Het was eind augustus van het jaar 3441, Terraanse tijd. Perry Rhodan, die enkele maanden geleden vanuit de Galaxis Gru...
5 downloads
387 Views
721KB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
Het was eind augustus van het jaar 3441, Terraanse tijd. Perry Rhodan, die enkele maanden geleden vanuit de Galaxis Gruelfin naar de Aarde was teruggekeerd, stond voor de brokstukken van wat met eeuwenlange inspanning moeizaam was opgebouwd. Hij liet de Marco Polo op de ruimtehaven van Terrania achter en ging met zestig andere inzittenden, waaronder Gucky en Atlan met de Good Hoop II, een speciaal korvet, opnieuw onzekere avonturen tegemoet. Perry Rhodan is van plan de 'zwerm' te onderzoeken. Hij gaat er van uit dat het hem zal lukken een middel te vinden tegen de manipulaties van de zwaartekrachtconstante door de zwerm die een versuffing van de meest intelligente wezens tot gevolg heeft. Of dat hij de heerser van de zwerm ervan kan overtuigen dat hij de melkweg niet moet doorkruisen. Ook Reginald Bull is dicht bij de zwerm. De staatsmaarschalk en zijn mensen bieden hulp voor zover ze dat kunnen. Maar wat gebeurt er intussen op Aarde? Hier en daar is vooruitgang geboekt. Het is voor de kleine, uitgeputte en overbelaste groep van Galbraith Deighton en Roi Danton onmogelijk om alle problemen aan te pakken. Een onbekende maakt gebruik van de netelige situatie. Hij streeft naar de macht en wordt daarbij geholpen door de BANDIETEN VAN TERRANIA...
HOOFDPERSONEN IN DEZE ROMAN: Serkano Staehmer - Een tolk begint aan een levensgevaarlijke opdracht. Galbraith Deighton - Het hoofd van de SolAb laat jacht maken op de grote onbekende Dada - Aanvoerder van een groep bandieten Memo - Een ecialist op het verkeerde pad Grohaam Opinzom - Een man die geen opwinding kan verdragen Perry Rhodan - De opperregent komt voor een kort bezoek terug naar Terrania
2
1. Dada. Het is een verdomd harde job met een bende van honderd versuften door de jungle van beton te trekken. Ze zijn moeilijker bij elkaar te houden dan een zak vol vlooien en het is nog moeilijker ze in het gareel te houden. Zelfs een eenvoudige zaak als voor voedsel zorgen kan een levensgevaarlijke onderneming worden. Toch lagen er tonnen vers vlees voor het grijpen. We hoefden alleen maar naar de dierentuin te gaan en een paar exemplaren uit te zoeken die ons eetbaar leken. Terwijl ik met het grootste gedeelte van mijn mensen buiten de dierentuin wachtte en de omgeving bewaakte, stuurde ik er Moro, Ole en Vast op uit om in de buurt uit te kijken naar een bewaker. Ik nam niet aan dat Danton en Deighton een van hun mannen de dierentuin lieten bewaken. Op de eerste plaats waren ze niet zo erg snugger en op de tweede plaats werd de dierentuin van Terrania City tijdens de chaos volautomatisch verzorgd. Ik wilde geen risico lopen en stuurde de drie er dus op uit. Ik had hen nadrukkelijk gezegd dat ze geen barbaarse grapjes moesten uithalen. Misschien klinkt het voor een man als ik, die al voor het instorten van de hele beschaving buiten de maatschappij stond, vreemd, maar ik hield niet van gruwelijke buitensporigheden. Wie onze belangen in de weg stond moest opgeruimd worden... maar snel en zonder geintjes. Toen de drie na twee uur terug kwamen merkte ik al van verre dat ze zich niet aan mijn bevel hadden gehouden. Memo, het versufte genie en mijn rechterhand, zei tegen me: 'Die zijn nog in de roes van het moorden.' Argwanend vroeg ik aan de drie: 'Hebben jullie moeilijkheden gehad?' Ze schudden hun hoofd en giechelden als jongens die een streek hebben uitgehaald. 'Geen moeilijkheden Dada', antwoordde Moro tenslotte. Hij was een van mijn intelligentste mensen hoewel hij verstandelijk nauwelijks te vergelijken was met een normale jongen van acht jaar. 'Was er geen bewaker?' vroeg ik nu rechtstreeks. 'Ach wat', zei Moro met een akelige grijns. Mijn stem kreeg een dreigende ondertoon. 'Je weet dat ik jullie verboden heb je op een bewaker af te reageren.' Moro keek grenzeloos verbaasd. 'Heb je dat gezegd, Dada? Ik ben het glad vergeten. Maar het maakt niets uit want er was helemaal geen bewaker.' 'Geloof je hen zomaar', stookte Memo. 'Ik zie toch aan die kerels dat ze een smerig geintje hebben uitgehaald.' Ik luisterde niet naar hem. Soms werkte hij me zo op de zenuwen dat ik hem het liefst naar de hel had gestuurd. Maar helaas had ik hem nodig. 