element mikrofoons kwalitatief zeer levert. De ingangsimpedangoed. Ze hebben een zeer tie van de versterker moet breed, gelijkmatig frekwenminstens gelijk zijn aan de tiebereik, waardoor het uitgangsimpedantie van de geluid warm en helder is. mikrofoon. Bij misaanpasHet bandje is wel erg kwetssing kan het signaal verbaar; het moet goed worden vormd worden of onvolbeschermd tegen de doende zijn om de verster"geluidsexplosies" die kunker helemaal uit te sturen. nen optreden wanneer de Om een laagohmige mikromikrofoon van dichtbij wordt foon aan te sluiten op een besproken. Waarschijnlijk hoogohmige versterkerinomdat de medeklinker "p" gang kan gebruik worden in dit opzicht nogal berucht gemaakt van een kleine is, wordt zo'n bescherming transformator. Die transforeen "pop"-filter genoemd. meert de spanning omhoog Minder gebruikelijk zijn de en dus tegelijkertijd de zogenaamde magnetische stroomsterkte omlaag. mikrofoons (figuur 5). De Voortbouwend op het prinopbouw is dezelfde als die cipe van de dynamische van een antieke koptelefoon: mikrofoon, heeft men de een metalen membraan bandmikrofoon gekonstrubevindt zich vóór een mageerd (figuur 4). Hier is het neet, waar omheen een bandvormige, gevouwen spoel gewikkeld is. De trillinmembraan tevens de gen van het membraan verspreek"spoer'. Een spoel die oorzaken veranderingen in bestaat uit niet meer dan het magnetisch veld, waaréén rechtgebogen winding. door in de spoel een wisDe afgegeven spanning is selspanning wordt geïnduminiem; de impedantie ceerd. Omdat de spoel vast bedraagt iets in de buurt zit en het gewicht ervan dus van 0,1 ohm. Uiteraard is bij geen enkele rol speelt, kan bandmikrofoons altijd een nagenoeg iedere gewenste transformator nodig om met impedantie gemakkelijk worhet afgegeven vermogen den gerealiseerd. Door het iets te kunnen beginnen. I stugge membraan zijn de
membraan
5'
geluidstrillingen
spoel
geluidskwaliteit en het frel<wentiebereil< slecht.
Kristalmikrofoons Hoewel dit type lange tijd zeer populair is geweest, wordt het nauwelijl<s meer gebruikt. Het membraan brengt geluidstrillingen over op een schijfje piëzoelektrisch materiaal. Dat materiaal heeft de eigenschap, drukveranderingen om te zetten in elektrische spanningen. Kristalelementen voor platenspelers en sommige gasaanstekers maken ook van dit principe gebruik. Ook weer door de stugheid van het materiaal komt het frekwentiebereik van kristalmikrofoons nauwelijks boven de 10 kHz. De impedantie bedraagt ongeveer 1 MQ; in het buizentijdperk was dat een prettige waarde, transistorversterkers weten daar minder goed raad mee.
Kondensatormikrofoons
I
De beste en duurste mikrofoons behoren meestal tot deze groep. Een kondensatorelement bestaat slechts uit een gemetalliseerd membraan (kunststof met een uiterst dun laagje goud of aluminium), dat op zeer korte afstand voor een metalen plaat gespannen is. Membraan en plaat vormen
kristalplaatje
magneet
samen een kondensator met zelfde gebleven. Zo is het een kapaciteit van 20 tot ook bij de kondensatormi30 pF. Als tengevolgiS van krofoon. Als de kapaciteit geluidstrillingen het memgroter wordt, doordat een braan beweegt, verandert geluidsgolf het membraan ook de kapaciteit. Die kapaingedrukt heeft, dan daalt citeitswisselingen moeten de kondensatorspanning. dan nog worden omgezet in Het omgekeerde vindt een wisselspanning. Dat plaats, als het membraan gaat als volgt: men legt een naar buiten beweegt. Alleen hoge spanning (50-100 volt) de spanning verandert, de aan over de serieschakeling hoeveelheid lading blijft van een weerstand en het gelijk. De weerstand speelt kondensatorelement een ondergeschikte rol: hij (figuur 8). Op het knooplaadt aanvankelijk de konpunt van de twee laatste densator op, maar de waarontstaat een kleine wisde ervan is te groot om op selspanning, die verder verde snelle spanningswisselinsterkt kan worden. gen enige invloed te kunnen Hoe die wisselspanning prehebben. Het door een koncies ontstaat, zullen we densatorelement geleverde trachten met een vergelijvermogen is uitermate king duidelijk te maken. Een gering; daarom is het absokondensator kan lading opluut noodzakelijk in de slaan, net als een emmer, behuizing van de mikrofoon die kan worden gevuld met een versterker te monteren, water. Het element van de die het signaal wat kondensatormikrofoon heeft "oppept", alvorens het de een variabele kapaciteit en kabel ingestuurd kan workan dus worden vergeleken den. De behuizing moet dan met een zacht plastic ook nog plaats bieden aan emmertje, waarvan het volueen batterij en aan een me kan worden gevarieerd omvormer, die de benodigde door erin te knijpen. Laten hoge voorspanning moet we aannemen, dat de leveren. Tegenwoordig is dat emmer half gevuld is met allemaal zo klein, dat het in water. Als we dan het een normale mikrofoonbeemmertje in elkaar drukken, huizing past. In de veertiger stijgt de waterstand, zonder jaren waren kondensatormidat er water bijgekomen is. krofoons enorme gevaarten: Laten we vervolgens de bovenop het element, dat emmer weer los, dan zakt de vorm had van een half de waterspiegel; ook hier is ei, daaronder een cylinderde hoeveelheid water hetI vormige behuizing met alle
O Figuur 5. Bij een magneetmikrofoon zijn de spoelen vast om de magneten gewikkeld. De beweging van het ijzeren membraan verandert het magneetveld en veroorzaakt zo een wisselspanning in de spoelen. Figuur 6. De geluidstrechter van de kristalmikrofoon koncentreert de geluidsgolven op een kristalplaatje. Dit kristal geeft dan elektrische spanningen af. Figuur 7. Het element van een kondensatormikrofoon. Het gemetalliseerde membraan is voor de tegenelektrode gespannen. De geluidstrillingen brengen het membraan in beweging en veranderen zo de kapaciteit van het element. Bij elektretmikrofoons bestaat het membraan uit een speciaal materiaal, waardoor een aparte hoogspanningsbron niet meer nodig is. Figuur 8. Zo worden de kapaciteitsveranderingen van het kondensatorelement omgezet in spanningsveranderingen. Het element krijgt een hoge voorspanning, die gaat variëren als de kapaciteit van het element verandert. De wisselspanning wordt via een kondensator doorgegeven aan de versterker. Figuur 9. De HF-kondensatormikrofoon heeft nogal wat elektronica nodig om te kunnen funktioneren. De veranderende kapaciteit van het element veroorzaakt FMmodulatie van de oscillator. De gemoduleerde frekwentie wordt in een diskriminator omgezet in wisselspanning. Gekompliceerd, maar het resultaat is de moeite waardl
o
opening voor drukkompensatie membraan opening voor drukkompensatie
membraan
beschermkap tegenelektrode kwarts isolator - elektrische uitgang
elektronica. Omdat het membraan zo klein en licht is, is de frekwentiekarakteristiek van een kondensatormikrofoon bijzonder goed. De impedantiewaarde is afhankelijk van de versterker. De elektretmikrofoon is ook een kondensatormikrofoon. Het membraan bestaat uit elektretmateriaal, waarin de hoge voorspanning als het ware "ingevroren" is. Ter vergelijking: een magnetisch veld kan worden opgewekt door een stroom, die men door een spoel stuurt, maar het kan ook vast worden aangebracht in een permanente magneet. Elektretmateriaal is voor spanningen, wat staal is voor een magnetisch veld: eenmaal aangebracht blijft het elektrisch veld bestaan. Een voorspanning is dus niet meer nodig en de versterker is in het element geïntegreerd. Dat maakt elektretmikrofoons belangrijk goedkoper dan "echte" kondensatormikrofoons. De geluidskwaliteit is echter ook een stuk minder en ongeveer te vergelijken met die van een goede dynamische mikrofoon. De eerste elektretelementen hadden het nadeel, dat de aangebrachte lading na verloop van tijd minder werd; na ongeveer vier jaar was die gehalveerd. De moderne materialen houden het lan-
ger vol. Bij Sennheiser heeft men de "halfwaardetijd" van die moderne materialen nog niet kunnen meten, omdat die naar schatting ongeveer 15 jaar bedraagt. Volgens een heel ander principe werken HF-kondensatormikrofoons. Daarin wordt het kondensatorelement gebruikt als frekwentiebepalend element in een oscillatorkring. De frekwentie van de oscillator verandert als de kapaciteit van het element verandert, dus in hetzelfde ritme als de geluidstrillingen: er ontstaat een FM-signaal. In een diskriminatorschakeling wordt dat signaal gedetekteerd en vervolgens versterkt. Daarvoor is een flinke hoeveelheid elektronica nodig, maar dank zij konsekwente miniaturisering past alles in een behuizing van bescheiden afmetingen. Het zal wel duidelijk zijn dat dit alles de zaak er niet goedkoper op maakt: voor een HF-kondensatormikrofoon moet al gauw meer dan duizend gulden neergeteld worden en dat zie je er echt niet aan af. Maar het uiterlijk is niet belangrijk als het gaat om de beoordeling van een mikrofoon, want, zoals gezegd, de ene mikrofoon is de andere niet.
8
ri
spannmgS' bron 5 0 . . . 1 0 0 V'
1 0 0 . . . 1000Ma versterker
Hh
o
o
mikrofoonelement
kondensatoruitgang
13-
oscillator
.
k.
-•-
-•-
diskriminator
.L .k
LF-versterker
4 _
voeding »4776X-9
-«O
Een belangrijk onderdeel van de technische gegevens van een mikrofoon is de beschrijving van zijn richtingskarakteristiek, bijvoorbeeld "kogel", "nier", "supernier" of "acht". Wat wordt daarmee bedoeld? Met deze woorden wordt aangegeven in welke richtingen de mikrofoon gevoelig is voor binnenkomende geluidsgolven, en in welke richtingen juist niet of minder. De fotomontage van figuur 1 toont ons de neutrale, in alle richtingen (rondom; deftig gezegd: "omni-direktioneel") even gevoelige richtingskarakteristiek van een kogelmikrofoon. Alle mikrofopns met een kogelvormige richtingskarakteristiek bezitten een gesloten mikrofoonkapsel, zoals in figuur 2 is geschetst. Dat wekt mis-
schien in eerste instantie verbazing om dat het kapsel aan drie zijden gesloten is, maar voor de geluidsgolven maakt dat niets uit, want die doen er uit deze drie richtingen gewoon wat langer over om de voorkant te bereiken. Maakt men de achterkant van het mikrofoonkapsel open, zie figuur 3, dan wordt het van voren en van achteren ontvangen geluid opgepikt, en het uit zijrichtingen komend geluid onderdrukt. Niet dat dat laatste geluid niet wordt ontvangen, want dat is wel degelijk het geval. De zijkanten hebben immers, zoals we hebben gezien, geen afschermende werking. Nee, er gebeurt iets anders. De zij-geluiden hebben een gelijke uitwerking op de voorkant en op de achterkant van het mikrofoonkap-
membraan
kapsel
84779X-2
mikrofoonkarakteristieken
Figuur 1. De witte lijnen op deze foto maken duidelijk, uit welk gedeelte van de omgeving de mikrofoon geluid oppikt. In werkelijkheid Is deze ruimte natuurlijk veel groter en niet scherp begrensd. Deze mikrofoon vertoont een kogelkarakteristiek. Het eigenlijke opnemersysteem is hier niet ingetekend. Figuur 2. Slechts de voorkant van het membraan van een kogelmikrofoon ontvangt geluid. Het mikrofoonkapsel fungeert als een soort barometer. Het ontvangt geluid uit alle richtingen, net als de barometer de omgevingsluchtdruk registreert. Figuur 3. Bij mikrofoons met een acht-vormige karakteristiek leveren de van voren en van achteren invallende geluidsgolven een trilling van het membraan op, niet echter de uit zijdelingse richtingen binnenvallende geluiden.
Figuur 4. Het kapsel van deze mikrofoon, met een achtvormige karakteristiek, is zodanig verdraaid dat de gevoelige gebieden zich links en rechts van de mikrofoon bevinden.
