JAN BLOKKER
Op zoeknaareenoom
U I T G E V E R I J D E B E Z T G EB I J A M S T E R D A M
\__- .a
@ Copyrigbt Pao by...
76 downloads
503 Views
3MB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
JAN BLOKKER
Op zoeknaareenoom
U I T G E V E R I J D E B E Z T G EB I J A M S T E R D A M
\__- .a
@ Copyrigbt Pao by Jan Blokker, Amsterdam Omslag en illastratíes: Laara Gerding voor bet eerstin het Kínderblad Kris Kras Het boeh zterscbeen De naam ooor het boek ruerd bedacbtdoor CocheKoops, díe daarrneede desbetret'lendeprijsvrmg uon
Voor Jan,Tanja en lessica Geert'uoorÁnneke en vunr.!)ege
p een donderdagliepen Tanja en Martijn door de Groote Straat naar school,toenzeop eenstoepjeeenjongetjezagenzrtten,dat huilde. Nu is dat misschienniets bijzonders,want er zít altíjd wel ergenseen jongetjete huilen op een stoepje.Somsis het in de Groote Straat, en dan merk je het; en eenanderekeer is het in Calcutta,en dan merk je het niet, omdat Calcutta tamelijk ver is. Trouwens- de meestemensenmerktenhet in de GrooteStraatniet eens,want ze haddenhaastom op kantoor te komen,en je weet: wie te laat op kantoor komt, die moet de heleochtendin de prullenmandstaan. Maar Tanja en Martijn die zeidentegenmekaar:'Kijk's aan, daarzít eenjongetje op eenstoepjete huilen,dat is wat voor àns.De juffrouw heeft gezegddat we aardig moetenzijntegenjongetjesdie op stoepjeszittenhuilen,en duswachtenwe hier even.En als we dan te laat op schoolkomen, dan is het voor een goed doel geweest.' Ze vonden het een uitstekend ídeezo maar op een dag te laat op school te komen.
Ze kwamen toch al elke dag op tijd, en dat gaat vervelen.Daarom stondenze met z'n tweeënstil, en Tanja deedeen stapjenaar voren.
'Hé, jongetje,'vroegTania aan het jongetje dat op dat stoepiezat te huilen. '\flaarom huil jij?' Daar keek dat jongetje van op. Hij had daaraI eenuur zítten huilen, en niemand had hem nog geYraagdwaarom.
'\flie ben jij?'vroeg híj aanTanja. 'Ik ben Tanja,' zeiTanja. 'En ik ben Martíjn,' zeíMartijn. 'We zijnvan plan telaat op schoolte komen,' zeídenzesamen.'Vaarom huil jij?' 'Dat zal ik je zeggen,'zeí het jongetje,terwijl hij de tranen uit zijn ogenveegde. 'Omdat ik geenoom heb.' Dat was me war. Tanja en Martijn keken mekaarverbaasdaan,want zoietshaddenze nog nooit bij de hand gehad.Tanja had eenoom die oom Jan heette,en Martijn had óók een oom die oom Jan heette- en iederkind heeft wel een oom die oom Jan heet. Maar Martijn had er nog veel meer.Die had eenfoto met al zijn ooms:met eenoom Gozewijn, die was brandweer; en een oom Hendricus,die was bakker; en een oom Christi\ aan, die was roverhoofdman; en een oom Boudewijn, die was loodgieter;en nog een oom Karel, die deed de hele dag niets. Er waren oomsbij
R
\-:t
de vleet, maar daarmee was dat jongetje nog niet geholPen. 'Dit is een ernstig gevalr' zeí 'FIoe heet Martijn dan ook.
j.?' 'Ik heet Alexander,'zei het jongetje,en omdat hij geenr kon zeggen,zeí hij eigenlijk: I
'Ik heetAlexandel.'Maar daargaathetniet om. 'Zullen we je helpen?'vroegTanja. 'Natuurlijk,' sprak Martijn vastberaden.'Ga maarmee.' En hij pakte Alexander bij de rechterhanden Tanja bij de linker, en met z'n drieënstaptenze op eenlangeman af, die in de GrooteStraatop to-tt4 {At de tram stondte wachten. X)ix aa 'FIé, meneer,'riep Martijn in de hoogte,want hij dacht:dat is misschienwel eengeschikteoom voor Alexander. Maar die man pakte z'n tas op, stak z'n pakje brood er in en riep: 'Zíe je dan niet dat lijn 225 er aan komt? Ik moetmet lijn 225 meel' En weg washij. Toen zagenze eendikke agentvan politie aaíkomen,en Martijn zei: 'Ve vragenhet die agent,want agentenmo€ten allemaaloomszíjn',en hij ging er rechtop af. Maar die agentzei: 'scheerje weg. Ik zoek een man die net in lijn225 is gestapt,want die heeft een pakje boterhammenmet kaas gestolen,omdat hij geen boterhammenworst lust.' En de dikke agent holde op zijn dikke benenachter lijn 225 aan, want wie geen lust, die moet naar het politiebureau.Het zou me een mooie boterhammenworst boel worden als iedereenz'n boterhammenmet boterhammenworstmaar liet staan! Zodra de agentwas \/eggehold,zagenze eenheleoptocht van de Postharmonie, maar die optocht zeíniets.Die marcheerdegewoonvoorbij omdat de Postharmojaar bestond,en alle auto'sdie er achterredentoeterden,aannie tweeënzeventig geztenze níet konden opschieten. 'Dit lijkt nergensnaar,' zei Tanja daarom.'\[e moetenhet andersaanpakken.' 'Misschienmoetenwe naal Aflika,' zei.Llexander. 'Vat moetenwe daar?'vroegMartijn. 'In Aflika heb je bomen,'zeiAlexander,'en daal gloeienooms aan.'
'Aan de bomen?Dat kan niet,' zeiTanja. '\trèI,' zei Alexander.'In Aflika hebje oombomen, en daalgloeienboomomenaan.' Daar moesrMartijn verschrikkelijkom lachen,want hij geloofdehet niet. 'Maal jij bent ook nooit in Aflika geweest,'zeí Alexander. 'Jij dan wel?' vroeg Martijn. Maar nee- Alexanderook niet. 'Ve moetenop onsgemakeenoom zoeken,'steldeMartijn nu voor. 'Dit zijn geen dingendie je in de gauwigheidkunt opknappen.' 'Maar dan kunnen we voorlopig niet naar school,'zeiTania, en dat begrepenze alle drie. En omdat de schoolintussenal was begonnen,nam Martijn een groot stuk papieren daar schreefhij ietsop. rVegensomstandighedenhomenwij niet op schooltotdat Alexander een behoorlijkeoorn heet't. Ja, dat schreefMartijn op z'n stuk papier,en met z'n drieënprikten ze dat op de deurvan de school. Maar toen het er eenmaalhing zeiTanja, dat er nog wel wat bij kon. En zij nam ook eenstuk papieren daarschreefze op: Vegens omstandigbedenkan eigenlik de scbool beter belernaal dicht gda.n, net zo lang tot Alexander een lie',reaardige oom beeft geztonden.