'De kust is veilig', verzekerde hij me. IJverig knikkend voegde Vast er aan toe: 'Ja ja, en we hebben ook al voorbereidingen voor de grote smulpartij getroffen.' Moro draaide zich om en sloeg Vast met een klap neer. 'Idioot!' riep hij woedend. 'Dat was toch een verrassing voor Dada.' Ik keek snel naar Memo. 'Wat voor verrassing?' vroeg ik. Moro keek naar de grond en schraapte onrustig met zijn voet door het stof. 'Nou', begon hij aarzelend. 'Toen we door de dierentuin liepen, kwamen we ook bij het hoofdgebouw. Je weet dat daar alle schakelinstallaties zitten waarmee de verdedigingsschermen en de kooien van de dieren gecontroleerd worden.' Moro straalde nu over zijn hele gezicht. 'En het is ons gelukt.' Ik hoefde niet meer te vragen wat hen gelukt was. Op dat ogenblik zagen we allemaal het effect van wat Moro had gedaan. Uit de poort van de dierentuin kwam een reeks kleine exotische dieren die tussen de huizen verdween. Toen hoorden we een enorm gedreun, de
3
bomen in het park van de dierentuin zwaaiden op en neer en er kwam een sauriër tevoorschijn. Het leek alsof het verschijnen van het monster uit de oertijd een teken was. Uit alle delen van het park kwamen nu dieren... Het waren roofkatten, reuzenspinnen, hagedissen en sauriërs van duizenden verschillende planeten van de Galaxis. En roofvogels van allerlei soorten en grootten vlogen op van de bomen en verdwenen boven Terrania City. En toen zag ik de welsch, op wiens tere en zachte vlees ik het had voorzien. De roofkat met zijn soepele lichaam en tien gespierde poten aarzelde even bij de uitgang van de dierentuin. Toen hij ons zag met zijn drie ogen die een driehoek vormden op zijn terugwijkende voorhoofd, maakte hij zich met een grote sprong uit de voeten. Ik trok mijn straalpistool en schoot. Maar ik miste hem. Ik was de welsch kwijt... Hij was verdwenen in de betonnen jungle van Terrania City. 'Van het feestmaal zal wel niets komen, Dada', zei Memo naast mij. 'Die slimme Moro heeft de energieschermen uitgeschakeld, die de dieren gevangen hielden. Het is jammer dat hij uitgerekend de hoofdschakelaar heeft gevonden! Maar misschien is het een troost voor je dat hij je een plezier wilde doen, Dada.' 'Je moet me niet Dada noemen', viel ik tegen Memo uit. 'Je weet dat dat alleen voor de versuften geldt die mijn naam moeilijk kunnen onthouden.' 'Okay, Arlon', zei Memo. 'Maar denk er alsjeblieft aan dat ik ook een naam heb.' 'Goed, Memo', antwoordde ik. 'Jij heet Grielman Long en bent professor in de extracerebrale integratie ... en waarschijnlijk de enige ecialist die niet helemaal versuft is.' Toen er een enorme dikhuid uit de dierentuin kwam gaf ik mijn mensen een teken. Ze hieven een wild gebrul aan, zwaaiden met hun breekijzers en knuppels en laadden hun katapults. Tien minuten later was de dikhuid geveld en we hadden voor enkele dagen vlees. Ik had er spijt van dat het geen zacht sappig welschvlees was. Ik zocht naar Moro die me dit geintje had geleverd. Toen hij me aankeek wist hij meteen dat hem nog iets te wachten stond. 2. Dat was twee dagen geleden. Nu was het 21 augustus van het jaar 3441. Het was middag, maar daar merkten we niets van want we hadden ons in een metrostation teruggetrokken. Ik had mannen geposteerd bij alle ingangen en in de tunnel zelf.. Op deze manier beschermde ik me tegen onaangename verrassingen. Bovendien had ik groepjes van vier naar alle richtingen gestuurd om de omgeving te verkennen. De reden waarom ik juist dit station tot basis had gekozen, was dat de verlichting hier nog werkte. Elektrisch licht was in Terrania City een luxe geworden. Afgezien van de ontelbare krassen en opschriften op de muren was dit metrostation nog helemaal in orde. Memo noemde de kladderijen op de muren 'betonschilderingen', naar de schilderingen in de holen uit het stenen tijdperk. Ik stond voor een muur, waarop in hanenpoten geschreven stond: DOOD VAN DE BESGAVING. Ik moest even glimlachen. Ook ik was door de algemene A.I.-Golf minder intelligent geworden maar de schrijffout in het opschrift viel me toch op. 'Dat is een schande voor de mensheid', zei ik. 'Helemaal met je eens, chef, was Memo het met me eens. Ik spuwde. 'Schrijf jij het eens goed', vroeg ik de ecialist. 'Waarom?' 'Omdat ik het graag wil.' Memo bukte zich, pakte een stuk groen oliekrijt op en schreef in sierlijke letters op de muur: DOOD VAN DE BESCHAVING. 'Nu vind je jezelf zeker enorm slim', plaagde ik. 'Ik heb alleen gedaan wat je me hebt opgedragen', verdedigde de ecialist zich.