3 membraan
j
1 -'''•'•'•'ï'^ïSSeOnfl
; ''•'•'i'r*y^^^^^9 nKfi«-:-:-:---v.w:-;^»ëëdn
^^^9 k aps 3\ £ 4779X-3
sel en heffen elkaar dus op. In figuur 4 ziet u de " a c h t " karakteristiek die daarvan het gevolg is. Men spreekt ook wel van een dipoolkarakteristiek. Een mikrofoonkapsel dat aan twee zijden open is werkt als een "drukgradiënt-opnemer", registreert dus geluidsdrukverschillen tussen de beide delen van het membraan. Overigens: in figuur 4 is het kapsel 90 graden gedraaid; de mikrofoon van figuur 4 is dus juist wèl gevoelig voor zijgeluid en ongevoelig voor vóór- en achtergeluid. De zijwanden van het mikrofoonkapsel moeten voldoende groot zijn, want anders heffen ook de "nuttige" geluiden, die je nou juist wil oppikken, elkaar op. De niermikrofoon is met name gevoelig voor geluid dat afkomstig is uit de halfbolvormige ruimte vóór de mikrofoon. Geluid van achteren bereikt het membraan langs de zijkanten van het
5
membraan
^^^^wK:*;*:> '•••••"é^^^
'^m
*'*'*''*^ïu8u8 |:|;-ï^^^B >X'SvWftftft
I™üQOM kanaaltjes
kapsel, èn dóór het kapsel, via een systeem van luchtkanaaltjes (zie figuur 5). De kanaaltjes geven het geluid vertraagd door, en wel zodanig dat het buitenom-geluid gelijk met het binnendoorgeluid het membraan bereikt. Oeze geluiden heffen elkaar op. Voor het geluid dat van voren komt geldt dit niet om dat er dan voor het binnendoor-geluid sprake is van een extra omweg, via de luchtkanaaltjes èn de zijkanten van het mikrofoonkapsel. De praktijk van een dergelijke mikrofoon is helemaal niet zo simpel als uit de zojuist gegeven beschrijving zou kunnen worden opgemaakt. De konstruktie is zelfs uitgesproken lastig. Zo moeten bijvoorbeeld de genoemde omwegen en de werking van de kanaaltjes voor alle frekwenties gelijk zijn. Allerlei natuurkundige wetten vertellen ons dat dat niet zondermeer het geval is. De mikrofoonbouwers gaan doorgaans uit van een vertakt systeem van kanaaltjes en holle ruimten. Er zijn ook mikrofooons met twee kapsels: één voor de hoge en één voor de lage fre-
kapsel
84779X-5
kwenties; een zelfde soort specialisatie dus als plaatsvindt in meerweg-luidsprekersystemen. De supernierkarakteristiek is in figuur 7 geïllustreerd. Ze worden ook wel "hypercardioïde" genoemd. De bundeling van de richtingskarakteristiek is aanmerkelijk scherper dan die van de nier- of kogelmikrofoon. Deze karakteristiek ontstaat uit een slimme kombinatie van de nier- en de achtkarakteristiek. De richtmikrofoon van figuur 8 toont een nog veel sterker gebundelde richtingskarakteristiek. Dergelijke mikrofoons worden heel vaak in tv-opnamestudio's gebruikt, in gevallen waarbij de mikrofoon uit het zicht (en dus op wat grotere afstand) moet blijven: een hoge gevoeligheid in (bijna) één bepaalde richting is dan heel belangrijk. Hoe zit zo'n richtmikrofoon in elkaar? Tussen de membraanzijde van het mikrofoonkapsel en de buitenkant van de mikrofoon bevindt zich een buis (figuur 9) die van gleuven is voorzien. Een geluidsbron die zich naast de lengte-as van de mikro-
foon bevindt (figuur 9a) bereikt het membraan via een groot aantal wegen met onderling verschillende weglengte. Het gevolg is dat ter plaatse van het membraan de diverse komponenten van het geluid elkaar min of meer opheffen. Alleen voor geluidsgolven die recht van voren komen is het elkaarophef-effekt minimaal omdat kwa lengte de direkte weg en de omwegen door een gleuf niet zo veel van elkaar verschillen. De ideale mikrofoon pikt alleen datgene op dat van hem wordt gevraagd; de ideale mikrofoon bestaat dus niet. Desondanks heeft de studio-technikus betrekkelijk weinig te klagen omdat hem immers een groot palet van mikrofoontypen ter beschikking staat, met eigenschappen naar keuze. Heel anders is het voor de audio-amateur gesteld. Hij moet een kompromis tussen zijn wensen en zijn budget zien te vinden. Hij is dus op zoek naar een "optimale" mikrofoon. In de regel zal dat een richtinggevoelige mikrofoon zijn (nier of supernier), want slechts zelden wil men geluiden uit alle richtingen
Figuur 5. Op een bepaalde manier gedimensioneerde kanaaltjes in de achterzijde van een mikrofoonkapsel zorgen ervoor dat de mikrofoon ongevoelig is voor geluiden die van achteren de mikrofoon komen. De kanaaltjes vertragen de geluidsgolven, zodat de van achteren komende geluidsgolven, die verschillende wegen afleggen, elkaar ter plaatse van het membraan opheffen. Figuur 6. In achterwaartse richting zijn mikrofoons met een niervormige karakteristiek ongevoeliger. Figuur 7. De supernierkarakteristiek levert een sterkere bundeling op dan de gewone nierkarakteristiek, zij het dat ze in achterwaartse richting minder ongevoelig zijn. Figuur 8. Met een richtmikrofoon kan men betrekkelijk ver van de mikrofoon verwijderde geluidsbronnen oppikken zonder al te veel storende bijgeluiden.
Figuur 9. Een van gleufjes voorziene buis zorgt ervoor dat er veel lange omwegen zijn voor geluiden die uit zijdelingse richtingen afkomstig zijn. Deze geluiden heffen elitaar ter plaatse van het membraan nagenoeg op. Figuur 10. Als men de mikrofoon in de spreekrichting opstelt kunnen allerlei vervelende bijgeluiden optreden. Beter is het om de mikrofoon lager op te stellen.
''\
geluidsbron
J
D D G D D D D^ Qi '
u D 0 D 0 0 G ^, 0
op de band hebben. De ervaring leert dat men na een eerste kennismaking versteld staat over de hoeveelheid geluid die een mikrofoon "hoort". Men dient niet uit het oog te verliezen dat mikrofoons, afgezien van hun richtinggevoeligheid, geen selektief oor bezitten, zoals wij mensen dat kennen. Vandaar dat opnamen met een richtinggevoelige mikrofoon in de regel aangenamer klinken dan opnamen met een type dat in alle windrichtingen even ontvankelijk is voor geluiden en geluidjes. Achtergrondlawaai treedt minder sterk op de voorgrond naarmate de mikrofoon dichter bij de "nuttige" geluidsbron staat opgesteld. Men moet de geluidsbron echter met de mikrofoon ook weer niet al te dicht benaderen, want dan dreigt weer het gevaar van oversturing van de mikrofoon, en daardoor vervorming. Voor sprekers is de beste afstand tussen mond en mikrofoon 30.. .50 cm. De exakte waarde kan men het beste proefondervindelijk vaststellen. In het geval van opnamen van gesproken tekst kan men de mikrofoon beter iets onder de lijn die de spreekrichting aangeeft plaatsen (zie figuur 10). Gevoelige mikrofoons zijn overigens niet altijd de beste oplossing, met name als ze op een geluidsinstallatie zijn aangesloten die, in kombinatie met de zaaiakoestiek, gevoelig is voor zogenaamde akoestische terugkoppeling, iets dat zich in
rondzingen uit. Tijdens liveoptredens bedienen de popmusici zich dan ook bij voorkeur van betrekkelijk ongevoelige mikrofoons die zich ondanks de welbekende hoge geluidssterkte vrijwel niets aantrekken van het feit dat er ook nog luidsprekers zijn. Het is daarbij wèl van belang dat de afstand popmusicus-mikrofoon zo klein mogelijk is. Ter onderdrukking van neigingen tot terugkoppeling wordt er nog wel eens van een tweede mikrofoon gebruik gemaakt. Die tweede mikrofoon bevindt zich in de buurt van de eerste mikrofoon en is niet bedoeld om "bezongen" of "besproken" te worden, maar om het omgevingsgeluid op te pikken. Dit signaal wordt elektrisch afgetrokken van dat van de eerste mikrofoon en wat houden we over? Juist, het signaal van de eerste mikrofoon, maar dan zonder achtergrondgeluiden. De beste manier om muziekopnamen te maken dient men proefondervindelijk vast te stellen. In principe richt men de mikrofoon op die opening van het muziekinstrument waar het geluid uitkomt. Dus bijvoorbeeld het "klankgat" van een gitaar of de "toeter" van een blaasinstrument. Maar een kleine afwijking van deze regel levert vaak veel betere resultaten op. Zo komt bijvoorbeeld de klank van een trompet veel beter over als de mikrofoon iets onder de lengte-as van de trompet is geplaatst. Bij
blaasinstrumenten met kleppen en/of gaten, bijvoorbeeld fluiten, komt het geluid voor een groot deel uit de gaten. Ook een richtmikrofoon neemt tot op zekere hoogte nevengeluiden op. In grotere ruimten en in zalecL zijn_dat meestal reflekties ("echo's") van geluid dat via de wandipn en het plafond wordt weerkaatst, en die in de vorm van nagalm een ruimtelijke indruk bewerkstelligen. In het geval van opnamen van solisten of van een koor met één enkele mikrofoon moet altijd met de afstand worden geëxperimenteerd. Een opstelling te dichtbij heeft een nogal droge klank tot gevolg; bovendien zijn kleine artistieke "foutjes" en andere bijgeluiden goed te horen. Maakt men echter de afstand te groot, dan is de invloed van de nagalm te groot en klinkt het geheel onduidelijk, om niet te zeggen diffuus. Men ziet dat voor de juiste opstelling en plaatsing van mikrofoons alleen maar globale richtlijnen gelden. Voor het overige hangt de gekozen opstelling samen met zaken als de persoonlijke smaak en de persoonlijke wensen van de amateurgeluidstechnikus. Met name hier geldt dat de praktijk van het uitproberen sneller werkt dan de theorie van het "waarom?". Of, vrij naar het Engels: het bewijs van de mikrofoonpudding is het eten ervan.
De herfst heeft zijn mooie dagen, die echter steeds korter worden. De nachten zullen logischerwijze langer worden. Het duurt dan niet lang meer, of het is 's morgens nog donker als men van huis weggaat. En 's middags blijkt de schemer al weer vroeg ingezet te hebben. Fietsers in dit donkere jaargetijde moeten zorgen dat de verlichting goed werkt. Niet zo zeer om zelf meer te kunnen zien, dat lukt in de regel wel, maar veel meer om gezien te worden. Het is dus een kwestie van veiligheid. Een in donkere kleding gestoken fietser die bij schemer of duisternis onderweg is zonder ontstoken fietsverlichting, en zonder allerlei wettelijk voorgeschreven reflektoren, brengt zichzelf en andere verkeersdeelnemers in gevaar. Okee, als de fietsverlichting het wèl doet ziet het er al heel wat beter uit. Maar je zal maar als eenzame fietser een onverlicht kruispunt over moeten steken. Gewoon doorrijden? Dan wordt hij wellicht geschept door een soortgenoot waarvan de verlichting niet brandt. En stoppen om rustig uit te kunnen kijken? Dan doven de lampen en vormt men een dankbaar obstakel om van de sokken te worden gereden. Met enige moeite is het uitgaan van de fietsverlichting bij stilstand te voorkomen. Daarmee is de veiligheid van de fietser zéker gediend.
Normale fietsverlichting . ledereen weet dat hiervoor een fietsdynamo, twee lampjes en bedrading (inklusief een goed geleidend fietsframel) nodig zijn. De schakeling van deze drie onderdelen is in figuur 1 geschetst. De door de dynamo G opgewekte wisselspanning wordt direkt doorgegeven aan de lampjes
automatische fietsverlichting Lal (vóór) en La2 (achter). Het zal duidelijk zijn dat de lampjes uit zijn zodra de fietsdynamo, om welke reden dan ook, stil staat; domweg omdat er dan geen wisselspanning wordt opgewekt.