'Jullie hebbenaltijd zoveelwoordennodig,' zeiMarrijn, maar ze prikten het stuk papier vanTanja toch maaronder dat van Martijn op de schooldeur. En daarnagingenze met z'n drieënop stap. Eerstliepenze de Groote Straat uit, en toen ze díeuit waren, gingen ze de Kleine Straat door. F-nze liepen net zo lang
tot ze de helestad uit waren,en in de verte de wereld zagenliggen.En daar liepen ze toen in. Toen ze al eentijdje gelopenhadden,zagenze ineenseenbord en daar stondop: reus! Opgepast!Oaerstekende 'Vat is dat voor eenleus?'vroeg Alexandergeschrokken, want hij wist van niets. 'De ReusSchuifelband,'zeí Tanja, maarmeerwist ze er eigenlijkook niet van. Maar die reusbestènd.Sommigemensenzeidendat hij erg gevaarlijkwas, en anderenverteldendat het eengoeiïgereuswas, een sul van eenreus,die geenvlieg kwaad deed.Maar je kon nooit weten,en het wasin iedergevaloppassengeblazen. IO
Martijn zei: 'Niemand hoeft hier bangte zijn, als we maarop de weg blijven. De Reushoudt zích alleenmaar op in bosrijkegebieden.' '\flat is het dan voor eenleus?'vroegAlexander. 'Het is geenleus,maareenreus,'zei Martijn. 'Ja, maar ik kan nou eenmaalgeenI zeggen,'zuchtte Alexander. 'Geenr zal je bedoelen,'zeíMartijn. 'Dat zegik toch. Geenl,' zeiAlexander. 'Ffou jullie toch op,'riep Tanja uit. 'Moet jullie kijken wat daar aan komt! Een vrachtwagenvol ooms!' 'O, war benjij eensufferd,'riepMartijn toende autovoorbijreed.'Jezíettochwel En de man van die verhuiswagenheet Ooms. wat dar is?Dat is eenverhuiswagen. Daar zíttengeenoomsin, daar zitten meubelenin!' FIet was zo,enze moestener alle drie om lachen. 'Dus die leus.. . .' begonAlexanderweer. 'Die reus,' zei Martijn, 'die zít alleenin bosrijkegebieden,en hier hoevenwe niet bang te zíjn.' En na eentijdje gingenze met z'n drieënin het graszitten om eenstukjete eten. 'Vat etenwe?'vroegMartijn. '\fle hebbenvijf broodjes,'zei Tanja, 'en daar moetenwe zuinig meezijn. \flant wie weethoe lang we er meetoe moeten.' Dat washeelgoedbekekenvanTanja. \flant je kunt nogzo hard eenoom zoekenzonderbehoorlijkemaaltijdenkun je wel inpakken. Daarom namenze om beurteneen klein hapje,en toen deedTanja de restweer in het trommeltje. En op datze\fdeogenblikhoordenze ineenseenheelvreemdgeluid. 'Zeí jíj wat?' vroeg Martijn aan Alexander. 'Nee,'bibberdeAlexander.' Jíjl' 'Ik, domoor,' hoordenze nu duidelijk roepen,maarhet was een klein stemmetje. Zelrekenzoekendom zich heen,totdat Tanja het plotselingzag. 'Jasses,' gildeze.'F{etis eenengplantje!' 'Vat heeft dat te betekenen? 'Vàt jasses?' sprak het plantje boos. Jullie záren haastop me.' 'O, neemme niet kwalijk,' zei Martïjn. '\lie benjij?' 'Scheimaar uít,' zeihet plantje. 'Dat is het'm juist.' Daar begrepenze nietsvan, en het wasook nogalongewoon,want de meesteplanten, en wel groteredan deze,zeggengeenboeof ba. II
'Vàt is het 'm juist?' vroeg Martijn toen hij eenbeetjevan zijn verbazingwas bekomen. Het plantje keekhem scheefaan,enzei: 'Jij vindt mijeen rare,hè?' 'Nou, tamelijk,' bekendeMartijn, want eerlijk duurt het langst. 'Luister dan maar eens,'zei het plantje. 'Maar dan moet je stil zíjnJ Dat waseenredelijkvoorstel,enzespitstenalle drie hun oren. En dat was nodig ook, want dat plantje praatte aande zachtekant. En er gingensteedsmaar bromfietsenvoorbij die veel lawaaí maakten,want het leven ging natuurlijk gev/oon verder. 'Kjk,' begonhet plantje, 'ik heetMalwillempjeskruid,en dat is eigenlijkde hele zaak. Misschiendenken jullie daar andersover - maar ik vind het eenverschrikkelijke naam.Ik kan er wel op schieten.Je kunt van allesheten,je kunt Sausneger maar als je Malwillempjesof Kindjeopmoedersschoot, hetenof Gammeltjesblad, en gistekruid heet,dan sta je voor gek. Iedereendie het hoort begintte giechelen,
rr, ..',í(ír
=Árrt\iN
L!t,
j$ni!,n
ftí[ Á2,<
Ë! e é--i
í$e -
-dq
L o á
N e
- a
à -'it )'c$!- .
I tlEtJ
ren nog is hier in de buurt eenkonijn dubbel geslagenvan het lachentoen ik m'n naamnoemde.En dat is ondraaglijk.Op de langeduur ga je daarals plant aante gronde,dat voel je wel.' Het Malwillempjeskruid stopte even,omdat er een straaljagerovervloog.Toen vervolgdehij: 'En ineensging het mezo de keel uithangendat ik dacht: vooruit, ik loop naar de koning van de planten, en ik vraag om een anderenaam. Nietwaar?Dat dàchtik. Maar ja. Moet je net bij onskomen!\fleet jullie wie de koning van de planten is? Ik ook niet. Dus ik begin aan eenkenniste vragen,ik vraag: zeg,wie is bij onseigenlijkkoning?' 'Die kennis zegt: daar Het Malwillempjeskruidschraaptede keel en sprak weer: vraagje me wat. Probeerdie cactuseens,die is vorigeweekhonderdzevenentachtig geworden,die weet er allicht méér van. Goed- ik naar die cactus.Maar die cactuszegtihet spijt me erg, maarik hebhier nietste vertellen,ze houdenme overal buiten,het is eenbènde.Yraag die hangplant maar eens,zei de cactus- en ik liep van het kastje naarde muur, en die hangplantstuurdeme door naareenpalm die doof was aanéénoor, en die palm vertelde dat er heelvroegereenkoning moet Dat herinnerdehtj zich nog vaag, maarhelaas!Op eendag is die kozijn geweesr. ning er vandoor gegaanmet een jongehortensiaen sedertdienzitten de planten zonder.' 'snappenjulHet Malwillempjeskruidzuchfte van zijnlangeverhaal.En hij zei: af is?' lie nu, dat voor mij de aardigheider langzamerhand Daar wisten ze níet veel op te zeggen,en dus zwegenze maar. Eindelijk wist Hij zei:'Ach,ikhebhetook níetzofijn. Ikhebgeen Alexanderietste bedenken. oom.' 'FIet is eenrroep in de wereld,' zeihetMalwillempjeskruidontevreden,en hijkeek treurig naarde weg, waar juist de \flandelverenigingStap Aan passeerde. Maar ja, ze konden daar niet hun hele leven blijven zuchten.Na een poosjezei 'Als je je naamnou zo verschrikkelijk Tanja dus tegenhet Malwillempjeskruid: vindt, wil ik je wel Piet noemen.' '\flar koop ik daarvoor?'vroeg het Malwillempjeskruidbitter. 'Ik heb een koning nodig om eenanderenaam te krijgen.Enzolang ik die koning niet gevonden heb, za| ik Malwillempjeskruidmoetenblijven heten.' 'Ik wéét Dat klonk erg zielíg,enTanja dachtnu ernstigna en eindelijk riep ze uit: het! Je gaatmet onsmee!Ve zijn nu toch al op weg naar eenoom voor Alexander, en dan kunnenwe in éénmoeitedoor wel naar die koning van jou zoeken.' Martijn en Alexander vonden het een prachtig plan, maar het Malwillempjesr3
kruid zat er nog eenbeetjemee.En dat is logisch,want je weet: hij was maar een heelklein plantje,en hij was niet gewendaan wandelen,en hij begreepmeteendat hij eenheel eind zou moetenlopen vóór ze die koning vonden.\flant de meeste koningenwonenYer weg. 'Je kunt meein m'n bloekzak,'steldeAlexandervoor. 'In je wàt?' vroeghet Malwillempjeskruid. 'Hij bedoeltin z'n broekzak,'zeiMartíjn. 'Maar dan heb ik geenlicht,' zeí her Malwillempjeskruid,en dat was ook weer waar. Plantjeshebbenlicht nodig. En zo zatenze metz'n vierenniet te wetenhoeze dat moestenoplossen,en toen ineens.. .
Í)/,,,
r \ t\)
N i\t Y
''
É t
A ' . * ([, I t/r
5tr/"
QGr,
i,ï \\
Í4
Kffi
((rrilr
'Moet jullie hiel kijken!' riep Alexanderineensuit, en ze keken alIemaal. Vat liep daarop z'n dooiegemakdoor het gras?Eenwandelendetak. Het waseen ouderetak, dat kon je zo zíen.Maar hij liép tenminsteen Alexander zeí:'FIé, tak, luistel'seven.' 'Vaarom?' bromdede tak, want hij was uit z'n humeur. 'FIè toe, luisternou even,'vroeg Tanja vriendelijk.En dat hielp. 'Nou, wat moetje dan?'vroegde tak, terwijl hij vaart minderde.Het waseenduidelijke moppertak,en daaromvroegenzeheelbeleefdof hij bereidzov wezenhet Malwillempjeskruidop zíjnrug te dragennaarde Koning der Planten.Eerstbegon detak geweldigte lachen,omdathijhet zo'n gekkenaamvond. Maar spoedigwerd hij weer chagrijnig,en hij zei: 'KijL 's evenhier. Ik ben niet meer van de jongsten,en ik heb m'n hele leven gewandeld.Ik heb er aI zevenduizendachthonderdvierentachtigkilometeropzitten, en om je de waarheid te vertellen verlang ik maar één ding: een aanstellingals te gaan Vaste Tak. En ik voel er nietsvoor om met dat malle-hoe-heet-ie-kruid sjouwen.Gegroet.' En hij begonweereenbeetjete wandelen. 'Vat eenstinktak,' riep Martijn verontwaardigduit. Maar Tanja was veel slimmer.Díe zettehaar liefstestemmetjeop en zeí:'Ach, lieve Tak. Denk nou eensna! Jij wil een Vaste Tak worden, maar hoe word je dat?Stelje eensvoor dat we bij de Koning der Plantenkomen, in z'n kasteel!Die hangt dan uit zijn goudenzolderraamen zegt:Kijk, daar is de tVandelendeTak, en war ziet diéer moe uit! En dan kijkt de Koning naar zijn tuin, en daar staanal' lemaalzilveren bomenmet Vaste Takken, en de Koning zal zeggen:ik heb nog Tak, en dat benjíj dan.' één plaatsjevoor de'Wandelende De \íandelende Tak kuchte verlegen,maarhij bloosdehelemaalbij het idee. 'Dus je kunt het bestemet onsmeegaan,' sprakTanja.'En dat Malwillempjeskruid is zó klein,dat voel je haastniet.' En daarmeewas de zaakgeregeld.De Vandelende Tak was nog wel een mopperrak, maarhij liet het Malwillempjeskruidtoch op z'n rug zetten,en toen schudde hij eenbeetjeom te voelenof het plantje wel goedzat. 'Allesvoor mekaar?'riepMartijn. 'Dan gaanwe weer!' En jawel,daargingenze,en ze lekenwel eenvergetengroepie" 'Dicht bij mekaarblijven,' zeíMarríjn.'Opgepastvoor de reus.' '\[elke reus?'vroeg het Malwillempjeskruid. 'De leusSchuifelband,' zei Alexander. tt
'Als we maarniet in bosrijkegebiedenkomen,' zeíMartï1n.'Dan kan ons nietsgebeuren.' Gelukkig was er nergensbos.Ze liepengewoonop eenweg, en links was weiland en rechtswas weiland en achterze wasweiland.Maar nergenswas bos. 'Nou moerje niet zo wiebelen,'mopperdede Vandelende Tak rcgenhet Malwillempjeskruid. 'Ik wiebel helemaalniet, ik denk na,' zeíhet Malwillempjeskruid. 'Ik denk na over de wereld.Het is slechtvoor elkaarin de wereld.Alexanderheeft geenoom. Ik heb geenbehoorlijkenaam.En jij hebt geenrust. FIet lijkt nergensnaar.' 'Ik vind allesgoedals je maarniet nadenkt,'bromde de Vandelende Tak. 'Vant dat kriebelt.'