4
Ik keek naar hem. Hij was klein en verwaarloosd zoals wij allemaal. Maar op een belangrijk punt verschilde hij van de versufte mensen van mijn groep: In zijn ogen zag ik verstandige lichtjes blinken; bij de anderen was dat niet het geval. 'Waarom gehoorzaam je mij zo braaf?' vroeg ik hem. 'Je hebt het helemaal niet nodig om je door mij te laten commanderen. Je bent intelligent en geleerd genoeg om een weg te vinden in dit gekkenhuis.' 'Ik hoor bij jou', antwoordde hij. Nadat hij over zijn lippen had gelikt ging hij verder: 'Je bent nog altijd mijn patiënt, Arlon. Wat er ook gebeurt ik blijf me verantwoordelijk voor je voelen.' 'Je hebt een aardig schuldcomplex', zei ik hem recht in zijn gezicht. 'Je voelt je schuldig omdat je mij, een erkend misdadiger uit de gevangenis hebt bevrijd en hebt gebruikt voor je onwettige experimenten. Geef maar toe dat je bang bent om mij los te laten op de mensheid.' 'Ik heb niets onwettigs gedaan', verdedigde de ecialist zich. 'Mijn methode om door een hersenoperatie een asociaal mens te resocialiseren, is niet onwettig. Die methode is alleen nog niet erkend. Maar in jouw geval zie ik dat ik op de goede weg ben.' Ik lachte. 'Noem jij dat een geslaagd resocialisatieproces als ik met een bende plunderend en moordend door Terrania City trek?' 'Ik zie in jou alleen maar een slachtoffer van de grote verandering', antwoordde hij. 'Maar mijn operatie is gelukt. Want terwijl miljoenen mensen versuften bleef jij behoorlijk intelligent.' 'En hoe komt het dat jij niet bent gedegenereerd?' vroeg ik hem. 'Ik heb dezelfde operatie op mezelf uitgevoerd', antwoordde Memo. 'Daarvoor had ik niet veel meer nodig dan een goed geprogrammeerde medo-robot.' 'Je bent werkelijk een genie', zei ik bewonderend. Soms haatte ik de professor maar ik had hem nodig. Zijn dikdoenerij en de manier waarop hij me duidelijk maakte dat ik geestelijk nog niet tot aan zijn knieën reikte, werkte me op de zenuwen. Van de andere kant had ik vaak profijt gehad van zijn raadgevingen. Het was ook prettig dat hij mij nooit lastig viel met morele en ethische praatjes. Blijkbaar was hij met mij van mening dat nieuwe levensvoorwaarden ook nieuwe normen met zich meebrengen. 'Ik ben geen genie, alleen maar een ecialist', zei Memo. 'Alles wat ik kan en wat ik heb gepresteerd dank ik aan de extracerebrale integratie. Het ecialisme is een oude wetenschap. Al meer dan duizend jaar geleden probeerde een man, die Flensh Tringel heette, de mensen te wijzen op het gevaar van het specialisme. Hij wilde met het ecialisme alle hersenfuncties van de mensen integreren. Hij wilde dat de mensen zich niet op één gebied specialiseerden maar algemene kennis op veel gebieden opdeden. Dat is ecialisme. Een ecialist moet tegelijkertijd psycholoog, bioloog, cyberneticus en ambachtsman zijn. Natuurlijk weet een ecialist bijvoorbeeld niet zo veel als een galacto-psycholoog van diens specialisme. Maar een ecialist moet genoeg begrippen uit de galacto-psychologie kennen om met succes te kunnen improviseren. Ik geloof dat het ecialisme alleen daarom niet heeft doorgezet omdat het een aanval op het specialistendom is...' 'Hou nu eindelijk eens je mond!' onderbrak ik Memo, anders had hij nog uren doorgepraat over zijn stokpaardje. Een uur later kwamen mijn verkenners terug. Vast, die een van de groepjes had aangevoerd, vertelde opgewonden over een ondergrondse hal waarin treinen stonden. Uit zijn woorden bleek dat de energievoorziening van de hal nog werkte. We braken meteen op en verplaatsten onze basis naar die hal. 'Wat wil je hier?' vroeg Memo. 'Deze gigantische ruimte is met de honderd man die je hebt helemaal niet te verdedigen.'