Elektronische fietsverlichting De stap van een standaard-
naar een luxe fietsverlichting vergt slechts een klein beetje elektronica. Wat dan wel? Figuur 2 geeft het blokschema. Eerst de afzonderlijke blokken: blok A stelt de fietsdynamo G voor; blok B bestaat uit een serieschakeling van vijf NiCd-akku's en blok C verzorgt de omschakeling van A naar B en van B naar A, al naar gelang de bewegingstoestand van de fietsdynamo. De dynamo-
spanning wordt, indien aanwezig, gebruikt voor het bijladen van de NiCd-akku's en voor de sturing van de lampjes. Zodra de dynamospanning wegvalt, verbindt de elektronische schakelaar in blok C de lampjes door met de NiCd-akku's van blok B. Dat blijft echter niet oneindig lang zo. Na enige tijd wordt teruggeschakeld naar de dynamo. Staat die nog steeds stil, dan wordt
La2 achter
Figuur 1. De normale fietsverlichting zit heel simpel in elkaar: een fietsdynamo, twee lampen en de elektrische verbindingen; méér niet. Figuur 2. Het blokschema van de automatische fietsverlichting. Op passende tijdstippen wordt er van fietsdynamo naar NiCd-akku's omgeschakeld, of omgekeerd. Figuur 3. Het komplete schema van de automatische fietsverlichting.
de fietsverlichting helemaal uitgeschakeld.
Het schema (figuur 3) De NiCd-akku's, vijf stuks die elk 1,2 volt afgeven, worden via Dl door de fietsdynamo bijgeladen, uiteraard alleen wanneer de laatste aktief is. De diode is nodig omdat de dynamo een (sinusvormige) wis-
selspanning levert en omdat voor het laden (pulserende) gelijkstroom nodig is. Daarmee is blok B van figuur 2 behandeld. Iets meer tijd vergt de bespreking van de uitwerking van blok C. In het normale geval, dus bij draaiende fietsdynamo, is het relais Rel zó geschakeld dat het schakelkontakt zich in de getekende positie bevindt. Gevolg: de dynamospanning wordt aan de
lampjes Lal en La2 doorgegeven. Tegelijkertijd wordt kondensator C2 via D5 en R3 tot vrijwel de topwaarde van de dynamospanning opgeladen; hetzelfde gebeurt met Cl, via D3 en D4. De spanning over Cl is lager dan die over C2 omdat er nu eenmaal een spanning over de zenerdiode D3 staat. Aangezien Cl veel kleiner is dan C2, is Cl sneller opgeladen dan C2. Het
wekt dan ook geen verbazing dat transistor T3 al snel gaat geleiden, met als gevolg dat de basis van T2 aan massa ligt. De transistoren T l en T2 kunnen nu dan ook niet geleiden, ook al is de spanning over C2 op zichzelf hoog genoeg om dat via R1 te kunnen bewerkstelligen. De kollektorstroom van T3 wordt via R1 aan C2 onttrokken; C2 wordt overigens permanent
via D5 en R3 bijgeladen. Tot zover de normale situatie. Nemen we aan dat de fietser stopt. De dynamo levert dan geen spanning meer. De laadstroom voor Cl en C2 valt weg. Daardoor ontlaadt Cl zich relatief snel via R2 en T3, als basisstroom van T3. Als Cl voldoende ver ontladen is gaat T3 sperren; de blokkade op T2 en T3 wordt opgeheven. De relatief grote kondensator C2 is nog lang niet aan het einde van zijn ontlaad-latijn en levert nu via R1 basisstroom voor T2, in plaats van de kollektorstroom van T3. Ook T l geleidt, het relais Rel wordt bekrachtigd
en het schakelkontakt verandert van positie. Nu zijn de beide fietslampjes met de NiCd-akku's doorverbonden en blijven dus hun verlichtingstaak vervullen. Maar ja, C2 bezit geen oneindig grote lading en er komt een moment dat de koek op is. Dan is er geen basisstroom meer voor T2 en sperren Tl en T2. Het relais valt af en de schakelkontakten nemen de in figuur 3 aangegeven rustpositie weer aan: de lampjes "hangen" weer aan de fietsdynamol De tijd tussen het wegvallen van de dynamospanning en het "terug naar af" gaan van het relais hangt voornamelijk af van de waarden van C2 en R1. Met de aangegeven waarden bedraagt de stilstandsbrandtijd van de fietsverlichting ongeveer anderhalve minuut. Wie dat langer wil hebben verhoogt R1 of C2 en wie dat korter wil hebben verlaagt R1 of C2. Wat gebeurt er als er na een korte stop weer gefietst
wordt terwijl de fietsverlichting nog op de NiCd-akku's brandt? Eigenlijk niets bijzonders. Zodra de dynamo weer spanning opwekt, wordt Cl opnieuw opgeladen en geleidt T3. Daardoor kunnen Tl en T2 niet (meer) geleiden, zoals we hebben gezien. De stilstandsbrandtijd wordt direkt onderbroken want het relais keert terug naar de rustpositie. Ook C2 wordt weer opgeladen en in elektronisch opzicht staat alles startklaar voor een volgende tussenstop. Indien de fietstocht is afgelopen is het natuurlijk pure energieverspilling om de lampjes nog een tijdje op de akku's te laten branden. Vandaar de aanwezigheid van de drukschakelaar SI. Als die schakelaar wordt ingedrukt wordt C2 in één klap ontladen. Aan een noodzakelijke voorwaarde voor geleiding van de Darlington T1/T2 wordt dan niet voldaan; het relais kan
dus nooit de rustpositie verlaten en de lampjes kunnen dus geen stroom aan de akku's of de inmiddels stilstaande dynamo onttrekken en gaan dus een donkere tijd tegemoet. Nu nog een paar details en dan zijn we er. ledere fietser weet dat hoe sneller de pedalen rondgaan, des te feller de lampjes branden. Teneinde te voorkomen dat er een al te groot verschil in lichtintensiteit ontstaat tussen dynamoverlichting en akku-verlichting is de zenerdiode D3 in de schakeling opgenomen. Zodra de dynamospanning tot onder een volt of vijf zakt krijgt Cl geen laadstroom meer, T3 spert en Tl & T2 kunnen gaan geleiden. Met andere woorden: de omschakeling van dynamo op akku's vindt al plaats voordat de fiets helemaal stilstaat. Dat betekent dus extra licht tijdens de laatste meters vlak voor de stop. Dus extra veiligheid.
Onderdelenlijst R1 = 680 kQ R2 = 330 kQ R3 = 100 Q R4 = 1 kQ Cl = 330 nF C2 = 22 nF/16 V Dl = 1N4001 D2,D4,D5 = 1N4148 D3 = zenerdiode 4,7 V/ 400 mW T l = BC557B T2,T3 = BC547B En verder:
o
1 Elexprint maat 1 Rel = relais 6 V 1 x om bijvoorbeeld Siemens E-kaartrelais V2307-A001-A101 SI = drukschakelaar maakkontakt 6 soldeerpennen ^ 1,2 mm soepel montagedraad, kast/e, montagemateriaal, enz. 5 nicd-akku's (penlight-model) met houder Geschatte onderdelenkosten: f AS,— (inkl. relais, nicdakku's en print) Figuur 4. Zó monteert u de onderdelen op de Elexprint.
u
Rest nog het nut van weerstand R4. Deze voorkomt overdag, wanneer de dynamo van het wiel is ontkoppeld, dat het relais in een 50 Hz-ritme gaat klapperen bij aanraking met een vinger van aansluitpunt 1.
De praktijk (figuur 4) Er is niet bepaald veel plaats op een fiets te vinden om de schakeling te herbergen. Een kompakte bouw is dan ook wenselijk. De komponentenopstelling van de schakeling, op een standaard-Elexprint maat 1, is zodanig gekozen dat er van die print nog een stukje afgezaagd kan worden. Zie figuur 4. Het is natuurlijk ook mogelijk om het vrije gedeelte van de Elexprint te bestemmen voor de NiCdakku's. Verreweg de meeste plaats wordt door het relais Rel ingenomen. De bouw is overigens niet al te problematisch. De basisaansluitingen van T l en T2 moeten iets naar buiten verbogen worden om ze in de juiste gaatjes te kunnen steken. Bij de dioden en de elko C2 moet men goed letten op de korrekte polariteit van de aansluitingen. De schakeling is door ons met een Siemens-relais uitgeprobeerd. Het typenummer staat vermeld in de onderdelenlijst. Er zijn uiteraard ook andere 6 V-relais geschikt. De weerstand van de bekrachtigingsspoel van het relais dient zo hoog mogelijk te zijn (minstens 80 ohm), want dan' blijft het stroomverbruik, uit de akku's wel te verstaan, akseptabel laag. Een hoog stroomverbruik heeft immers een snellere ontlading van de akku's tot gevolg, of anders gezegd: er moet méér bijgeladen worden, ofwel harder getrapt worden. Een bijzonder spaarzaam met stroom omspringend relais is een zogenaamd reed-relais (5 V), dat
er kwa vormgeving uitziet als een IC, met een DILbehuizing. Het is te overwegen om diode Dl weg te laten. De akku's worden dan niet bijgeladen door de fietsdynamo en moeten dan dus thuis, met behulp van een NiCd-oplaadapparaat worden opgeladen. Deze mogelijkheid is interessant omdat er dan beduidend minder spierarbeid hoeft te worden verricht door de, toch al door duisternis gekwelde fietser. Wanneer de print geheel is "gekomponeerd" volgens de "partituur" van figuur 4, wordt deze eerst getest, zonder dynamo, NiCd-akku's en lampjes. Daarvoor hebben we een 9 V-batterij en een multimeter nodig. Die 9 volt is weliswaar aanzienlijk hoger dan de normale voedingsspanning van de schakeling, maar er kan niets kapot gaan. De batterij wordt aangesloten tussen aansluiting 1 en massa. Met de multimeter stelt men vast dat de spanning over C2 als alles goed is ca. 8 volt bedraagt. Verder meet u de spanning tussen de anode van D3 en massa; deze spanning moet ongeveer 4,5 volt bedragen. Nu volgt een gehoortest. De batterij sluiten we nu aan tussen punt 2 en massa. Zodra dat is gebeurd trekt het relais aan en dat is duidelijk te horen. Direkt daarna wordt SI ingedrukt, waardoor C2 in één klap ontlaadt. We horen dan als het goed is het relais terugklappen naar de rustpositie. Een laatste test. Leg de batterij gedurende ca. vijf sekonden aan punt 1 en daarna aan punt 2 van de schakeling. Het relais trekt direkt aan en blijft in deze toestand zolang SI niet wordt ingedrukt. Pas wanneer Cl via R1 en T2 langzaam ontladen is, gaat het relais terug naar de rustpositie. Ook dat is duidelijk hoorbaar. Als het resultaat van al deze
proefjes positief is, zijn we toe aan de inbouw in een passend kastje. Dat is niet zo'n probleem; in de onderdelenhandel zijn passende kastjes te koop. Maar waar moet het kastje worden geplaatst? Zoveel mogelijkheden zijn er niet op een fiets. We geven een suggestie. Het geheel van kastje plus inhoud kan worden ondergebracht in een zadeltasje. Dit lijkt ons verreweg de meest elegante oplossing. De bedrading naar de fietsdynamo en de lampjes vanuit het zadeltasje is een fluitje van een cent. Nog één algemene opmerking. De fiets zal nu als hij stilstaat beter en sneller gezien worden door achterop of tegemoet komend verkeer. In zijdelingse richtingen blijft de zichtbaarheid nog steeds betrekkelijk problematisch. Allerlei verkeerswettelijke regels staan het gebruik van zij-lampen niet toe. Het is raadzaam om zogenaamde spaakreflektoren te monteren. Allerlei instanties die met de verkeersveiligheid te maken hebben kunnen u hierover verder informeren. Wij wensen u toe dat u lange tijd van deze schakeling gebruik mag maken.
Het gebeurt nogal eens dat men noodgedwongen nnet de computer van iemand anders werkt (op scholen en bedrijven bijv.). De eigenaar daarvan vindt liet jammergenoeg niet altijd even prettig dat er allerlei zelfbouwapparaten op die computer worden aangesloten. Men Is bang dat er iets kapot gaat, bang dat de fabrieksgarantie zal vervallen.. .etc. etc. Ergens wel begrijpelijk, maar heel onplezierig als men net een leuk besturingsprogramma voor een of ander apparaat heeft ontworpen. Wat dan? De hele zaak maar weer vergeten? Dat hoeft gelukkig niet. Met deze schakeling is het mogelijk uw zelfbouwapparaat door de computer te laten besturen, zonder het daadwerkelijk op de computer aan te sluiten. Dit "computeroog" houdt namelijk letterlijk en figuurlijk een oogje op de uitgangssignalen van de computer; m.a.w. het maakt een optische koppeling tussen de computer en het te besturen apparaat mogelijk. Vanzelfsprekend funktioneert het " o o g " alleen bij computers die uitgerust zijn met beeldscherm (TV of monitor) en beschikken over wat eenvoudige grafische mogelijkheden, want anders valt
0-X
R5|Xi LDR 07
LDR 07
i (2>^
Foto. Hier is goed te zien hoe de LDR's zijn ingepaict om ze tegen omgevingslicht af te schermen. Figuur 1. Zoals te zien gaat het bij het computeroog in wezen om een vrij eenvoudige schakeling. Daarom is het ook niet zo'n bezwaar om er een aantal van op te bouwen, in het geval men behoefte heeft aan meer stuur-uitgangen. Figuur 2. Uit dit vervangingsschema blijkt dat P1, R5 en R6 samen een brugschakeling vormen.
omputeroog
er voor het computeroog niet zo bar veel te zien natuurlijk!