t6
Maar intussenwerd het donker, en Martijn die het donker aan zag komen, zei: 'Jongens,we moetenslapen.' 'Gelukkig,' zeide VandelendeTak, en viel in slaap. 'Vaar moerenwe slapen?'vroeg Tanja, want die was natuurlijk eenbed gewend. 'Ffier,' zeiMartijn. 'In het natte graszeker,'riep Tanja verontwaardigduit. 'Misschienis el elgenseenboeldelij,'zei Alexander. Maar er was nergenseenboerderij. Er was alleen maar een lange weg met gras aafi
de kant, dus ze moestenwel buiten slapen. 'Hé, Tak, wakker worden! Ve moeEn Martijn riep regende Vandelende Tak: ten slapen!'
'Ik sliep al,' merkte de \íandelende Tak boosop. Maar Martijn legdeuit dat ze om de beurt moestenwaken, om op te letten of de ReusSchuifelbander misschienaan kwam. En dat dedenze. Eerst bleef Martijn rv/eeuur wakker, maarhij zaggeenReusSchuifelband.En na tweeuur maaktehij Alexander wakker, en toen ging die zítten uitkijken, maar die zag ook de Reus Schuifelbandniet. En daarna waaktehet Malwillempjeskruiden díezag niets,en toen de \flandelendeTak, en die zagookniets.Alleen Tanjahoefdeniet uit te kijken, want meisjeshebbenveel slaapnodig. En de hele nacht hoorde niemand de ReusSchuifelbandaankomen.Zehoorden wel de nachtegaal, en ze hoorden auto's rijden en een vliegtuig dat naar China
vloog met rode lichten - maarze hoordenniet de ReusSchuifelband.
*x?#$g t7
En toenhet weermorgenwerd, vond Martijn eenkwartje in zijn broekzak,en omdat de \flandelendeTak begonte mopperendat hij nu het Malwillempjeskruid 'Veet je wat? Ik heb nog eenkwartje. Dan pakken we weermoestdragen,zeihfi: eenbus!' Daar waren ze allemaalblij mee.En hoewel ze dus eigenlijk allemaal ontevreden waren en ietsniet haddendat ze graagwilden hebben,waren ze zó blij, dat ze een lied zongen,waarvan het refrein luidde: 'Een oom,eenboomstamen eennaam, dat wensenwij voor ons tesaam.' En al zingendliepenze naarhet busstation. Op het busstationstondengeweldigveel bussen.Er stonder eentjedie naar Valencia ging, en daar stapten allemaal,mannen met banjo's in. En er stond er eentje voor lJsland, en daar stapten allemaal ijsmutsen in. En er stond er eentje voor
Hangorije, en daar staptenallemaalFlangoren in. Maar Martijn liep helemaal door tot aan een bus, waar op stond: 'Naar het andere eind van de wereld', en daar stapten hij en zíjn vrienden in.
'Dat schietlekker op,' zeíhij - en ja, toendie bus eenmaalbegonte rijden, hield hij
voorlopig ook niet m€er op met rijden. Vant het andere eind van de wereld, dat is me wat. Ze hadden geen van allen ooit zo veel gezien, en ze zaten achter een raam te kijken.
'Goeiehemel,wat is de wereldgroot,' zeíhet Malwillempjeskruidtelkens,'vind je niet, VandelendeTak?' Maar de Vandelende Tak zat op de achterbankte slapen;die sliep de hele reis, dag en nacht. En toen ze eindelijk aan het andere eind van de wereld waren aan-
gekomen,moestenze hem wakker schudden. 'Hè,' zeih\ boos.'Moet ik weer wandelen?' 'Ja, we ztjner,' zeíMartijn, en hij stapteuit.'Kijk maarrond.' En ze stapten allemaaluit, en ze kekenom zich heenhoe het andereeind van de wereld er uit zag. Nu zag het andereeind van de werelder ongeveernet zo uít alshun eigeneind van de wereld.En de eerstedíeze zagen,was 'weereenagentvan politie, wanr die heb je ook overal. FIet was dezekeer eenhelelange,met helelangedunnebenen. 'FIé,agent!'riepMartijn uit. '\[e zoekenw'ar!' 'Vàt zoekenjullie?' vroeg de agent.'Maar vlug eenbeetje,want ik moet achterlichtjescontroleren.' r8
'Ve zoeken een oom, de Koning der Planten en een Vaste Aanstelling voor een VermoeideVandelende Tak,' zeiMartijn haastig. 'Een oom?Dat ben ik zelf.,'zeíde agent.'Moet ik jouw oom worden?' 'Nee, die van hem,'sprak Martijn, en hij weesop Alexander. 'FIoeheetjij?'vroeg de agentvan politie. 'Alexandel,' zeí Alexander. 'Mooi,' zei de agent.'Hier heb je eenepauletje,ik word jouw oom en ga maaf gauw helpen.Ga achter die boom staan,en als er eenfietser aankomt zonder achis dáár.' De gevangenis terlicht, dan stop je hem,hóp, in de gevangenis. Alexanderwas er helemaalbeduusdvan. En toenYroegTaniaz 'En de Koning der Plantendan?En de VasteAanstelling?' 'Ja zeg,' zeide agent,'dat weet ik niet, hoor. Daar moet je voor in het boswezen. Dat is die kant op.' 'En moet ik hiel dan alleenblijven?' vroegAlexanderbenauwd. 'Jij blijft natuurlijk hier,' zeide agent.'Vooruit, achterde boom!' Maar ineenshad Alexanderer geenzin meerin. Het zou natuurlijk wel fijn geweest zijn om eenoom te hebben,maarhij vond die dunneagentniet zo'n aardigeoom. En bovendien:hij wilde liever met zíjn vrienden mee,en net zo lang zoekentot ze óók de Koning der Planten hadden gevonden,en eenVasteAanstellingvoor de VandelendeTak. En dat vondende anderenook. Gelukkigkwam er net eenfietser aanzonderachterlicht,en de dunneagentmoest dushard aan het werk, want het was eenheelgroteman op die fiets, en die wílde helemaalniet in de gevangenis. 'Ga gauw mee,'fluisterdeMartijn. 'Dan gaanwenaar het bos!' 'Maal in het boszit toch de leus?'zei Alexander. 'Er zítniks andersop,'zuchtte Martijn. 'Alleen in het bos kunnen vre de Koning van de Plantenvinden, en eenVaste Aanstellingvoor de Tak. En misschiennog wel een reszegoedeoom voor jou.' 'Maar dan moetenwe nog beteruitkijken,' waarschuwdeTania. En dat sprakenze af .Zezetten allemaalhun oren wijd open,en Martijn ging met heelgroteogenvoorop, en daarnaliepenze op eenrijtje het grote,donkerebosin. Zodra zehetgrote bosin kwamen,hoordenze al?evijfiets zíngen. 'Daar zal je de reushebben!'zeiTanja verschrikt,en ze bleefstaan. 'Dat kan niet,' zeiMartijn. 'Een reusheeft eenzware stem.En dit is eenlichte stem.' 'Hallo! Is daar iemand?' En daarnadeedhij eenstapje naar vorenen hij riep: r9
1, I, .l
{r!,{èfr, 'r)
,;ithllir \N, ríh'
,r\) 7
\'
ttttl5 \4 t(
rN
Nrili N
20
N o
ílt'íet
lírt
'Tuuuuuuut,'klonkhet in de verte. Ze stondennu allemaalstil, en het Malwillempjeskruid zuchtte op de rug van de VandelendeTak. 'Allemaal kouwe drukte om eenreus,'zeihij. 'En waarom?\flat betekentzo'n reus nou nog helemaal?Gewooneenman die eenbeetjegroter is dan jullie.' 'Denk niet,' zei de \flandelendeTak kwaad. 'Je kriebelt.' 'Hallo! Is daar iemand?'riep Martijn nog eenkeertje. 'Ja, ík ben het,'klonk nu eenhoog stemmetie.En toen zagenze ineenseen heel vreemdding achtereenboom vandaankomen. 'Zeker een kleine reus,'smaaldehet Malwillempjeskruid. En Martijn vroeg aan het vreemdeding: '\[at benjijer voor eentje?' 'Sla niet zo'n toon tegenmij aan,' zeíhet ding, dat meteenhoogin de boom zat.'Ik beneennoot. Eenmuzieknoot.' De vijf kekenelkaarverbaasdaan. 'FIoekom je als muzieknootin eenbos?'vroegMartijn verbaasd. 'Dat zal ik je vertellen,'sprak de muzieknoot.'Maar dan moet jullie wèl stil zijn, want ik heb eenheelongelukkigen heelinteressant levenachterde rug.' 'Gut gut,' zei het Malwillempjeskruid. Maar het muzieknootjetrok de neusop en zei: 'Jullie mogenwel meteenweten:ik ben afkomstigvan eentrompet, en daar was ik eendo. Een kleinedo, want ikzat onder op de ladder. Elke trompet heeft eenladder, en daar zítten alle noten op. Ik zat dus onder op de toonladder, en boven mij zat de re, en boven de re zat eenmi, en daarnakwamennog de fa, de sol, de la, de si en de Grote Do, de Oppernoot.Ik studeerdevoor GroteDo, en ik had veeltalent.Maar op eenverschrikkelijkedag is er iets verschrikkelijksgebeurd.Op die dagblaastde trompettistvan mijn trompet voor de radio in eenProgrammavoor de Huisvrouw, en hij blaastzó verschrikkelijk hard dat ik uít de radio val - hoepsin eenverschrikkelijkekolenbak!' 'Je moet je niet zo aanstellenmet je verschrikkelijk,'zei het Malwillempjeskruid. Maar het muzieknootjezei: 'Ik weet niet wie u bent, maarik zie zo al aan! dat u nog nooit op hetekolen hebt gezeten!' 'Trek je maar niks van hem aan,' bromde de Vandelende Tak, 'hij is een denker. En dat zln de ergste.' 'Enfin,' vervolgdenu het muzieknootje,'toen ik daar nog maar net in die kolenbak zat, wilden ze me al in de kachel gooien,en dat v/as verschrikkelijk. Ik kon nog net eenverschrikkelijkesprongmaken, maar waar kwam ik toen terecht?Ik kwam terechtin eenzeeyanmelk, en aan de kant van die zeestond eenverschrik2l
kelijk zwart monster,dat ze eenpoesnoemen.Bijna had dat verschrikkelijkebeest me opgegeten,maarik wist weg te zwemmen,en ik vatte eenverschrikkelijkekou. keel,en ik kreegwoordenmet een Ik zwierf daar door dat huis met een opgezette fluitketel, díe zei dat hij hogerkon fluiten dan ik. Nou, dat hebik die aap spoedig afgeleerd.Ik zette een verschrikkelijkekeel op, ondanks mijn verkoudheid, en toen ontdekteik dat ik eensól w'asgew'orden!Maar niettemin was ik ontzettend en verschrikkelijkongelukkig,want als lossesol ben je niets waard in dit leven.' 'Maar nu w'etenwe nog steedsniet hoe je in dit bosbent gekomen,'zeíMarti1n. 'Doe niet zo ongeduldíg,'zeíhet muzieknootje.'Ik zei je alzalslossesol betekenje in dezewereldniets.En daaromben ik ten slotte maar weer gaanoptreden.In een kindertrompetje.FIet was moeilijk voor iemandmet míjn talent, maar een noot moer nou eenmaalleven, en ik heb het eerlijk geprobeerd.Helaas,het ging mis. Dat trompetjewas te klein voor mij. Een heelklein laddertje,heelkleinenootjes. Ik kraakte ze,er kwam rtzíe, de toonladderbrak, verschrikkelijkwas het. En dat gebeurdeallemaalin dit verschrikkelijkebos,want het jongetjedat op dat trompetje speelde,was op die dag toevallignaar dat bos gegaan.Enzoviel ik op de harde grond met een verschrikkelijkeklap, en alsik nàg denk hoe verschrikkelijkik heb geleden,kan ik wel huilen.' Inderdaadbegonhet muzieknootjedat eendo was geweesten tot eensol was oPgeklommen,nu verschrikkelijkte huilen. 'Allemaal aanstellerij,'sprak het Malwillempjeskruid. '\írie ben jij eigenlijk,mal ding?' vroeg de do door haar tranenheen. 'Het Malwillempjeskruid,'zei het Malwillempjeskruid. En toen spronghet muzieknootjeovereinden kwam met eengebaldvuistjeop het Malwillempjeskruidaf. Het Malwillempjeskruidhad het nog niet eensgoedin de
22
gaten,en vóór hij het wist, had hij al een draaíom z'n oren te pakken.En dat liet hij niet op zich zitten.Hij pakte het muzieknootjeen schuddedat verschrikkelijk door mekaar.De Vandelende Tak voeldehet door alz'n botten gaan,en riep: 'Als je wil vechten,doe het dan niet op mijn rug!' Maar het Malwillempjeskruid hoordedat niet. De do kreegnog eenklap, en toen kreeghet Malwillempjeskruid weer eenklap, en het werd eenverschrikkelijkgevecht. 'stoppenjullie dan toch!'riep Martijn, en hij pakte ze allebeiin hun lurfjes. 'Domoren!' zeíhij.'Ve zijn allemaalnaar ietsop zoeken dachtenjullie dat we dat met ruzíe vonden? Het Malwillempjeskruid wil een naam, de Tak een plaats, Alexandereenoom, de do eentrompet, \il'emoetenaan het werk, kom mee.' 'Jar' zeíAlexander,'je kunt het bestemet ons mee,do, dan vinden we ondelweg misschienook wel eentlompet.' 'Ik ga nooit met dat malle kruid mee!" riep het muzieknootjeuit. 'Nou, dan blijf je maarhier,' zei Tanja boos. 'Ik hebjullie helemaalniet nodig,' gilde de muzieknoot,en ze begonopnieuw verschrikkelijkte huilen. 'Denk andelsmaal eensaan de leus Schuifelband,'zei Alexander,en hij had dat nog niet gezegd,of daar begonme ineensdat hele bos verschrikkelijk te trillen. waren, en de blaadjesdwarDe bomenstondente schuddenalsof ze grassprietjes reldenbij honderdentegelijknaar beneden.Allemensen,dat was geenkleinigheid. De vogelsvlogen geschrokkende lucht in, de vliegenen de muggenmaaktenook dat ze wegkwamen,en in de verte draafdende konijntjesen de haasjesen de eekhoorntjesen de wilde zwíjnenen de wolven en de roversen de giraffen en de olifanten en alle knaagdierendie in het boswoonden,en de slangenen de tijgers:allemaalop de vlucht. Intussendreundede grond.Tanjabeefdealseenriet, het Malwillempjeskruidviel bijna van de \flandelendeTak af, en de muzieknootgilde van angst. 'FIou je vast!'schreeuwdede \flandelendeTak tegenhet Malwillempjeskruid. '\flar is er aan de hand?'bibberdede do. 'De reus!'fluisterdeMartijn. 'Neem me mee,ik zal geenruzie maken,'riep het muzieknooije. 'Maal waal moetenwe naal toe?'vroegAlexanderangstig. 'Ik weethet niet,' zeíTanja benauwd.'Ffoor, hij komt!' En jawel, hij kwam. Het gedreunklonk steedszwaarder,en nog maar een heel klein stukje vanze af zagenzehetlangzaammaarzekerdonker worden. 23
r
tl
.
'1,tsar-rrr9;..
'Die boom daarl'riep de tVandelendeTak uit. 'Dat is eenholleboom,daar kunnen we in!' En zo gauw hij kon wandeldehij met het Malwillempjeskruidop zijn rug naar die schuilplaarsroe. Vlak er achteraankwam de do, want díezat lelijk in angst- en toen pakte Martijn Tanja en Alexanderbij hun hand, en ook zij holden met z'n drieënnaar die holle boom toe. En dat was ner op tijd. Vant ze zatener nog niet in, of nonu, BoEM,daar donderde de reus Schuifelbandvoorbij, en hun boom stond te schuddendat het een lievelust was. 'O, o,' fluisterdeTanja, 'straksvalt hij nog om.' 'Ssstt!'sisteMartijn, want die wasbangdat de reushet zou horen.Maar gelukkig, de reushoordehet niet. Heel langzaamwerdhet gedreunminder, en zodra ze het geboemvan zíjn srappenbijna niet meerkondenhoren,durfde Martijn zijn hoofd om de hoekvan de holle boomte stekenom te kijken of er nog ietste zien was. 'Hij is weg,' zeíhijzachtjes.Entoenzuchttehij van verlichting.Ook Taniazuchtte van opluchting.En Alexanderzuchtte.En het Malwillempjeskruidzuchtte.En de 24
Vandelende Tak zuchtte. En de do zuchtte. En toen, verdraaid nog-an-roe, toen zuchtte er nàg eentje! 'El walen zêvenzuchten,'zei Alexander,'en we zijn met z'n zessen!' Martijn had dat ook gehoord,en hl zei:'Laten we dan nóg eenszuchten.' Dat dedenze. Ze zuchttenom de beurt, en toen ze alle zesgezuchthadden,hoordenze het allemaal:toenkwam er nog eenzevendezucht. '\[ie zucht daar?'riepTanja. 'Ik,'zeíiemand.