De schakeling Het wordt nu tijd dat we de schakeling eens onder de loep nemen. Figuur 1 laat zien dat die echt niet zo moeilijk is. Het eigenlijke " o o g " wordt
gevormd door de beide lichtgevoelige weerstanden (LDR) R5 en R6. Ze vormen samen met PI een brugschakeling. In het schema van figuur 1 blijkt dat misschien niet zo duidelijk; daarom hebben we in figuur 2 R5, R6 en PI nog eens apart getekend, waarbij potmeter PI in twee afzonderlijke weerstanden is
opgesplitst. Nu is voor iedereen duidelijk dat het om een brugschakeling gaat. Aan die brug is een opamp aangesloten welke als komparator dienst doet (in het volgende nummer wordt daar wat dieper op ingegaan). De opamp wordt gevolgd door een stuurtransistor (Tl) en een indikator-
schakeling bestaande uit R2, R3 R4, T2 en Dl.
Funktie
gang. De uitgang van de opamp wordt dan logisch 1, waardoor T l gaat geleiden en de schakeluitgang aan massa wordt gelegd (het relais trekt aan). Tegelijk gaat ook T2 geleiden, zodat de LED nu oplicht.
De bedoeling is dat u de computer zó instrueert dat hij op het nnonnent dat het apparaat in l<westie aangestuurd moet worden, een licht en een donker vlakje Opbouw op het beeldscherm laat verVoor de schakeling hebben schijnen. Hoe groter het we maar ongeveer de helft kontrast tussen beide vlaknodig van een Elex-printje jes, des te beter de zaak formaat 1. Figuur 3 toont de werkt. Uitschakelen van het door ons ontworpen lay-out. apparaat geschiedt uiteraard De beide LDR's worden door de vlakjes weer van door middel van soepele het scherm te laten vermontagedraad met de print dwijnen. verbonden. Het beste is om De aan- of afwezigheid van de LDR's met plakband of de kontrasterende vlakjes krimpkous flink in te pakwordt door het "computerken, zodat ze alleen maar o o g " geregistreerd en de vlakjes op het beeld(m.b.v. bijv. een relais) scherm "zien" en het omgegebruikt om het apparaat te vingslicht geen roet in het aktiveren. Daartoe worden eten kan gooien. Daarna R5 en R6 (met hun lichtgekunnen ze gewoon met een voelige kant!) op het beeldstukje plakband tegen het scherm bevestigd; R5 op de scherm worden geplakt. plaats waar het donkere vlakje verschijnt en R6 op Opmerkingen (tips) de plaats van het lichte vlakje. Vervolgens wordt PI Handige programmeurs kunzo ingesteld dat de aan R5 nen met een klein beetje liggende deelweerstand meer moeite de bedrijfsze(P1/1 in figuur 2) net even kerheid van de schakeling groter is dan de aan R6 lignog verder verhogen; namegende (P1/2). lijk door het programma zó Zolang de bewuste vlakjes op te zetten dat gedurende niet op het beeldscherm de "uit-toestand" de vlakjes zichtbaar zijn, krijgen de niet verdwijnen maar van beide LDR's ongeveer plaats verwisselen. Voor de dezelfde hoeveelheid licht. LDR's is dan het verschil Hun weerstandswaarde is tussen de " a a n " - en " u i t " dus ook ongeveer even toestand nog gemakkelijker groot. Omdat P1/1 echter te herkennen en er wordt wat groter is dan P1/2, is de wat minder hinder onderspanning op het knooppunt vonden van eventuele sterke P1/R5 (de "-(-"-ingang van lichtbronnen in de onmiddelde opamp) iets kleiner dan lijke omgeving. op het knooppunt P1/R6 Bij aansluiting van een relais (de "—"-ingang). De uitgang dient men twee dingen in van de opamp ligt daardoor de gaten te houden: Op de op logisch "O" en T l spert.eerste plaats mag de stroom De spanning op de schakeldoor de relaisspoel ( = de uitgang is nu (bijna) 5 V. kollektorstroom van Tl) niet Zodra de beide vlakjes op hoger zijn dan 100 mA. Dat het beeldscherm verschijhoudt in dat de weerstand nen, neemt de weerstand van de relaisspoel bij 5 V in van R5 toe, terwijl die van elk geval groter dient te zijn R6 juist daalt. Daardoor dan 50 Q. Op de tweede wordt de spanning op de plaats moet aan het relais "-i-"-ingang van de opamp een zogeheten vrijloopdiode I groter dan op de "-A^min^ua 41N4148) parallel w o r d e n * - ! - -
geschakeld. In het schema is deze gestippeld getekend. Heeft het relais dat men wil gebruiken een lagere spoelimpedantie dan toegestaan, dan kan eventueel voor T l een wat zwaardere transistor (bijv. BC 141) worden genomen — ook de vrijloopdiode dient in dat geval tegen de hogere stroom bestand te zijn! De stroomverzorging van het computeroog is gelukkig niet al te kritisch: het gemakkelijkst is natuurlijk om de 5 V-voeding van de computer te gebruiken, maar als dat niet lukt kan ook een andere simpele voeding worden gebruikt met een spanning tussen 5 en 9 V. Heel geschikt is bijv. de in het juninummer gepubliceerde "standaard-voeding". Met een bétterij gaat het natuurlijk ook. Maar als er een kleine 9 V-batterij gebruikt wordt, dan moet de weerstand van de relaisspoel liefst 90 Q of hoger zijn, anders wordt het stroomverbruik te hoog. Wanneer één uitgang niet voldoende is, dan bouwt men simpelweg twee of meer schakelingen op; op de print is sowieso plaats voor een dubbele versie. Wél dient de computer dan zodanig te worden geïnstrueerd dat de verschillende benodigde lichte en donkere vlakjes op het juiste tijdstip op het beeldscherm verschijnen.
Figuur 3. Het opzetten van de schakeling op een Elex-printje formaat 1 is eerder een kwestie van minuten dan van uren. Onderdelenlijst R1 = 10 kQ R2,R3 = 3,3 kö R4 = 330 Q R5,R6 = LDR 07 PI = 50 kS Instelpot Dl = LED T l = BC 547B T2 = BC 5578 IC1 = CA 3140 diversen: standaard-print formaat 1 plakband of krimpkous ivoor de LDR's) litzedraad 9 V-batterij of 5 V-netvoeding Geschatte onderdelenkosten: f 2 4 , - (inkl. print)
O
radiotechniek anno 1900 De schakeling van figuur 1 zal de meeste lezers bekend voorkomen. Het is een LCkring, een parallelschakeling van een spoel en een kondensator. In ieder willekeurig schema van een radiozender of -ontvanger kunt u er één of meer aantreffen. Ze hebben namelijk de nuttige eigenschap, een uitgesproken voorkeur te vertonen voor één bepaalde frekwentie en dat is juist het punt, waar in de radiotechniek alles om draait. Maar hoe werkt zo'n LC-kring nu precies? De beide komponenten hebben voor een wisselspanning een frekwentie-afhankelijke weerstand, die we Impedantie noemen. De impedantie van een kondensator daalt als de frekwentie hoger wordt, ongeveer zoals in figuur 2a. De impedantie van een spoel daarentegen stijgt bij een hogere frekwentie (figuur 2b). Als de twee elementen parallel worden geschakeld, krijgen we het diagram van figuur 2c: midden op de "bult" ligt de uitverkoren frekwentie, waarvoor de Impedantie het
hoogst is. Lagere frekwenties worden in toenemende mate kortgesloten door de spoel, hogere door de kondensator. De centrale frekwentie, resonantiefrekwentie genaamd, kan als volgt worden berekend: f
= ''®®
1 2 TI X \ / L
X C'
De waarde van de spoel wordt uitgedrukt in H (Henry) en die van de kondensator in F (Farad). 2?! is gelijk aan 6,28... en de resulterende frekwentie is in Hz (Hertz). In ontvangers worden parallelkringen dus gebruikt om alleen de ontvangstfrekwentie uit te filteren. Maar ook in zenders zijn ze onmisbaar, omdat die slechts één bepaalde frekwentie mogen produceren. Wat dacht u van een demonstratie? Er is niet veel voor nodig: een elektrische bel, een 4,5-voltbatterij, een oude draaikondensator uit een middengolfradio (één pakket platen gebruiken; met een kleine draaikondensator van 500 pF gaat het ook) en tenslotte een spoel die bestaat uit 20 windingen geïsoleerd koper-
draad om de kartonnen koker van een rol toiletpapier. Schema en foto (figuur 3 en 4) laten duidelijk zien, hoe het geheel wordt opgebouwd. Zoals bekend produceren elektrische bellen een hoop storing over een breed frekwentiegebied. Onze zendschakeling stoort minder, omdat de LC-kring wisselspanningen onder en boven de resonantiefrekwentie onderdrukt. Stoorspanningen op de resonantiefrekwentie komen juist erg goed door. Dat kunnen we nagaan door ze af te luisteren op een middengolfradio. De antenne- en aardaansluitingen van onze "zender" kunnen, indien mogelijk, op de radio worden aangesloten, maar ook zonder rechtstreekse verbinding zal het geval funktioneren. Afstemmen kan op twee manieren: met de variabele kondensator of met de afstemknop van de radio. Natuurlijk is deze zender allesbehalve perfekt. Vooral de reikwijdte is zeer klein, hoogstens een paar meter, en dat is maar goed ook. Er
zijn al piratenzenders genoeg! Een natuurkundige zou de werking van de schakeling anders verklaren dan wij dat gedaan hebben: door de stroomimpulsen van de bel wordt de trillingskring "aangestoten", net als de slinger van een klok, die een duwtje krijgt. Theoretisch zou de trilling dan tot in het oneindige moeten doorgaan. Een deel van de energie wordt echter omgezet in warmte en een ander deel wordt uitgezonden, zodat de trilling spoedig "uitdooft". Even later geeft de onderbreker van de bel een volgend duwtje om de zaak opnieuw aan te slingeren. Dit telkens onderbroken zenden is in de luidspreker te horen. Hoe komt het, dat de trilling in een LC-kring even in stand blijft? In rusttoestand is het kontakt aan de klepel gesloten. De batterijstroom vloeit door de magneetspoel van de bel en dan door spoel L van de LC-kring. In L wordt daardoor een magnetisch veld opgebouwd. Als de klepel aantrekt, wordt het kontakt met de
kondensator impedantie
Figuur 1. Een LC-parallelkring tussen antenne en aarde filtert de frekwentie van één zender uit. Zo ongeveer ziet de ingangskring van een radio er uit. Figuur 2. Bij lage frekwenties werkt de spoel als een kortsluiting en bij hoge de kondensator. De resonantiefrekwentie kan ongehinderd doorgaan.
batterij verbroken. Het magnetisch veld in spoel L verdwijnt, maar juist dat veroorzaakt weer even een tegengestelde stroom in L. Door die stroomstoot wordt C opgeladen. (Bijna) alle in de trillingskring aanwezige energie bevindt zich dan in de kondensator. Niet voor lang, want die ontlaadt zich weer over de spoel en dan herhaalt het hele proces zich van voren af aan. De heen- en weer gaande stroom wordt steeds kleiner omdat de spoel en de verbindingsdraden een zekere (ohmse) weerstand hebben, waardoor telkens een gedeelte van de stroom in warmte wordt omgezet. Omstreeks de eeuwwisseling
4
1^ I i
werkten de eerste zenders volgens het hierboven beschreven principe. Ook de zender, waarmee op 15 april 1912 de marconist van de "Titanic" zijn laatste SOSsignalen gaf, was zo'n vonkzender.
Figuur 3. De simpelste middengolfzender. De stroomstoten, veroorzaakt door de onderbreker van de bel, laten de trillingskring resoneren. Figuur 4. De zender is gereed voor gebruik. Een herinnering aan de jaren rond 1900, toen de radio nog in zijn kinderschoenen stond.