2t
En toen keken ze met z'n zessenraaÍ op, want in die holle boom zat, helemaal boveninin het donker,eenBril. 'Is hij weg?'vroegde Bril terwijl hiilangzaamnaat benedenkwam. 'Als je de reusbedoelt,'sprakMartijn, 'die is weg.'En hij keekde bril verwonderd aan.Vant het was nietzo maareenbril, het waseenverschrikkelijkgrotebril; dat zagenzedadelijk. 'Vat benjij vool eensooltBlil?' vroegAlexanderdan ook. 'Ik ben eenuithangbril,' zei de Bril schuldbewust. 'Een uithangbril?'vroeg de \flandelendeTak. 'Vat is dat nou weer?' En roenbegonde Bril het allemaaluit te leggen.F{rj praatte heel langzaam,want door het leven.En hij had eenzwaretijd achterde rug, en hij waserg teleurgesteld dat liet zich horen. 'Jarenlangi zeíde Bril, 'heb ik uit de winkel gehangenvan eenbrillemaker'weer of geenweer. Meestalwas het géénweer,en iedereenliep onder me door zonder naar me te kijken. Ik kendealle mensen.Er liepenoude mannetjesonder me door die hun neussnoren.En jongemeisjesdie wilden trouwen met de directeurvan de zwavelzuurfabriek.En kindertjesdie naar schoolgingen.En politie-agenten'en de keizer van Schombaniëtijdens zln offícieelbezoek.Ze liepen allemaalonder me door, maarniemandkeekdoor mehéén.Gewonebrillen staanop iemandsneus' die hebbeneendoel in het leven.Maar ik hing daarmaarnutteloosuit die winkel.' De Bril kreegrranenín zijn glazen.Je kon zien dat het hem allemaalflink had 'Op een aangepakr.Alexanderbood hem zijn zakdoekaan,en toen vervolgdehij: avond kon ik het niet meeruithoudenen toen de brillemakernaarde bioscoopwas gegaan,ben ik langsde muur naar benedengeklommenen weggelopen.Dagenlang heb ik toen rondgezworven,net zolang tot ik in dit bos verdwaalde.En nu zit ik al drie dagenin die holle boom, want iederekeer komt die ellendigereus voorbij.' z6
FIet waseentreurigverhaal,en ze warener allemaaleenbeetjestil van. Ten slotte zeíMartijn: 'En wat nu?' 'Nu,' zeíde Bril, 'wil ik weg en op zoeknaar iemand die me als een gewone bril kan gebruiken.Begrijpje dat dan niet? Ik wil op eennéus!' 'Zei je op zoek?'vroeghet Malwillempjeskruid,en hij begonte glimlachen.'Ach,' dachthij bij zíchzelf.'Iedereenis op zoek,iedereenis ontevreden,iedereenwil wat a n d .. . ' 'FIou op met dénken!'riep de VandelendeTak. 'Je kriebelt.' Daarna steldeMartijn zijn vrienden aan de Bril voor, en hij verteldeer bij dat ze allemaalop zoek waren, en dat de Bril wat hem betrof bestmee mocht. En zo waren ze dus met z'n zevenen,en op eenrijtje liepenze heel voorzichtighet bos uit, waar de reusin heenen weer dreunde. Ze haddengeenvan allen veel te zeggen,en toenhet den uur was, stondenze eindelijk weerop de weg.En daar was eengroot bord en daar stond op: ndar Hutspot.
iËffi\w,
'', ',''" ' "' ii'!!'t'í ",'l'l' i )))\iíi\,),'
Hutspot was het enigestadje aan het andereeind van de wereld waar ze gêên politie-agentenhadden,en waar allesmocht. Daar hoefdeje geenboterhammen te eten,en allemensenhaddeneenfiets zonderachterlichtmet boterhammenworst j.. J. mocht er voetballenop straat.En lelijke woordenschrijvenop de muren,en de'verkeerdekant op rijden, en in de bomen klimmen en te laat op kantoor komen.Dus daar gingenze heen. In Hutspot bleekhet inderdaadeen vrolijke boel. Alle mensenhaddeneen feestneusen eenpapierenmutsop, en zehaddenhetallemaalgeweldigdruk met dingen 27
die niet mogen.In de scholenzettende kinderende meesterin de kast, en op de kantoren zettende mensenhun directeuromgekeerdin de schrijfmachine.Iedereenliep bij de kruidenier naarbinnenen nam grote zakkenvol krenten weg zonder te betalen,en eenheleboelmannenliepenniet op hun benen,maarop hun handen. Maar intussen!Van de Koning der Planterlhaddenze nog nooit gehoord,en niemand wilde oom zijn. Ook waren er geen grote neuzen,en niemand had een tromPet. 'Laten we toch maar een dagjeblijven,' zeíMartijn.'\flant het is hier zo raar, je kunt nooit weten.' En aangezienhet al donker was, gingen ze met elkaar slapen in een grote vracht-
auto, want daar kun je somsheerlijkin slapen. En de volgendeochtendgingenze allemaaleenstukjevan het stadjebekijkenom tezíenof er ietste vinden was.Maar aaÍhet eindevan de dag haddenzegeenvan allen iets gevonden,en ze waren vreselijkmoe.Daarom gingenze toen slapenin het gemeente-kippenhok van Flutspot,want daar kun je somsook heerlijk slapen. En zo ging dat vijf dagenen vijf nachtendoor, en ze werdenhoe langerhoe vermoeideren treuriger. Eindelijk zeí Martijn: 'Dit is nietsgedaan.\fe moetenverder.Er is nog maaréén plaats waar we het kunnen proberen,en dat is het park. Misschienis daar de Koning der Planten.' 'Maal is eenpalk geenboslijk gebied?'vroegAlexander. 'En zíjn er trompetten?'vroeg de do. z8
'En groteneuzen?'vroeg de Bril. '\fle moetenhet proberenof niet,' zeíTanja.'Zo komenwe geenstap verder.' Daar had ze gelijk in. En om acht uur in de morgengingenze weerop stap,en ze waren allemaalerg moeen erg ontevreden. Buitenop de weg regendehet ook nog.De VandelendeTak kreegnattevoeten,en het Malwillempjesffi-kreeg eennane rug.
'straksword ik wetvei-lióuden,'klaagde de do.
'M'n glazen zï1nbeslagen,'riep de Bril. 'Laten we dan maal teluggaan,'zeí Alexander. 'Dan maal g€en oom. En geen andele naam. En geen neus. En geenVaste Aanstelling. En geen tlompet.' Ook kwam er eenverschrikkelijk grote vrachtauto voorbij, en daar spoot het water
uit de plassenvan omhoog, zodat ze allemaaldropen. 'Ik heb geengeld meervoor de bus,' zei Martijn. 'Ik heb een blaar op m'n hiel,' jammerdeTanja.'\íraren we maar nooit weggelopen.Ik heber spijt van.' 'Het gekkeis, dat ik telkensietshoor,' zeiMartíjn ook nog. 'De leus?'vroegAlexander. Maar die hoordeMartijn niet. Hij hoordeeenwoordje ín zijn oor, en het was een woordje dat hij niet kende.FIet was het woordjeRoeria,en daarhad Martijn nog 'Vaar nooit van gehoord.En toenhij het maar steedsín zijn oor hoorde,vroeghij: kom jij toch ineensvandaan?' 'Tegenwie plaat jij?' vroegAlexander,die naasthemliep. 'Tegeneenwoord je,' zeiMartijn. 'FIet woordje Roeria, dat zít ín m'n oor. Heb jíj daar wel eensvan gehoord?' 'Loelia?'vroegAlexander. 'Nee,' zeíhet woordje. 'Ik ben Roeria.' En ineenskwam het tevoorschijnuit het linker oor van Martijn. 'Zoalsje zíet,' zeihet woordje,'ben ik eengewoonwoordje van zesletters.' 'Ja, dat zíe ík,' zeiMartijn. 'Maar ik ken je niet.' 'Dat is juist de ellendemet mij,' zeíhetwoordje treurig. 'Niemand kent mij.' Martijn en Alexander stondennu met z'n tweeënin de regenstil. Fn alle anderen stondenook even in de regenstil en kwamen om het woordje Roeria heenstaan. Vant ze wilden allemaalwetenwaar dat woordje vandaankwam, omdat ze aLIemaal dachten:wat doet een woordje van zeslettersnou in de rggenop weg naar eenpark? 29
'Tj^,'zei het woordje,'dat wil ik jullie wel vertellen.Ik ben weggelopen.' 'Ook al?' vroegTanja. 'Vaaruit dan?' 'Uit het woordenboek,'zei het woordje Roeria.'Uit de groteVan Dale, de tweeentwintigstedruk. Daar woondeik in. Daar wonen tweehonderdduizend woordjesin, nog gezwegenvan de aardrijkskundigebenamingenen de Latijnsespreuken. En ik stond tussenRoerfluit en Roerijzerin. Roerfluit stond bovenme, en Roerijzer stondonderme,enik stonder tussenin.En niemand,hoor je me goed:niemand heeft me ooit opgezocht.Alle woordjesin het woordenboekworden wel eensopgezochtdoor de mensen.Maar mij hebbenze nooit opgezocht.Ik zat daar maar voor speken bonentussenRoerfluit en Roerijzerin, en ik werd niet gebruikt. En ineenshebik er genoegvan gekregen.Op 25 maartom precieste zijn. Ik ben er uit gelopen.Ik wil gebruiktworden.' Dat begrepenze aILemaal. Maar Tanja vroeg: 'Door wie wil je dan gebruikt worden?' 'Datlaat me koud,' zei het woordieRoeria. 3o
'Maar wat betékenje dan?' vroeg Martijn. 'Als we dat weten,kunnenwe je gebruiken.' 'Ik weet niet wat ik beteken,'zeíhet woordje Roeria.'Dat wil ik nou juist uitzoeken!' Het hogewoord waser uit. 'Dus jíj bent óók op zoek!'riep Alexanderuit. 'Allemensen!Iedeleenis op zoek!' En je begrijpt: zodra zehet woordje Roeria haddenverteld dat ze zelf ook allemaaliets zocht.tt, *eil gauw'beslotendat ze Roeriameezoudennemen. Zo Líepenze evenlater met z'n achten op een lang rijtje door de regen. En om vier
uur in de middag kwamen ze eindelijkbij het park, en daar stondenhogebomen, maarer was geenlevendeziel. '\flat moetenwe hier nou?' vroeg de \flandelendeTak. 'Zoeken,' zeíMartijn, maar hij geloofdehet zelf aI niet meer zo erg. 'FIier zijn in iedergevalgeenneuzen,'merkte de Bril op. 'En geenoomsook,' zei Alexander. 'En het is verschrikkelijknat,' klaagdede do. 'Had dan geenruzíegemaaktin dat kindertrompetje,'zeíhet Malwillempjeskruid bits. 'Dan had je nu nog hoogen droog op je toonladderzíttenpiepen.' 'Ik 'Piepen?!Hoe dàrf ie, snotaap!'gilde de do woedend. zal je lerenmij altijd te beledigen.Iederekeer beledigje mij, verschrikkelijkellendig kruid!' En ze barsttein huilenuit. 'FIé, do! Kom Maar Martijn, die intusseneeneindjewas doorgelopen,riep ineens: liever eenskijken wat ik hier zie!' En wat zagen ze? Ze zageneen groot houten toneel met een houten hek er omheen,en op dat toneel stondenstoelenen op elke stoel lag een trompet. 'Var is dàt nou?'vroeg de do verbaasd,enze vergat alhaar verdriet enalhaar boosheid. 'Dat is eenmuziektent,' zeíMartíjn.