Mikrofoons, de oren van de elektronica, zetten geluidstrillingen om in minieme elektrische wisselspanningen. Omdat die spanningen zo klein zijn (hoogstens enkele tientallen millivolts), hebben voor mikrofoons geschikte versterkers speciale ingangen, waarachter eerst een voorversterker geschakeld Is. Pas daarna is
m i krofoon versterker met fantoomvoeding het signaal groot genoeg om de versterker helemaal uit te sturen. Op het eerste gezicht is nóg een voorversterker dus vrij overbodig. De hier beschreven versterker dient echter niet om het signaal extra op te peppen, maar om iets te doen aan de storingsgevoeligheid van de mikrofoonkabel. Want zelfs een goede kwaliteit afgeschermde kabel pikt onvermijdelijk bromstoringen op, als hij langer is dan een paar meter. Als het milieu dan ook nog (elektrisch) vervuild wordt door lichtregelingen met triacs of thyristors (disco, toneel), dan kan het signaal volkomen onbruikbaar worden. Gelukkig kan het probleem helemaal worden opgelost door
het mikrofoonsignaal "symmetrisch" naar de versterker te voeren, zoals dat in professionele installaties altijd gebeurt. En dat is nu precies, wat we met deze versterker bereiken. De schakeling bestaat uit twee delen. Het eerste deel zit bij of in de mikrofoon, het tweede deel bij of in de versterker. In het blokschema (figuur 1) zien we, dat het mikrofoonsignaal eerst 10 X wordt versterkt, en wel vóórdat de storingen het kunnen beïnvloeden. Dan komt de twee-aderige afgeschermde kabel. De twee aders voeren het signaal, de afscherming mag niet met één van de twee aders verbonden zijn. Misschien hebt u al gezien, dat blok A geen aparte aanslui-
tingen heeft voor de voedingsspanning. Dat hoeft in dit geval ook niet: de benodigde spanning wordt toegevoerd via één van de signaaladers van de mikrofoonkabel (positief) en de afscherming (massa). Daarmee vervalt de noodzaak om, behalve het printje met de schakeling, ook nog een batterij aan of in de mikrofoon te bevestigen. Dit soort voeding via de signaalleiding wordt in de professionele sektor al tientallen jaren toegepast bij kondensatormikrofoons en staat aldaar bekend onder de naam "fantoomvoeding". Blok B, de tweede versterkertrap, bevindt zich aan het eind van de keten. Hier wordt het signaal nogmaals zodanig versterkt, dat het
op de band-, tuner- of AUXingang van iedere versterker kan worden aangesloten. Maar nogmaals, de storingsongevoeligheid wordt niet in de eerste plaats bereikt door deze extra versterking, maar door de symmetrische signaalvoering. Hoe werkt dat nu precies? Normaal gesproken wordt één aansluiting van het mikrofoonelement gebruikt als signaaluitgang en de andere als massa. De afgeschermde kabel heeft dan een signaalieiding en een nulleiding. Meestal neemt men een één-aderige kabel, waarbij dus de afscherming wordt misbruikt als nulleiding. Deze manier van aansluiten heet "asymmetrisch". Wij doen het anders. De voorversterker in blok A
9V
± ia
x10
-O I
i «
i
I
I
I I I •I l I I
- t l I ' I I
y
I
^-^
i ^ »
•O
Figuur 1. "Fantoomvoeding" betekent, dat de mikrofoonvoorversterker zijn voedingsspanning krijgt via de signaalieiding.
heeft twee uitgangen. De ene { + ) \s ten opzichte van massa de signaaluitgang en de andere ( —) voert hetzelfde signaal, maar dan in tegenfase. Als we deze twee signalen zouden samenvoegen en verder versterken, zou er absoluut niets te horen zijn: ze heffen elkaar op (figuur 2). Daarom wordt in blok B één van de signalen "gespiegeld" en vervolgens bij' het andere opgeteld, wat in een verdubbeling van de signaalspanning resulteert. Stoorsignalen echter krijgen het heel wat moeilijker. Omdat beide aders van de kabel parallel lopen en ook dezelfde vorm en afmetingen hebben, zullen de stoorsignalen aan het eind van de leiding gelijk zijn en in fase. Als dan in blok B één van de signalen 180° in fase gedraaid wordt, heffen de stoorsignalen elkaar op.
Figuur 2. De versterker in biol< A produceert twee identieice wisselspanningen, die echter 180° in fase verschoven zijn. Figuur 3. Het mikrofoonsignaal verlaat versterkt blok A in " n o r m a l e " en "omgekeerde" fase. Door het samenvoegen van beide signalen in blok B verdwijen eventuele stoorsignalen. Het oorspronkelijke signaal blijft over en w o r d t nogmaals versterkt. Figuur 4. In het schema kunnen w e duidelijk de twee delen van de schakeling onderscheiden: links blok A , rechts blok B. De verbinding tussen de t w e e delen Is symmetrisch: ten opzichte van massa twee identieke signalen, die in tegenfase zijn. De uitgang van blok B levert nog maar één signaalspanning en is dus asymmetrisch.
D-
AJ\f
Het schema In figuur 4 is duidelijk te zien, dat het schema uit twee delen bestaat. De kabel is aangesloten tussen
B10
iR3
rSHs
6V
HIH I 16V
9V«=1mA
rnR?
T2
•-m
riRM
>^
I
I Cj
I—^^l4^ \é)
T1,T2,T3 = BC 549C, BC 550C R5 T4,T5 = BC 559C, BC 560C
53
de punten 3/4 en 374'; links daarvan vinden we blol< A, rechts blok B. Transistor T l versterkt het mikrofoonsignaal ongeveer 10 x . Die versterkingsfaktor wordt In de eerste plaats bepaald door de verhouding kollektorweerstand/emitterweerstand (R5/R6). Geeft de mikrofoon bijvoorbeeld een spanning af van 10 mV, dan is de signaalspanning aan de koliektor van T l al 100 mV. Transistor T2 stuurt deze versterkte signaalspanning twee maal de kabel in: vanaf de punten 3 en 4. Afgezien van R7 lijkt het op het eerste gezicht alsof T2 " i n de lucht" hangt. Dat is natuurlijk niet zo: zijn koliektor- en emitterweerstand bevinden zich in blok B (R8 en R9). Omdat beide weerstanden een waarde hebben van 1 kQ, zijn de wisselspanningen aan koliektor en emitter gelijk. Ze zijn ook eikaars tegengestelde; dat is namelijk bij koliektor- en emitterwisselspanningen altijd het geval. Door het verplaatsen van die twee weerstanden naar blok B is ook meteen het voedingsprobleem opgelost: T2 krijgt zijn voedingsspanning via de signaalleiding. R7 voorziet T l van de benodigde stroom, die wordt afgevlakt door C3 om te voorkomen dat signalen uit blok B in de voorversterker roet in het eten gaan gooien. De massaverbinding tussen blok A en blok B
wordt verzorgd door de afscherming van de mikrofoonkabel. Eigenlijk wordt de symmetrie nu enigszins verstoord, doordat voor wisselspanningen R7 parallel ligt aan R8. In feite is daardoor de kollektorweerstand iets kleiner dan de emitterweerstand R9. In de praktijk maakt het allemaal niet veel uit. Perfektionisten kunnen een weerstand van 15 k parallel schakelen aan R9; dan is het probleem opgelost. T3 en T4 moeten één van de twee signalen omkeren en ze vervolgens bij elkaar optellen. Ook dat klinkt ingewikkelder dan het is. T3 is namelijk een NPN-transistor, die meer in geleiding komt naarmate de basisspanning hoger wordt. T4 is een PN P-transistor: die gaat meer geleiden als de spanning aan de basis lager wordt. Van de mikrofoon afkomstige signalen sturen dus, omdat ze eikaars tegengestelde zijn, beide transistors tegelijkertijd open of dicht. Omdat stoorsignalen wél in fase aankomen, ligt het daar anders: een storing die T3 openstuurt, drukt T4 dicht, en omgekeerd, zodat de storing geneutraliseerd wordt. Het "schone" signaal is beschikbaar aan de koliektor van T3. Het wordt daar opgepikt door T5 en nog vier keer versterkt. C4 tenslotte is een onoverkomelijke barrière voor gelijk-
Onderdelenlijst R1,R10,R12 = 1,8 ka R2 = zie tekst R3 = 390 ka R4 = 68 ka R5,R8,R9 = 1 k a R6 = 10 ka R7 = 15 ka R i l = 2,2 k a R13 = 1,2 k a R14 = 4,7 k a R15 = 100 ka C1,C4 = 10)iF/16 V C2 = 1 nF C3 = ^00|if/•\6V T1,T2,T3 = BC549C (BC550C) T4,T5 = BC559C (BC560C) Diversen: SI = aan/uit schakelaar 1 Elex-print, formaat 1 12 soideerpennen, 4 1,2 mm mikrofoonkabel, 2-aderlg, afgeschermd
OHR14
©—O ,
,
O—IRIS j-Q Geschatte onderdelenkosten: f 1 3 , - (Inkl. print)
Tabel
Meetpunt 1 2 3,3' 4,4' 5 6
Spanningswaarde in V 4,2 3,4 6 2,5 7 4,5
,
,o-@
H R I S ho
r
^ct^A
L
l-O
^^
o,
O
•
Figuur 5. Een Elex-print, formaat 1, biedt plaats aan de gehele schakeling. De print wordt in tweeën gezaagd: de bovenkant komt aan of in de mikrofoon, de onderkant bij de eindversterker. Figuur 6. De verbinding tussen de twee delen van de schakeling wordt gevormd door een twee-aderige, afgeschermde kabel. Voor een stereo-mikrofoon moet de schakeling dubbel uitgevoerd worden; de kabel moet dan vier-aderig zijn. De afscherming komt te allen tijde aan massa.
L
~o^
m
spanning, zodat aan de uitgang een zuiver wisselspannlngssignaal staat. In het schema is R2 met stippellijntjes getekend. De waarde ervan hangt af van de gebruikte mikrofoon. ledere mikrofoon heeft een bepaalde afsluitimpedantie en iedere versterkertrap heeft zijn eigen ingangsimpedantie. Om de eigenschappen van de mikrofoon zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen moeten die beide impedanties overeenkomen. Een wat grotere impedantie van de versterker kan ook nog wel. In onze schakeling wordt de ingangsimpedantie van de versterker hoofdzakelijk bepaald door de parallelwaarde van de weerstanden R3 en R4; deze bedraagt ongeveer 57 kQ. Als dat voor de toegepaste mikrofoon veel te hoog is, kunnen we dat korrigeren door R2 toe te voegen. Kiezen we bijvoorbeeld voor R2 een
weerstand van 10 kQ, dan daalt de ingangsimpedantie van de versterker tot 8,5 kQ.
Bouwbeschrijving De hele schakeling kan gemakkelijk worden ondergebracht op de kleinste Elex-print. Hoe dat moet gebeuren. Is duidelijk te zien in figuur 5. De streeplijn, die de print in tweeën verdeelt, moet letterlijk worden opgevat: daar ter plaatse wordt de print doorgezaagd. Op de ene helft komt blok A met de transistors T l en T2, de andere helft is voor de verschil- en uitgangsversterker met T3, T4 en T5. Dat doorzagen moet uiteraard gebeuren vóórdat de diverse komponenten ingesoldeerd worden. Werk de randen van de zaagsnede goed af, anders zorgen kopersplintertjes voor alterlei ongewenste doorverbindingen. Het zou natuurlijk ideaal zijn als het printje, waarop
Texas Instruments lanceert de TI-30 Galaxy Ultramoderne rekenmachine voor het onderwijs. De allernieuwste rekenmachine van Texas Instruments, de Galaxy, is bedoeld voor het hoger en middelbaar onderwijs. Totaal zijn er 66 funkties beschikbaar, met inbegrip van alle wetenschappelijke en statistische bewerkingen die in het
blok A wordt gemonteerd, in de mikrofoon paste. Meestal zal dat niet het geval zijn; dan moet deze print een eigen behuizing krijgen, die van metaal moet zijn in verband met een goede afscherming. In de behuizing komen een ingangsplug voor de mikrofoon en een uitgangsplug voor de kabel. De signaalleidingen voor de kabel worden aangebracht tussen de punten 3-3' en 4-4', de afscherming wordt aan de massa-aansluitingen gesoldeerd. Figuur 6 laat dat nog eens duidelijk zien. De nietafgeschermde uiteinden van de kabel moeten zo kort mogelijk worden gehouden. Voor de stroomvoorziening van de gehele schakeling is een voedingsspanning van 9 volt nodig. Misschien is die wel ergens in de (eind-) versterker te vinden, (n dat geval is SI natuurlijk overbodig. Het stroomverbruik van de schakeling is erg
laag: ongeveer 1 mA. Voeding uit een 9 volt-batterij Is dus ook heel goed mogelijk. Als de schakeling geheel gemonteerd is en de afgeschermde kabel is aangebracht tussen de twee printen, kunnen we aan de hand van tabel 1 de diverse gelijkspanningswaarden kontroleren. Waar de meetpunten zich precies bevinden, is aangegeven in het schema (figuur 4). Alle in de tabel opgegeven waarden zijn gemeten ten opzichte van massa. Tijdens het meten moeten de mikrofoon en de versterker nog niet aangesloten zijn; de voedingsspanning natuurlijk wel. Afwijkingen van ongeveer 10% ten opzichte van de waarden in de tabel zijn normaal; ze worden veroorzaakt door de tolerantie van de gebruikte onderdelen.
onderwijs verlangd worden. Daarnaast voorziet de machine in het omzetten van pool- en rechthoekkoördinaten en omgekeerd, alsmede berekening van hoeken (graden en radialen). De rekenmachine heeft een interne nauwkeurigheid van 11 cijfers en is uitgerust met het Algebraïsch Operating Systeem van Tl (15 haakjesnivo's en 4 vooraf in te brengen bewerkingen). De nog uit te voeren bewerkingen verschijnen op het cijfervenster. Dit wordt aangegeven middels een viertal indikatoren. Op deze wijze wordt het AOS systeem zichtbaar gemaakt, hetgeen de studenten een beter begrip geeft omtrent de bewerkingen. Zowel inhoudelijk als uiterlijk is de TI-30 Galaxy volledig afgestemd op de eisen van deze tijd. Door het schuingeplaatste toetsenbord en de logische indeling van de grote, gekleurde funktietoetsen, is het bedieningsgemak zeer goed. De nieuwe machine wordt geleverd met een door wiskundeleraren geschreven handboek met uitgebreide instrukties en tal van voorbeelden. Inklusief 2 jaar garantie en BTW gaat de TI-30 Galaxy f 109,— kosten in de winkel. Texas Instruments, Holland BV., Hogehilweg 19, 1100 AZ Amsterdam.
(X146M)
ë
Het aanschaffen van dure meetinstrumenten is meestal niet rendabel omdat ze vaker in de kast staan dan op de werkbank. Daarom ontwerpt Elex als regel uitsluitend meetinstrumenten die eenvoudig van aard zijn en regelmatig gebruikt zullen worden. Veelal gaat het dan om apparaten voor gelijkspanningen en wisselspanningen in het laagfrekwente gebied, want meetapparatuur voor hoogfrekwente signalen is nu eenmaal kostbaar en met eenvoudige middelen nauwelijks te realiseren. Mocht zich een gelegenheid voordoen waarbij men een dergelijk signaal beslist wil meten, dan kan een HFtestkop zoals die elders in dit nummer beschreven wordt soms al uitkomst bieden. Wil men echter vaststellen in hoeverre een "verdachte" ontvanger nog werkt, dan is de hulp van een HF-meetzender onontbeerlijk. Deze "Elex-HF-meetzender" is eenvoudig van opbouw, hij is gebaseerd op een laagfrekwente schakeling, maar levert ondanks dat een hoogfrekwent signaal. Dit zal ongetwijfeld enkele vraagtekens oproepen! Eenvoudig? Laagfrekwent, en toch geschikt voor hoogfrekwent? We beginnen met figuur 1 wat nader te bekijken. Rond T l en T2 herkennen we het schema van de astabiele multivibrator. Deze wekt een blokspanning op van ongeveer 4 kHz. Alweer een vraagteken. Uit de laagfrekwenttechniek weten we immers dat voor meetdoeleinden een sinusvormig signaal de voorkeur verdient?!
testgenerator Dat is waar; maar ook van de blokspanningsgenerator kunnen we zeggen dat hij sinusgolven voortbrengt. Ontleden we namelijk een blokspanning in de afzonderlijke frekwenties waaruit hij is opgebouwd, dan onstaat het volgende beeld: in eerste instantie vinden we natuurlijk de grondfrekwentie, in dit geval 4 kHz. Maar tegelijkertijd is ook nog een groot aantal "nevenfrekwenties" aanwezig; deze hebben echter een geringere ampli-
tude dan de grondfrekwentie. De kneep is nu dat al deze signalen sinusvormig zijn! De blokspanning is dus eigenlijk opgebouwd uit een verzameling sinussignalen. Waarom dat zo is zullen we in dit artikel niet verder uit de doeken doen; wie het weten wil moet maar eens nagaan wat een zekere heer Fourier (1768-1830) op dit gebied aan denkwerk verricht heeft. Wat ons betreft is het belangrijk te onthouden dat
deze blokspanning komponenten bevat die tot ver in het HF-gebied doorlopen; ze heten "hogere harmonischen". Deze sinusvormige harmonischen hebben weliswaar geen grote amplitude, maar in het HF-gebied kunnen we als regel volstaan met spanningen in de orde van microvolts of millivolts. En dergelijke amplitudes levert onze generator zonder problemen. Maar laten we niet afdwalen. De astabiele multivibra-
BF494
-M—® 11-^^1 •1N4148
•^Hs)
2 l# • «>
'SH# I ü?i
Onderdeienlijst R1,R3,R4,R6 = 2,2 k ö R2,R5 = 100 kS PI = 1 kQ instelpot C1,C2 = 2,2 nF C3 = 100 nF D 1 . . . D 4 = 1N4148 T 1 . . . T 4 = BF494 S I = aan/uit-schakelaar 9 volt-batterij met aansluitclip Elex-standaardprint formaat 1 Geschatte onderdelenkosten: f 16,— (inkl. batterij en print)
HF voortrap
tor wekt dus een blokspanning van 4 kHz op. Hoe dat in zijn werk gaat hebben we in Elex al vaker beschreven. Het uitgangssignaal van de astabiele multivibrator wordt toegevoerd aan de eindtrap rond T3 en T4; het kan met de Instelpotentiometer verzwakt worden. Via scheidingskondensator C3 gaat het signaal tenslotte naar de uitgang. De schakeling wordt opgebouwd met behulp van een standaardprint van formaat 1. Zoals figuur 2 laat zien vereist dit enig priegelwerk, maar helaas is dit de enige manier om de print samen met een 9 voltbatterij in een potloodvormig omhulsel onder te brengen. De schets aan het begin van dit artikel toont hoe de uitgang van de generator voorzien wordt van een stift uit dik draad en van een soepele massaleiding met een krokodilklem. Omdat het stroomverbruik van de schakeling rond de 12 mA ligt, moet ook een aan/uit-schakelaar worden ingebouwd; zodoende gaat de batterij geruime tijd mee. Verder moet in het omhulsel van de testgenerator nog een gat geboord worden, zodat de loper van de instelpotentiometer van buiten af toegankelijk blijft.
HF, MF mengtrap
1.MF
2. MF
De testprocedure is eenvoudig. Verwijder de achterwand van een transistorradio en houdt de testgenerator boven het interieur; er komt nu een krachtige storing uit de luidspreker die van Uw favoriete muziek weinig heel laat. Te beginnen bij de LF-eindtrap raken we met de meetpen achtereenvolgens de ingangen aan van alle trappen waaruit de te onderzoeken ontvanger is opgebouwd. Via de luidspreker is te horen of alles nog werkt. Horen we niets, dan is met de zojuist geteste trap iets niet in orde. Met behulp van het blokschema in figuur 3 kan een komplete ontvanger gemakkelijk worden "doorgefloten". Indien de generator teveel geweld produceert kan de sterkte met PI worden bijgeregeld. Uiteraard kan met deze grove meetmethode niet worden bepaald welke komponent het nu precies begeven heeft, maar wel kunnen we zo te weten komen in welke trap de boosdoener zich bevindt. Wij hopen natuurlijk dat U de testgenerator zelden nodig zult hebben. Maar misschien helpt hij U toch weer een stapje verder op de weg naar een vakkundig omgaan met de radio- en televisietechniek.
— detektor
LF voortrap
LF drïvertrap
Figuur 1. De testgenerator bestaat uit een astabiele multivibrator die een 4 kHz-blokspanning opwekt. Figuur 2. De print voor de testgenerator wordt zodanig kompakt opgebouwd dat de schakeling in een "potloodvormig" omhulsel past. Verder moeten worden aangebracht: een meetpen van dik draad, een massaleiding met een krokodilklem, een aan/uit schakelaar en een 9 volt-batterij. Rguur 3. Meten aan een radioontvanger met behulp van de testgenerator.
eindtrap
i oscillator
Ó
O in deze volgorde tettgenerator
kursus oniwerpen Deel 1. (stroom, spanning, wet van ohm) draairichting
Natuurlijk, het opbouwen van schakelingen aan de hand van een bestaand schema heeft zo zijn charmes. Maar zou het niet nóg leuker zijn om ook precies te weten hoe het bouwsel werkt en waarom de schakeling nu zó in elkaar zit en niet anders? Deze kursus wil u daarbij helpen. Maar ook wanneer men van plan is om in de toekomst zelf eenvoudige schakelingetjes te ontwerpen, is deze kursus zonder meer een flinke stap in de goede richting. Ons eerste uitstapje in de techniek van de halfgeleiders en halfgeleiderschakelingen begint, hoe kan het ook anders, bij het begin. Nu is het zo, dat in de elektronica alles draait om drie dingen, die men in elk boek of kursus als eerste voorgeschoteld krijgt: Stroom, spanning en de wet van Ohm. En wie zijn wij om daarvan af te wijken.. .Dus: riemen vast en starten maar! Veel succes! Elektrische stroom wordt vaak met water vergeleken. Niet ten onrechte, want beide hebben iets gemeenschappelijks: ze vloeien. Hoeveel er vloeit, kan men zowel bij water als bij stroom in getallen uitdrukken: Bij water bijvoorbeeld in liters per minuut en bij stroom in ampères (A). Nu is de grootheid A op zich weinig aanschouwelijk. Wat is A per defenitie? Wel, dit: Er vloeit een stroom van precies 1 ampère, wanneer er 375 triljoen negatieve ladingen (elektronen) per minuut door een geleider vloeien. Maar omdat het nauwelijks zinvol is om van een 3750-triljoen-ladingenper-minuut-zekering" te spreken wanneer we een doodgewone 10 A-zekering bedoelen, blijven we toch maar liever bij de grootheid ampère. Een voorbeeld hebben we reeds genoemd: de 10 A-zekering. In de zekeringenkast in uw huis vindt u zekeringen van 10 A, 16 A of 25 A; méér stroom door de leiding wordt door de desbetreffende zekering niet toegelaten. Soortgelijke stroomwaarden komt men in het boordnet van een auto tegen, terwijl het boordnet toch absoluut niet met het "thuisnet" kan worden vergeleken. Waar hangt stroom dus van af? Laten we nog eens het voorbeeld met het water erbij nemen. De schematisch weergegeven pomp in figuur 1 laat het water in de met pijltjes aangegeven richting cirkuleren; vergelijkbaar met de watercirkulatie in een cv-systeem.