'Met allemaaltrompetten!'riep de do verheugduit. Maar Martijn wist dat het niet allemaaltrompettenv/aren. 'Er zijn wel trompettenbij,' zeíhij,'maar ook klarinettenen hoornsen saxofoons en ruba'sen trombones.Dat zijn allemaalmvzíekinstrumentenwaar je op blazen moet.' Maardedo was al in de muziektentgeklommen,en die liep de eerstede bestesaxo31
foon binnen om te vragenof die misschieneen do kon gebruiken,of anderseen sol, omdat ze toch eigenlijkeensol was geworden.Helaas! De saxofoonwas vol. Die was al helemaalvoorzienvan alle nootjesdie eensaxofoonnodig heeft, en die stuurdede do weg. Maar het muzieknootjegaf de moed niet op. Het kroop onmiddellijk in de grote bombardon,maar de grote bombardonliet een donker lachenhoren, want daar was ook geenplaats.En zo holdehet muzieknootjetrompet in, trompet uit, laddertje àp, laddertje àf, en ten slotte kwam het buiten adembij Martijn en Tanja en Alexanderen de Tak en het Kruid en de Bril en het woordje Roeria terug, en het zei: 'Ze wíllen me niet.' en huilde weerverder. En Martijnzag intussendat het lelijk donkerbegonte worden. 'Kunnenwe niet terugnaardeweg?'vroeg de Bril. 'Ik wil me niet weerin eenholle boom verstoppenvoor de reus.' 'Die reuszal heuswel niet in het park komen,'zeíMartijn. 'Ve moetengauw gaan slapen, en weer om beurten wakker blijven, om op te letten.' Zewaren het daar allemaal wel mee eens,'wantiedereenwas moe, en vlak onder de
muziektentwas het nog eenbeetjedroog, dus daar kondenze goedliggenslapen. 32
Martijn zou weer het eerstewakker blijven, en die ging op eenstoeltjenaasteen hobo zítten kijken. Maar er viel niet veel te kijken, want het werd heelerg donker. Als hij zíjn hand voor z'n ogen Zo donkerhad Martijn het nog nooit meegemaakt. hield, kon hijdie niet eenszien,en het was bovendiendoodstilin het park. En na rweeuur maaktehij Alexanderwakker, en toen ging die in het donker zítten wachten,en zo kwamen ze om de beurt waken, totdat het de beurt van de VandelendeTak was. 'Mooie boel,' mopperdede Vandelende Tak, die altijd al zo'n slaaphad. En hij kroop op de stoelnaastde hobo en probeerdez'n ogenopen te houden.En wat je ook van de Vandelende Tak wil zeggenihiidéédz'n best.Maar het lukte niet. Hij wasre moe,hij waszo verschrikkelijkmoe,dat hij al na vijf minuten in slaapviel, en niét meeroplette.En daaromblevenook alle anderenslapen,want niemand werd door de \flandelendeTak gewekt.En er was helemaalniemanddie oplette of de reuser aankwam. En wie werd de volgendeochtendhet eerstwakker?Martijn. En Martijn keek om zich heen, maar híj zag niets, want het was nog steedsverschrikkelijkdonker.Dat begreephij niet, want hij was uitgeslapen.En je weet: als je uitgeslapen bent,is het morgen. 'Hé,'riep Martijn, en hij stootteAlexander aan.'Benjij wakker?' 'Ik ben wakkel,' fluisterdeAlexander. 'Maar het is nog donkel.' 'Dat kan niet,' zeíMartíjn. 'Ik geloof dat we ergensonder zítten.' 'Vaal ondel?'vroeg Alexandernog eenbeetjeslaperig. 'Ssst,'zeiMartiin. 'Help me duwen!' Toen begonnenze metz'n tweeënte duwen,en Martijn had gelijki ze zatenergens onder. En ze duwden en ze duwden, en Tanja werd er wakker van en die riep: 'lHé,wat doenjullie toch, het is nog nacht!' Maar eindelijkkreegMartijn het ding waar ze onder lageneeneindje omhoog,en hryzageenstreepjedaglicht. '\flat is er toch, wat is er toch?'vroegTanjazenuwachtig. 'Er is iets heel ergs.Ik geloof dat we onder de muts van de En toen zeíMartíjn: reusSchuifelbandliggen.' Tanja werd doodsbleek.Niemand kon het zíenin het donker, en ze zaghet zelf ook wel niet, maar ze voeldehet. Alexander begonte klappertanden,en kon geenwoord uitbrengen. '\lar is er aan de hand?'vroeghet Malwillempjeskruiddat net ontwaakte. 33
y1l)t;i,to \\/t,tr,r' ttt
'ffi /Ai'1, ,\
7t\
'Stil!' fluisterdeMartijn. 'Vertel me liever wie het laatst op de uitkijk heeft gestaan.' 'De Vandelende Tak,' zei de Bril die ook wakker was geworden.'Hij zou mij wekken.' Maar ja, de \írandelendeTak lag natuurlijk nog te snurkenop die stoel. 'O help, o help,' gilde de do. En gelukkigwasze intussenschorgeworden zodatze , níet,zo erg veel lawaaí maakte. 'Zie je nu wel dat eenpalk eenboslijk gebiedis?' bibberdeAlexander. 'Nakaarten heeft geenbetekenis,'sprak de Bril. 'Moeten we die Tak niet redden? Die ligt buiten,in de muziektent.' 'Ja, misschien. .' . begonMartijn. 'Maar op dat ogenblik werd met éénruk het donkereding boven hun hoofd weggenomen,en ze zagenhet daglicht. Maar dat zagenze níet alleen.Ze zagen nog ietsheelanders.. . . Je begrijpt wat ze zagenize zagende reus Schuifelband,de geweldigereus Schuifelband, vanz'nvoeten tot aanz'nharen,endie bosharen zathogerdandehoogste toren díeze kenden.De muts had hij in zíjnhand, en die muts waszo groot alsvier 31
aardappelzakkenvoor heel grote aardappelen.Z'n hand trouwens leek wel een slaapkamer,en z'nlaarzen die waren bijna netzo lang en zobreedenzo hoog als heelltalië. Helemaalbovenin,dat kon Martijn in de verte zien, bevond zich zijn reusachtigehoofd, met een neusals de Piramide van Austerlítz en twee ogen als zwembadenen een mond. . . mijn hemel!In die mond konden treinen rijden, en wielrennersrazenen auto'sin twee rijen parkeren,en op zijntong had eenvliegtuig van eenkleiner type kunnen landen.