Door de pomp wordt het water in de rechterbuis onder druk gezet. Gevolg: Het water stroomt. In de linkerbuis veroorzaakt de draaiende pomp een onderdruk, want het water wordt op die plaats immers weggezogen. De beweging van het water wordt dus uiteindelijk door het drukverschil tussen de twee aansluitingen teweeg gebracht. De stroomsterkte is dan ook helemaal afhankelijk van dat drukverschil. In de elektronica gaat het precies zo. Om een stroom in een stroomkring (stroom vloeit alleen maar in een gesloten circuit) te laten vloeien, moet men eerst een "elektrisch" drukverschil kreëren; spanning, zoals het in "vakkringen" wordt genoemd. Ongetwijfeld een van de bekendste "spanningsproducenten" is de batterij. De grootte van de spanning van een batterij is afhankelijk van de interne opbouw ervan (o.a. het aantal cellen). Het spanningsverschil (dus de "hoeveelheid" spanning) geven we aan in volts (V), bijvoorbeeld 1,5 V, 3 V, 4,5 V en ga zo maar door. In figuur 2 zien we hoe een stroomkring er schematisch uitziet.
elektrische stroom
L_(3^_^ De overeenkomst met een "waterstroomkring" is overduidelijk. Alleen worden in een elektrische stroomkring natuurlijk geen buizen gebruikt, maar koperdraad. Het koperdraad fungeert hier dus als "buis". Overigens: niet alleen koperdraad kan als "buis", beter gezegd als geleider zoals dat officieel heet, worden gebruikt. Ook ander metalen zijn als
stroomgeleider geschikt. Maar dit even terzijde, terug naar het schema. Het koperdraad wordt daarin door de zwarte lijntjes gesymboliseerd; de batterij is het door + en — gekenmerkte symbooltje. (In de elektronica worden de onderdelen namelijk vervangen door eenvoudige symbolen, zie daartoe: komponenten.) De stroomsterkte, of anders gezegd, de hoeveelheid stroom die door de kring kan vloeien is rechtstreeks afhankelijk van het spanningsverschil tussen de twee aansluitpunten. Daarom is de hoeveelheid spanning een maatstaf voor de gevaarlijkheid van elektriciteit. Wanneer men namelijk een spanningsbron met een lage spanning aanraakt, kan er maar zeer weinig stroom vloeien en men voelt niks. Bij het aanraken van hogere spanningen, zoals bijvoorbeeld de 220 V netspanning, kan er wèl een dodelijke stroom door het lichaam gaan vloeien. Om van echte hoogspanning maar te zwijgen.. .De "gevaarlijkheidsgrens" ligt bij 42 V, daarboven wordt het riskant. De grootte van de stroom is echter niet alleen van de hoeveelheid spanning afhankelijk, maar ook van de weerstand in de stroomkring. We zullen er het voorbeeld van de waterpomp nog eens bij halen. Het in figuur 3 getekende buizensysteem van de waterpomp bestaat uit dikke en dunne buizen. Het zal duidelijk zijn, dat het water in de dikke buizen, makkelijker kan stromen dan in de dunne buizen. Een sprekender voorbeeld is misschien de Brienenoordbrug, want daar gebeurt dagelijks precies hetzelfde...
spanning U
Nu komt het in de elektronica zeer vaak voor, dat de stroom "geremd" moet worden. Daarvoor bestaan speciale komponenten, die heel toepasselijk "weerstanden" worden genoemd. Zo'n weerstand bestaat niet uit een stukje dunne koperdraad, maar uit materialen die slecht geleiden, zoals bijvoorbeeld koolstof of speciale metaal-legeringen. Omdat de grootte van de weerstand bepalend is voor de stroomsterkte, zal het duidelijk zijn dat er weerstanden met verschillende weerstandswaarden verkrijgbaar zijn. Deze waarde wordt aangegeven in " o h m s " (Q); hoe groter het aantal ohms, hoe hoger de weerstand. De stroomkring in figuur 4 bestaat uit een batterij, twee koperdraden en een weerstand. Anders gezegd, we hebben hier een spanning, een weerstand en een stroom. Kortom, we kunnen nu Georg Ohm erbij halen. Want deze meneer was de ontdekker van het verband tussen stroom, spanning en weerstand. De " w e t van Ohm", zoals we die noemen, is namelijk de pijler waar alles in de elektrotechniek op rust. In formulevorm ziet de wet van Ohm er als volgt uit: _U R In woorden: De stroom I (in ampère) is de kotiënt (uitkomst van een deling) uit de spanning U (in volts) en de weerstand R (in ohms). Een voorbeeld: De batterij in figuur 4 heeft een spanning van 1,5 V. De weerstand is 100 Q. De stroom I kan dan als volgt berekend worden: _ 1,5 V = 0,015 A = 15 mA " 100 Q "mA", spreek uit: milli-ampère, staat voor duizendste ampère; 0,001 A is dus één mA. De wet van Ohm is natuurlijk ook te gebruiken wanneer men de spanning of weerstand wil berekenen. We gaan dit na: Stel de spanning van de batterij is onbekend en we hebben geen apparaat voor het meten van spanningen (voltmeter) tot onze beschikking, maar wèl een ampèremeter. Ook de weerstand is bekend. Nu hoeven we alleen de formule een beetje "om te bouw e n " om de spanning te kunnen berekenen: _U R
U = R 1
U = 100 Q • 0,015 A = 1,5 V
I S
Ook het koperdraad biedt weerstand aan elektrische stroom vooral wanneer het heel lang en dun is. In schema's wordt weerstand symbolisch door een langwerpig blokje aangegeven (zie figuur 4).
Overigens funktioneert een voltmeter precies volgens hetzelfde principe: Een meetweerstand en een gevoelig stroomnetwerkje zijn achter elkaar geschakeld. De derde vorm van de wet van Ohm ziet er zo uit: R
U
^
Met deze formule kunnen we de waarde van onbekende weerstanden vaststellen. Het zal duidelijk zijn, dat in dit geval zowel de stroomsterkte als de spanning van de batterij bekend moeten zijn. Bij gekompliceerde stroomkringen dient men er aan te denken, dat in de formule altijd de spanning over, en de stroom dóór de weerstand bedoeld wordt. Een, om het maar zo uit te drukken, zéér hoge weerstand ontstaat, wanneer men een verbindingslijn in de stroomkring onderbreekt. Door de lucht vloeit er immers normaalgesproken geen stroom; de stroom is dus uitgeschakeld. De weerstand van die onderbreking is "oneindig" groot (oo Q).
-UZI-
Met andere woorden, over de onderbreking staat precies de batterijspanning van 1,5 V! We kunnen deze situatie heel goed vergelijken met een waterpomp, waarvan het buizensysteem niet helemaal kompleet meer is (figuur 6). Door deze onderbreking in het cir-
cuit, zal natuurlijk de volle waterdruk op de afdichting staan en wel onafhanklijk van het feit of de andere leiding aangesloten is of niet. Er is echter een groot verschil tussen de eerder genoemde stroomkring-met-onderbreking en de waterkring-met-onderbreking. Door het missende stukje buis wordt de waterpomp namelijk maximaal belast, omdat deze tegen het stilstaande water op moet werken. De batterij in de onderbroken stroomkring wordt daarentegen gespaard; er wordt immers geen stroom aan onttrokken! Heel anders is de situatie in figuur 2. De batterij is daar namelijk kortgesloten, zodat deze in een mum van tijd leeg zal zijn. Dit weer in tegenstelling met de pomp in figuur 1, die probleemloos de beweging van het water in gang kan houden. Zo, na deze toch wel theoretische voorbeschouwingen, gaan we volgende maand verder met de halfgeleiders. Tot dan!
helemaal bezeten van hifi en altijd op zoek naar het beste op het gebied van geluidsweergave. Kortom, een echte fanaat. Wat is nu op het ogenblik het beste van het beste volgens hem en wat kost het? We treffen het met onze vraag, want Walter IMowak, de bewuste hifi-handelaar, is bezig met het opzetten van een referentie-studio, waarin de "beste installatie van Nederland" komt. En hoewel we niet verwachten dat onze lezers meteen naar de
ker — Symmetry elektronisch crossover-filter — Threshold eindversterker voor het laag — Denon monoblock-eindversterkers voor het hoog — Janis subwoofers voor het laag — Soundlab elektrostaten voor het hoog. Als u dat allemaal hebt, bent u op hifl-gebied helemaal " b i j " . Wat het kost, vraagt u? Kompleet afgeregeld zo'n 120.000 gulden, maar dan krijgt u er wel een platenborsteltje voor niks bij. Hifi heb je in s o o r t e n . . . .
Interessant bij de schakeling in figuur 5 is de spanningsverdeling. De bovenste "aansluiting" van de onderbreking is rechtstreeks met de min-kant van de batterij verbonden, terwijl de onderste aan de plus van de spanningsbron ligt. Omdat er echter geen stroom door de weerstand vloeit, is er ook geen sprake van een spanningsval erover. Konklusie: U = R • I = R • OA
OV
hifi vcx)r gevorderden Hifi heb je in soorten. Dat wist u natuurlijk ook al, maar sommige soorten zijn echt heel uitzonderlijk. In Eindhoven is een bekende hifi-zaak (de naam noemen we natuurlijk niet!), waarvan de eigenaar volgens sommigen een beetje "gek" is. Gek op een aardige manier dan, want deze hneneer is
winkel zullen vliegen om zo'n zelfde installatie aan te schaffen, leek ons een opsomming best wel aardig. Daar gaan we dan. Als u echt iets goeds wilt, adviseert Walter u de volgende spullen: Goldmund studiodraaitafel met tangentiale arm -Kiseki Agaat-Robijn pick-up-element — Yamaha CD-1 compact-disc speler — Sequerra tuner — Studer tape-deck — Audio Research SP-10 voorverster-
Si
mikrofoonaansluitingen Zoals bij veel zaken, moeten ook een mikrofoon en de aangesloten versterker bij elkaar passen. Zo moeten ze bijvoorbeeld elektrisch met elkaar overeen komen, want een hoogohmige mikrofoon aansluiten op een laagohmige versterker, is vragen om moeilijkheden. Andersom gaat het vreemd genoeg wel goed, maar dat even terzijde. De mechanische koppeling luistert nog veel nauwer; de stekers en bussen moeten immers precies in elkaar passen. De hieronder afgebeelde tabel toont de meest gangbare mikrofoon-bussen en -stekers met hun aansluitgegevens. Wanneer u dus een mikrofoon heeft waarvan de steker niet in de versterkerbus past, dan is het met behulp van die tabel een fluitje van een cent om zelf even een adapter te maken. Figuur 1 laat bijvoorbeeld een adapter zien waarmee twee laagohmige mikro's (bijvoorbeeld dynamische) met jackpluggen, aangesloten kunnen worden op een versterker met een DIN-bus. Moeilijk is het niet, maar het is wel raadzaam om voor goed materiaal te zorgen. Let er bijvoorbeeld op dat de stekers en bussen een deugdelijke afscherming hebben en ook een goede trekontlasting is nooit weg. De verbindingssnoeren tussen de stekers en bussen mogen niet te lang zijn. Zijn bij een bepaalde toepassing toch lange snoeren onvermijdelijk, dan kan men eventueel een voorversterker in overweging nemen. IVIaar dat is iets wat niet gauw nodig zal zijn. Voor het aansluiten van een symmetrische mikrofoon op een asymmetrische versterker adviseren de fabrikanten om van een omvormschake-
mikrofoon R
mikrofoon L
O
O
3
^ 5
°
^ ^
^ 4
2
84778X-1
ling gebruik te maken. Onze ervaringen zijn echter dat het in de meeste gevallen
tabel 1 bussen
ook zonder kan: Gewoon een van de aders waarop het HF-signaal staat met de massa van de steker verbinden en het zaakje kli(n)kt als een klok! Weliswaar gaat bij deze aanpak de symmetrische overdracht verloren, maar bij niet al te lange snoeren is het kwaliteitsverlies alleen maar voor "punaisepoetsers" hoorbaar. In ieder geval bespaart men zich op deze manier de kosten voor een omvormschakeling.
mono/stereo
impedantie . . . ohmig
symmetrisch/ asymmetrisch
mono
hoog/gemiddeld/laag
asym.
mono
laag
asym.
stereo
hoog/gemiddeld/laag
asym.
stereo
laag
asym.
mono
laag
sym.
stereo
laag
sym.
DIN-bussen
1
!
»-LF
j
•LF L
1
•LF
MF L
LF
1—r-^ klink-bussen B -^^'-'
6,3 mm
mono
gemiddeld/laag
asym.
1^'^f
3,5 mm
mono
gemiddeld/laag
asym.
p - ^ ^ J L F 6,3 mm
stereo
laag
asym.
mono
laag
sym.
mono
laag
sym.
[
Tuchel
'-afscherming 1
0' '
Cannon
afscherming
* p e n 1 n i e E aansluiten.
Voor het bijvullen van loodakku's, bijvoorbeeld van een auto (de typen waar men geen omkijken naar heeft uitgezonderd) is gedestilleerd water nodig. Gewoon leidingwater is ongeschikt omdat er teveel, voor de akku schadelijke kalk, zouten en andere troep inzit. Oók stoomstrijkijzers moet men met gedestilleerd water vullen. Nu is gedestilleerd water weliswaar te koop, maar dan wèl tegen de lieve prijs van minstens één gulden per liter. Gekookt leidingwater is geen geschikt alternatief, alleen al omdat de kalk na
het koken slechts ten dele uit het water weg is. Veel beter geschikt is het smeltwater van het ijs dat op de koelslangen van de koelkast of van het vriesvak (bij modellen zonder automatische ontdooiing) wordt afgezet. Dit smeltwater is in feite gedestilleerd, want het is de bevroren waterdamp die eerder is vrijgekometi bij verdamping ais gevolg van de omgevingswarmte. Het is raadzaam o m , vóór het vullen van de voorraadflessen, met een koffiefilter de grovere "vuiltjes" uit het smeltwater te verwijderen.