3t
'Oeeaahhh!'gaaptede reus,en er vieleneenpaar takken van de bomen.En daarna rektehij zich, zodathij nog groter werd, en hij blieszoveellucht uítzíjn neusgaten, dat Alexander ogenblikkelijkverkoudenwerd en moestniezen. 'Hatsjieeeeee!' niesdeAlexander,en dat klonk zo hard, dat de reushet met zíjn reuzen-orenwel moesthoren. lichaam, met zijn reusachtighoofd, en met En de reusbukte. Met zijn reusachtige ogenbukte de reusSchuifelband. zijn reusachtige En.helemaalbeneden,aan de voeten van de reus,stondendicht tegen elkaar aan gedrukt: Martijn, Tanja, Alexander,het Malwillempjeskruid,de muzieknootdo, de Bril en het woordje Roeria - en achterhem lag op de stoelnaastde hobo de \flandelendeTak nog steedste snurken. En terwijl hij bukte, gaaptede reusnog eenkeer,en toen hoordenze hem brullen: 'Oeaahhh,war zie ik daar voor rare beestjes aan mijn voet?Dat lijkt wel eenmierennest!' lHíj zag ze dus niet goed,en dat was logisch,want de reusSchuifelbandwas een
\
36
beetjekippig. Hij bukte daarom nog dieper,helemaaldoor zijn knieën, en toen kwam zijn geweldiggrote hand, en die greeptussende zevenin. . . . De Bril. En wat greepde hand van de reusSchuifelband? 'Nee, nee!'probeerdede Bril te gillen, maarv/at eenBril allemaalbij mekaarkan gilien, dat is toch nog altijd te zachtvoor een reus.De reus Schuifelbandhoorde helemaalniets,hij had de Bril tussentweevan zijn enormevingers,en tilde hemde hoogtein, tot aan zijn neus,en daar zeÍtehijhemtoenop. 'Asjemenou!'bruldede reustoen hij de Bril had opgezet.'Die Bril die pàst me, en dat zijn mènsen!'En hij liet eenvreík zíeineensalles!Aha, dat zíjn geenbeestjes, selijk lachenhoren,dat Martijn en Tanja en Alexanderdoor mergen beenging. 'Latenwe makendat we wegkomen,'fluisterdeAlexander,want die voeldeer niks voor in de buurt van de reuste blijven. 'Maar de Bril dan?'vroeg Tanja. 'Die kunnenwe toch niet in de steeklaten?' 'lk zíé hemhaastniet,' mompeldehgt Malwillempjeskruid, want die waszoklein, dat hij alleenmaar de punten van de laarzenvan de reus Schuifelbandkon zien. 'Hé daar,wat doen jullie daar op de Maar op dat ogenblik bulderde de reus: grond?' En hij bukte weer, en nu greephij in één slagMartijn en Tanja en Alexander en 37
gooideze door de lucht. Hij bracht ze op zíjn hand vlak voor ziin mond, en hij moestze beschermenmet z'n anderehand, anderszoudenze er van worden afge'\írat voerdenjullie daar uit?' blazenalshij praatte.'Nou, vertelop!' donderdehij. '\fl-w-w-w-we w-sr-w-warenaan het s-s-s-l-l-l-a-a-P-p-Pen' r-r-r-r-eus,' stotterde Martijn. Daar moestde reusgeweldigom lachen. 'G-g-g-g-en-n-n-aad-d-de, l-l-l-l-eus!' bibberdeAlexander. 'Leus?'vroegde reus,met ziinbarsestem.'\fil jij mij voor de gek houden, mannetje?' En hij keek met zijn zwembadenvan ogendreigendnaar de kleine Alexander. 'Nee, reus,' zei Martï1nnu, die al zijn moedbij mekaargeschraapthad, 'maar hij kan geenr zeggen.' 'O,')ei de reus.'Maar nou hebbenjutlie me nog steedsniet gezegdwat jullie hier deed!' 'Ik wil het wel vertellen,'riep Tanja uit, 'als u ons eerstneerzet.'\trant zïi wetd helemaalduizelig van dat gePraatop die hoogte. De reuskeek heelverbaasd,omdat zo'n klein krieltje van eenmeisjedat zo maar
38
durfde vragen.Maar hij deedhet toch. Heel voorzichtig liet hij zíjn hand zakken het leek net alsof ze ín de lift naar benedengingen.En toen ze weer op de grond zaten, zeíMarrijn dapper: 'Ve waren eigenlijkaanhet zoeken,reus.' 'Aan het zoeken?'riep Schuifelbanduit. '\flaren jullie óók op zoek?' 'Met uw welnemen,'sprak Martijn beleefd. 'En wat hebbenjullie dan te zoeken?'vroegde reus,want hij scheenhet niet te geloven. 'Veel,' zeíTanja nu. 'En u?' Daar keekde reushelemaa| van op, dat dat kleinemeisjehem zo maardurfde vragen wat hij deed.En van verbazíngzeíhry:'Als je dat wetenwil, dan zalíkhet je wel vertellen.' Alexander zettegrote ogen op. Vant zoalsdie reusdaar nou in al z'n grootte zat, leekhet helemaalniet zo'n narereus. 'Zíe je,' zer de reus Schuifelband,'ik ben ook maar alleen.En weet je hoe dat komt? Doordat ik te groot ben.Heel, heelvroegersrasik net zo klein als jullie, en ik woondein eengewoondorp met eenhogekerk en vijf bomenen eenhekje waar de varkensachterliepen te knorren. En ik ging gewoonnaar schoolen ik had gewoneklompenaan,en ik groeidegewoon.Maar de moeilijkheidwas, ik hield niet op met groeien.Gewonemensenhoudenop een dag èp met groeien,maar bij mij hield het niet op. Toen ík zo groet was dat ik niet meermoestgroeien,toen dacht ik: zo, dat is dan dat. En ik staptein eengewoonbed. Maar de volgendeochtend werd ik wakker, en toen stakenm'n benenover het bed heen,want ik was weer groter geworden. En dat gíng zo maar door, en op een dag werden de mensenvan het dorp bang van me. Vant de mensenvinden grote dingen eng. En daarom ben
en ik benin bosrijkegebiedengaanw'onen,omdat de bomen ik van ze weggelopen, groot zijn. Snapje?' tenminsteook eenbeety'e Ze snaptenhet, maar ze waren er zo beduusdvan dat die grote reus zo gewoon praatte, dat ze nietswisten terug te zeggen. 'Vat staan jullie daar nou te simmen?'vroegde reus.'Het lijkt wel of jullie ook niet helemaaltevredenbent met het leven!' 'Dat zijn we ook niet,' zeíhetMalwillempjeskruid.'En wat ga je nou eigenlijkmet die Bril doen?Dat waseenvriend van ons.' 'Die Bril wil ik houden,'zeíde Reus.'Ik kan er beterdoor zien.M"g dat niet?' 'Van mij wel!' riep de Bril uit, want dat waswat hij akijdgewild had: op eengrote neuszitten. En van blijdschapmaaktehijeen sprongetje. 39
'lHé,'riep de reus.'Kalmpjesaan. En nou wil ik weten wat jullie aan het zoeken \ilaren.'
'Op een donderdag,'verteldeMartijn, nadat hij zijn keel had geschraapt,'liepen Tanja en ik door de Groote Straat,en toen zagenwe Alexanderhier op eenstoePje zitten. \fle gingen naarhem toe om te vragenwaarom hij verdriet had. En toen zei Alexander dat hij geenoom bezat, en toen zíjn we op zoek gegaannaar een beetjefatsoenlijkeoom. Zo ís het begonnen.' 'En war is dat.dan voor eenklein sliertje?'vroegde reusterwijl hij met zijn dikke vinger naar het Malwillempjeskruidwees. 'Ik ben het Malwillempjeskruid,'zei het Malwillempjeskruid. '\làt zeg je?' vroeg de reus, en meteenbegon hij te bulderen van het lachen. 'Mal . . . hahahahahahaha! \(àt een naam!' En hij lachte zo hard, dat de hele muziektent instortte, alle trompetten van de stoelenvielenen de \írandelendeTak met hoboen al in het mosterechtkwam. 'Dat heb je d'r van als je iemandom z'n naamuitlacht,' sprakhet Malwillempjeskruid. 'Help me liever zoeken naar de Koning der Planten. Ik wil een andere naam.' 'De Koning der Planten, daar zegje wat,' zeíde reus.'Vroegerhad ik het kunnen weren.Toen kon ik met de bomenpratenals ik eentoverspreukzei.Maar helaas! Ik ben éénwoordjevergetenuit die spreuk.Ik weet nog: Loreboe,Loreboe.. . maar wat daar achteraankomt, daar kan ik niet meer opkomen.En eh . . . wie is dat daar?' 'Dat is het woordjeRoeria,'zeiMartíjn. En hij had het nog niet gezegdof de reussprongovereind,en schreeuwde:'Ja,dat is het! Loreboe,Loreboe,Roeria!Hoe wist jij dat?' 'Nou, ik bèn Roeria,' zei het woordje Roeria.'En ik zoekiemanddie me kan gebruiken.Kun jíj me gebruiken?' 'Gebruiken?'riep de reus.'Kom hier!' En met z'n geweldigegrijpersvan handenpakte hij Tanja en Martijn en Alexander en het Malwillempjeskruiden de do en het woorde Roeria bij mekaar,en de Bril viel bijna van zïjn neus. 'De VandelendeTak nog!' ríepTanja,en met z'n anderehand greepde reusSchuiTak die op het mosnog steedslagrc snurfelband nog gauw even de tilírandelende ken, en gooidehem bij de anderen. Onmiddellijk begonde reusSchuifelbandals eenrazendete hollen.Hij staptemet 40