Weerstanden
_
Hoeveel o h m en hoeveel farad?
worden met R aangegeven. Door middel van gekteurde ringen is de waareie erop g e d m k t . De kleurkode is als volgt: I
1 li
i
HUJ
u Uji
kteur
Ie' cijfer
zwart
-
bruin
1
r
\
\
nullen
()
0
1
rood
2
oranje
3
2e2 cijfer 3
00 000
geel
4
4
0000
groen
5
5
00000
blauw
6
6
000000
violet
7
7
grijs
8
8
-
wit
9
9
goud
-
-
zilver zonder
11i
xO.1
p n fi
m k M G
tolerantie in%
±1% ±2%
±0.5%
±5%
xO.OI
± 10%
-
±20%
Voorbeelden: bruin-rood-bruin-zilver: 120 Q 10% geel-vtolet oranje-zit\rer: 47.000 Q 47 k ö 1 0 % (in Etexschema's: 47 k j bruin-groen-groen-goud: 1.500.000 Q • 1,5 M Q 5 % (in Elex-schema's: 1M5I i n Elex-schakelingen worden uitsluitend weerstanden gebruikt uit de zogeheten E12-reeks met een tolerantie van 10% (of 5 % ) . Tenzij anders aangegeven worden %-wattweerstanden getxuikt. 7& kosten wv^sN&et een d u b b ^ t j e .
= ^ = = = ^
(pico) (nano) (micro) (mam (kik)) (Mega) (Giga)
^ = = = = =
Potentio mete rs
ingang
10 12 - een miljoenste van een miljoenste 10-9 = een miljardste 1 0 - 6 = een miljoenste 1 0 - 3 = een duizendste 103 = duizend «6 = mi^oen 109 = miljard
uitgang massa chassis aan nul
Het voorvoegsel vervangt in Elex niet alteen een aantal nullen vóór of achter de k o m m a , maar ook de k o m m a zélf; o p de plaats van de k o m m a komt het voorvoegsel te staan. Een paar voorbeelden: 3k9 = 3,9 k ö - 3900 Q 4 ^ 7 = 4,7tjF = aOOO 0047 F
lichtnet aarde draad (geleider) verbindingen
^v
Kondensatoren
zijn kleine ladtngreservoirs. Ze worden met C aangeduid. Aangezien ze w e ! wissetspanning maar geen gelijkspanning dooriaten, worden ze daarnaast ook gebruikt voor het transporteren van wissetspanning. De hoeveelheid fading die ze kunnen bevatten, oftewel de kapacrteit, wordt in farad (F) gemeten. De waarden van gewone kondensatoren (keramische en folie-kondensatoren) liggen tussen 1 pF en 1 ^F, dus tussen
kruising zonder vertiinding
afgeschermde kabel
'roMiöoomöoo''"" i.öooioo '''• ^^ "'='''* '^
schakelaar (open)
op de kondensator vaak in de Elex-schrijfwijze aangegeven. Voorbeetden: 1n5 = 1,5 nF; ^03 - 0,03^F = 30 nF; 100 p (of nlOO of n l ) - 100 pF. De werkspanning van gewone kondensatoren moet minstens 2 0 % hoger zijn dan de voedingsspanning van d e schakeling. De prijs is afhankelijk v a n de kapaciteit en van het materiaal waaruit de kondensator is o p g e b o u w d : ^ 0 , 4 0 t o t f 1,50.
drukknop (open) aansluiting (vast) aansluiting (tosneembaar) meetpunt
&-
•
^ ^
W~yy
gelijkspanningsbron (batterq,
akku) lichtgevoelige weerstand
temperatuurgevoelige weerstand
4Ih
Elektrotytische kondensatoren
oftewel potmeters wortfen met P aangegeven. Het zijn ^ j e c i a t e weerstanden m e i een verstelbaar sSeepkontakt. M e t dat sleepkontakt wordt een deei van de spanning t f e over de hele potmeter-weerstand staat, afgetakt. M e t een schroevedraaier instelbare, zogenaamde instelpots, kosten ongeveer twee kwartjes; echte potmeters (met een as) zijn te koop vanaf ongeveer / 1,50.
Diverse t e k e n s y m b o i e n
Bij grote of kleine weeretanden en kondensatoren w o r d t de waarde verkort weergegeven met behulp van één v a n de volgende voorvoegsels:
(eiko's) hebben een heel hoge kapaciteit (ruwweg tussen IfiF en 10.(XX)fiF). Ze zijn echter wel gepolariseerd d.w.z. ze hebben een plus- en een min-aansluiting, die niet verwisseld mogen worden. Bij tantaal-elko's (een heel klein type elko) is de plus altijd de langste van de tv\ree aansluitdraden. De werkspanning van elektrolytische kondensatoren (efko'sl ts in het schema en in de onderdelenlijst opgegeven. De prijs van eiko's hangt samen met de waarde en de spanning. Eentje van 10^F/35 V kost zo rcmd f 0,40.
koptelefoon
luidspreker
spoel spoel met kern
^PS? transformator
Variabele kondensatoren
relais ( k o n t ^ t i n ruststarKi)
Evenals bij weerstanden bestaan ook bij kondensatoren speciale instelbare uitvoeringen.-Met een schroevedraaier instelbare " t r i m m e r s " kosten ca. f 1 , — ; variabele kondensatoren met een as zijn te koop vanaf ongeveer f 2,50.
draaispoelinstrument
gloeilamp
neon lampje
trimmer
- ^
zekering
Meetwaarden variabele kondensator
9 stereopotmeter
Soms zijn in het schema of in de tekst meetwaarden aangegeven. Die meetwaarden dient m e n als richtwaarden o p te vatten: de feitelijk gemeten spanningen en stromen m o g e n maximaal 10% v a n de richtwaarclen afwijken. De metingen zijn verricht met een veel voorkomend type universeelmeter met een inwendige weerstand van 2 0 k Q / V .
Oioden
— ^ | —
aangeduid met D, zijn de eenvoudigste halfgeleiders en k u n n e n het beste worden vergeleken met elektronische éénrichtings-wegen of fretsventielen. Ze geleiden de stroom slechts In één richting. Draai je ze o m , dan sperren ze. In dooriaatrichting valt er over de aansluitingen van een siliciumdiode een spanning van ca. 0,6 V (drempelspann i n g l . De aansluitingen heten kathode (streepje in symbool) e n anode. De kathode is meestal op het huisje van de diode aangegeven door middel van een gekleurde ring, een punt of een inkeping. Zijn de aansluitingen onbekend, dan kan de diode m.b.v. een lampje en een batterij worden getest. Het lampje brandt alleen als de diode is aangesloten in de getekende richting.
Transistors
Geïntegreerde schakelingen
zijn net als dioden en LED's halfgeleiders. Ze hebben drie aansluitingen: basis, emitter en kotlektor. Er zijn NPN- en RN P-transistors. Bij NPN-transistors ligt de emitter altijd aan een negatievere spanning dan de koliektor, bij PNPtypen is dat precies andersom.
meestal afgekort tot " I C ' s " , bestaan tegenwoordig in zoveel varianten, dat er nauwelijks iets in het algemeen over te zeggen valt. De meeste IC's zijn ondergebracht in een DlL-behuizing (dual-in-line): de bekende zwarte " k e vertjes" met twee rijen pootjes. Vaak staan die pootjes trouwens iets te ver uit elkaar en moeten ze (voorzichtig!) w a t worden bijgebogen, wil het IC in het voetje passen. O m vergissingen te voorkomen is pen 1 op het IC altijd gemerkt met een punt of een inkeping o.i.d.
'
•X
kollaktor
1
kolhktor
' ^ , „ ( 1 ^ J PNP
r,..
j-©-®—
T
i
©1
( + ) 1 emitttr
omJttBr NPN-transistor
PN P-transistor
Een kleine stroom die van basis naar emitter loopt, veroorzaakt een (veel) grotere stroom tussen koliektor en emitter. Daarom zeggen w e dat de transistor de basisstroom "versterkt" (stroomversterking). Transistors zijn vanóaaq de éag de belangrijkste basiselementen in versterkerschakelingen.
To De belangrijkste technische gegevens van een dtode zijn de sperspanning en de maxirhale stroom in dooriaatrichting. in Elex worden hoofdzakelijk twee typen gebruikt: 1fsl4148 {sperspanning 75 V, doorlaatstroom 75 m A ) , prijs ca. f 0,15. 1N4001 (sperspanning 50 V, doorlaatstroom 1 A l , prijs ca. f 0,25.
Zenerdiode is een diode die in sperrichting boven een bepaalde spanning (de zenerspanning} niet meer spert. Deze diode slaat dus door zonder daarbij defekt te raken. De spanning dte over de diode staat, blijft vrij konstant. Ze zijn verkrijgbaar voor verschillende spanningen (en vermogens). Prijs: vanaf f 0,25.
IW LED's
•!
(light emitting diodes) zijn in een doorzichtige behuizing ondergebrachte dioden, die oplichten als er stroom door loopt. De spanning over deze dioden bedraagt geen 0,6 V, maar ligt afhankelijk van het type tussen "^.^"^ ev\ 2,4 V. De benodigde stroom bedraagt 15 è 25 m A . De kat h o d e (streepje in symbool) herkent men aan het korte pootje. De goedkoopste LED's kosten zo ongeveer een kwartje.
Indien een voorgeschreven type halfgeleider niet voorhand e n is kan heel vaak gebruik worden gemaakt van een gelijkwaardig (ekwivalent) type. Geïntegreerde schakelingen (IC's) zijn vaak door verschillende fabrikanten van een In details afwijkend type-nummer voorzien. In schema's en onderdelenlijsten wordt uitsluitend het gemeenschappelijke hoofdgedeelte van het type-nummer weergegeven. Een voorbeeld. De operationele versterker, type 741, komt in de volgende " g e d a a n t e n " voor: j i A 741, L M 741, MC 741, RM 741, SN 72741, enzovoorts. Elexomschrijving: 741. Het verdient aanbeveling o m IC's in IC-voeien te plaatsen (ze kunnen dan, indien n o d i g , makkelijk vervangen worden).
Symbolen In onze schakelingen worden de typen BC 547 (NPN) en BC 557 (PNP) het vaakst gebruikt. Deze twee hebben dezelfde aansluitingen. In de meeste schakelingen kan m e n in plaats van de BC 547 en BC 557 ook andere typen gebruiken met o n geveer dezelfde eigenschappen: N P N : BC 548, BC 549, BC 107 (1C«, 109), BC 237 (238, 239) PNP: BC 558, BC 559, BC 177 (178, 179), BC 251 (252, 253). De prijs van al deze typen ligt rond f 0,40.
In sommige gevallen, met name bij logische poorten, wijken de gebruikte schema-symbolen af van officiële tekenafspraken ( D I N , NEN). De schema's worden namelijk in vele landen gepubliceerd. Logische poorten zijn op z'n Amerikaans getekend. In de poorten zijn de volgens NEN en DIN gebruikelijke tekens "Si", " J l " , " 1 " of " ^ J " genoteerd. Daardoor blijven de tekeningen internationaal bruikbaar èn blijft de aansluiting o p de in het elektronicaonderwijs toegepaste officiële tekenmethoden gehandhaafd. Elex
NEN
Speciale transistoren zijn bijvoorbeeld de fototransitor en de FET. De f o t o t r a n sistor kan opgevat worden als een fotodtode met versterker. De FET is een transistor die met een spanning (dus geen stroom) in geleiding gebracht kan w o r d e n . Zo als er bij een transistor N P N - en PNP-typen zijn, zo kennen w e bij FET's N- en P-kanaal-typen.
=0
operationele versterker (opamp)
A N D - p o o r t (EN-poort)
©
fototransistor (NPN) met en zonder basisaansluiting
^. M'
Foto dl ode is eigenlijk een omgekeerde LED; in plaats van licht te geven ontvangt deze diode ticht en levert een iichtafhankelijke s t r o o m . Prijs: vanaf ca. f 2,50.
^-kanaa\
J-FET
Vkanaa)
J-FET
- N A N D - p o o r t (NEN-poort)
OR-poort (OF-poortl
Andere aktieve l
Kapaciteitsdiode
^M^
is een diode die, in sperrichting aangesloten, zich als een kondensator gedraagt. De kapaciteit van de kondensator is afhankelijk van de spanning over de diode: een spanningsafhankelijke kondensator dus. Prijs: vanaf ca. i 1 , — .
zijn o.a. de thyristor, de diac en de triac. De thyristor is een diode die met een stuurstroom (gate-stroom) in geleiding gebracht kan worden. De triac werkt als een thyristor, maai dan voor wisselstroom. De diac spert i n beide richtingen maar komt boven een bepaalde spanning volledig in geleiding.
- N O R - p o o r t (NOF-poort)
EXOR-poort (EX-OF-poort)
thyristor
•+
EXNOR-poort (EX-NOF-poort)