één stap het hele park uit, vloog over de grote weg, ging harder dan treinen en auto's,liep over het stadjeHutspot heenalsof het een molshoopjewas, en vloog maar door en vloog maar door. Zo hard haddenze aIlennog nooit gereden,en Alexanderkeek eenbeetjebenauwdtussende vingersvan de reusdoor, en hij hield zich goedvast aan Tanja en Alexander.Het Malwillempjeskruid\Á/asweer op de \flandelendeTak gekropen,maarde \flandelendeTak had er niets van gemerkt, vrant die sliep maar. 'Verschrikkelijk,wat hard gaanwe,'riep de do. En het woordje Roeria zat stil te want waarschijnlijkkon de reushem gedenken aanwat er met hem zou gebeuren, bruiken. Eindelijk liep de reuseengeweldigdiep bosin, en dat was het grootsteen het donkerstebos van de hele wereld. En heel diep in dat bos stoptenze eindelijkbij een stokoudeeik, en daar zettede reusze allemaalweer op de grond - behalvenatuurlijk de Bril, want die hield hij op zijn neus.En de reusging voor de stokoudeeik staanen riep: 'Loreboe,Loreboe,Roeria! Vie is vandaagde dag de Koning der Planten?' 'Daar vraag je me wat,' zei de stokoudeeik. 'Ve zíjn toevallig net bezig de hele Misschienkàmt er wel helemaalgeenkoning meer. Misboel te reorganiseren. schienmakenwe wel eenkeizer.Of eenbaron.Of eenpresidentder Planten.Maar wie het ook wordt - ik blijf de baas.' 'Dat is niet gering,'zeídereus.'Maar dan kunt u waarschijnlijkwel wat doenvoor eenoude kennisvan me. Het Malwillempjeskruid.Die zoekteenanderenaam.' 'Vaar is dat Malwillempjeskruid?'vroegde StokoudeEik. 'Flier ben ik,' zeí het Malwillempjeskruid.En hij líerzich van alle kantengoedbekijken door de Hoge Boom. '\lat kun je?'vroegde stokoudeeik. 'Kun je tikken?Kun je met plantenomgaan? Kun je plennen?' '\flat is plennen,edelachtbare?' vroeghet Malwillempjeskruid. 'Dat doet er niet toe,' sprak de stokoudeeik. 'Zou je onderkoningwillen worden?' 'Jawel edelachtbare,'zeíhet Malwillempjeskruid,die zijn oren niet kon geloven. 'Dan ben jij met terugwerkendekracht van 1 januariaf onderkoningover de kleinere planten,' bromde de stokoudeeik. 'Heb je nog iets te vragen?Ingerukt dan.' 'Floera!' riep het Malwillempjeskruid,en hij wou al weglopen.Maar ineensbedacht hij nog iets,en híj zeiz'Maar hoe zit het dan met mijn naam,Edelachtbare? Ik ben erg blij dat ik onderkoningmag worden. Maar ik wou eigenlijkeenandere naam.' 4r
l,i
VI (,
'O j^,' zeí de stokoudeeik. 'Nou, dan heet jij in het vervolg Onderkoning Malwillem de Eerste.En hier is je kroontje.' Het Malwillempjeskruid werd helemaalbleek van blijdschap,en hij zette het kroont;'eop zijn hoofd.'En daarnavroeg hij heelonderdanig: 'Eh. . . Edelachtbare. . . zon u misschiennog een Vaste Plaatsvoor een VandelendeTak hebbendie erg vermoeidis?' De stokoudeeik moestevennadenken,enzeitoen: 'Zet'mmaar op m'n stam, daarkan hij alsVasteTak blijven.' Heel voorzichtíg zetrenu het Malwillempjeskruidsamenmet Martijn de VandelendeTak die nog steedssnurkte,op de stam van de stokoudeeik. Hij kon helemaal niet meer wakker worden, en hij merkte niet eensdat hij nu tegende stam van dezestokoudeeík zat. Hij was slapendevast geworden. En toen keekhet Malwillempjeskruidtrots om zich heen.'Onderkoningben ik geworden!'riep hij uit. 'En ik hebeenanderenaam!' En van blijdschapspronghij een gat in de lucht. FIet was natuurlijk maar een klein gaatje, maar niettemin, als je ooit in dat donkerstebos komt, kun je het nog zien zitten. Toen ze dítallemaalachterde rug hadden, zeí dereusSchuifelband: 'Zo, datis dan voor mekaar.Yat gaanwe nu eensdoen?' Dat wistenze niet zo éên,twee,drie. Maar toen gilde de muzieknootineens: 'Heeft u voor mij niet eentrompetwaar ik in kan werken?' 42
'Nou, dat treft,' zeí dereus.En hij liep naar eengrotehut, waar hij wel eenswoon'Probeer dezemaar eens,'zeí hij de, en daarhaaldehij eenblinkendetrompet uit. tegende do. En meteenkroop de do door het mondstukvan de trompet naar binnen,en hij stond op de toonladder.Daar zat op de onderstetree eenoude do te dommelen. Maar daar klom demuzieknootvoorbij.Ze liep langsde re. En langsde mi, en langs die juist zijn tandenpoetste. de fa. Tot zebij de sol was aangekomen, 'Vat moet je?'vroeg de sol onvriendelijk. 'Ik was vroegerdo in eentrompet,' sprak de do, 'Maar ik viel uit de radio en ik leed verschrikkelijkveel. En intussenklom ik op tot sol. Het laatstwas ik werkzaamin eenkindertrompetje,maarik wil nu weerin eengrote trompet optreden.' 'Je kunt ophoepelen,'zei de sol boos.'Ikzalde GroteDo roepen,en dan zullenwe jou er uitgooien!' De Grote Do kwam dadelijk. FIet was iemandmet een strenggezichten bakkebaarden. .Tíat is hier aan de hand?'vroeghij.
43
En toen verteldede kleine do z'n hele verhaalnog eenkeertje.Maar de Grote Do zei: 'Alles goeden wel, maar eensol kun je hier niet zijn. Zoa\sje ziet hèbbenwe al eensol, en die voldoet goed.Maar helemaalbenedenzit eendo die zeeroud is, en die valt dikwijls in slaap.Daar mag je bij gaanzítten,en als die kleinedo met pensioengaat,kun jij daarvoorin de plaatskomen.' Daarop liep de do die zo ïjde|was en altijd zo gilde,op hangendepootjesde toonladder weer af, en ging naastdie slaperigeoude do zitten. Maar ze dachtbij zichzelf : 'Ach, altijd betereendo in eengrotetrompet, dan eensol in eenkleine.'En ze stak nog evenhaar kleinehoofd naarbuitenen riep tegende reusenTania en Mar'Dààg. Ik heb tijn en Alexanderen Roeriaen het Malwillempjeskruiden de Bril: eengoedebetrekkinggekregen!' En toen pakte de reusde trompet en hij speeldeer \(ilt Heden Nu Treden op' en de do deedverschrikkelijkhaar best. Daarnazeí de reus:'Vat nu nog?' 'Nu Alexandernog,' ríep Tanja voorzichtig.'Veet u geenoom voor hem?' 'Natuurlijk,' zeídereushartelijk. 'Ik zou graagde oom van Alexanderwillen worden. Dat lijkt me reuzegezellig.Of durf je niet, Alexander?' 'Ik dulf wel,' zeí Alexander.'Maal ik vind het nog eenvleemdidee.' 'Ik wou dat ik zo'n oom had,' zei Martijn. \[ant hij begreepwel dat de reuseen heelaardigekerelwas.En hij kendeniemanddie zo'n hogeoom had. 44
'Nou, dan gaanwe daar eenstuk chocolaop eten,'zei de reusSchuifelband.En hij haaldeeenstuk chocolauít zíjn zak, dat reikte van hier tot ginder.Het was eengeweldig stuk, en hij brak het in vieren.Maar toenhaddenzenàg allemaaleenplak díezo groot was als eentafelblad. Alexandermocht beginnen,en hij zei: 'Vleselijklekkel. Dank u wel, leus.' 'Dank u Maar de reuszei: 'Ben je gek?Ik heetoom Rob,' en toen zei Alexander: wel, oom Lob.' Daarna begonnenze allemaalhun chocolate eten,terwijl het Malwillempjeskruid z'n kroontje oppoetsteen het woordje Roeria aande lippen van de reushing. Alleen de reusat niet. Hij keek toe, en hij voeldezícherg gelukkig.Vant hij was vijfentachtíg jarenalleengeweest,en hij had nu ineensacht vrienden.En toen ze zoveelhaddengegetendat ze allemaalpijn in hun buik hadden,gingenze slapen, en niemandhoefdemeeruit te kijken. De reuskeekzelf uit! En wie werd de volgendeochtendhet eerstwakker?- De VandelendeTak. Hij keek om zich heenen hij merkte dat híj aande stokoudeeik vastzat,en dat hij geenMalwillempjeskruidmeerop zijn rug had. 'Dan heb ik het zeker allemaalgedroomd,'dacht hij bii zíchzelf en hij viel met, nachten. eenweerin slaap,en hij sliepnog twaalfhonderdnegenennegentig 'Komaan, we moetenv/eer eensopstaPEn even later zeídenTanja en Martijn: pen.' Iedereenkreegeenhand vanzei Alexander,die nog een paar weken bij zijn
áÊ:: Ëéi:!'<"' -'+lQ
ti/
'\vr.: :.)- -
.)
'\irt'):5-. 4t
nieuwe oom bleef. En de Bril die nooit meeruit eenwinkel hoefdete hangen,en die nu eindelijk door iemandwerd gebruikt. En het woordje Roeria, dat nu ook een doel had, en nu niet meertussenRoerfluit en Roerijzer in zat- maar in een roverspreuk.En onderkoningMalwillem de Eerste,die nu wuifde als een echte vorsr. En natuurlijk de reus Schuifelband,die de aardigstereuswas geblekenvan 'Dag do' hadden geroepen' liepen de wereld. En toen ze in de trompet nog even ze naat de bushalte,en daar namenze de bus die terugreednaar hun eigen eind van de wereld. 'FIet was me wat,' zeiMartijn onderweg. 'Zeg dat wel,' zeíTanja Kort daarnawaren ze weeÍ in hun eigen stad. En toenzein de Groote Straat kwamen, zagen ze op een stoepje een jongetje zítten dat huilde. Vant het blijft een moeilijk leven.
46
DRUKvONi eCo, lÉr5r