5
'Dat is ook helemaal niet belangrijk', antwoordde ik. 'We zullen hier toch niet lang blijven. Het gaat mij om de treinen. Met een ervan kunnen we veel sneller bij de rand van de stad komen.' Het gebeurde niet vaak dat ik een idee had voor Memo op dezelfde gedachte was gekomen. Maar nu merkte ik tevreden dat ik hem voor was geweest. 'Ja, je hebt gelijk', was Memo het met me eens. 'Met een trein zijn we veel sneller bij de belangrijke basis die door Roi Danton en Galbraith Deighton wordt bewaakt.' 3. Iedere nacht kwam de droom terug: Ik zit tegenover Danton - Deighton. Tussen ons staat een 3-D-schaakspel. Ik kan maar vaag de gestalten van mijn twee tegenspelers zien. Als ze bewegingen met hun handen maken zie ik alleen maar onduidelijke strepen. Danton verzet zijn koningspion. Ik zet mijn paard op C3. Dan doet Deighton een vreemde zet. Hij slaat met zijn toren een pion en komt daarmee op H5. Dat irriteert me. Ik zweet. Het zweet gutst over mijn voorhoofd. Ik kan de bedoeling van de zet van Danton-Deighton niet ontdekken. Wat voor tegenzet kan ik nu doen? Zet ze schaakmat! eist mijn innerlijke stem. Ja, dat zal ik doen. Maar hoe? Zet alles op alles! raadt mijn innerlijke stem mij aan. Ja. Maar hoe kan ik hem verslaan? Veeg ze van het bord! beveelt mijn innerlijke stem. Ik spring met een woedende schreeuw op, stort me in de kubus van het 3-D-schaakspel en veeg alle stukken van de tegenspelers met handen en voeten weg. Danton-Deighton verbleken. Ik ben de stralende overwinnaar. Zo is het goed, prijst mijn innerlijke stem me. Vernietig hun bases, dood Danton en Deighton en vertrap hun medewerkers. Doe alles om de pogingen om recht en orde te herstellen, in de kiem te smoren. Ik zweer dat ik dit zal doen! Met deze eed vervaagt mijn droom. Iemand schudde me wakker. 'Ole is terug', hoorde ik de stem van Memo. 'Hij heeft een interessante ontdekking gedaan.' Ik was meteen helder. 'Wat is er?' Ole, die in zijn zak nog een identiteitsbewijs met de naam Joannes Olennson had, veegde met de rug van zijn hand het speeksel van zijn mond en vertelde toen: 'Ik ben met Tyll en Rick door de lange tunnel gelopen. We zijn voorzichtig geweest zoals je ons had opgedragen, Dada. Erewoord, we hebben ons aan je orders gehouden. We hebben twee reptielen uit de dierentuin, die we in de tunnel tegenkwamen, zonder lawaai te maken gedood. Tyll moest er aan geloven. Maar hij heeft niet eens geroepen voor hij stierf. Zo zie je, Dada, dat we ons aan je orders hebben gehouden. En dat was goed want even later kwamen we bij een metrostation, waar een andere bende zijn basis heeft.' 'Weet je welke bende dat is?' vroeg ik. Ole knikte enthousiast. 'Het is de bende van Neiko. Ik heb die dikke zelf gezien.' Ik voelde een ziedende woede in mij opkomen. 'Geen vergissing mogelijk?' 'Erewoord, Dada. Ik heb hem met mijn eigen ogen gezien.' 'In orde, Ole. Je bent een beste jongen.' Ik gaf hem een extra rantsoen vlees en stuurde hem weg. Ik keek Memo aan. 'Je wilt wraak op hem nemen', zei hij. Het was een constatering. Toen ik niet antwoordde ging hij verder: 'Ik kan begrijpen dat je hem haat. Hij heeft tenslotte onze schuilplaats
6
geplunderd toen wij tweeën nog alleen waren. Maar geloof je dat je al sterk genoeg bent om hem nu aan te kunnen? Hij heeft twee keer zoveel mensen als jij.' 'Ik ben niet bang voor hem.' 'Moed alleen is niet voldoende', zei Memo aarzelend. 'Bovendien hebben we ons voorgenomen het hoofdkwartier van Danton en Deighton te vernietigen. Hoe wil je dat doen als Neiko Garnish je bende uitdunt?' 'Je zult wel een list bedenken', zei ik. 'Je zult iets bedenken waarmee we de bende van Neiko kunnen vernietigen zonder dat we onze eigen mensen in gevaar brengen.' 'Dat zal ik niet doen', antwoordde Memo. 'Ik heb al te veel op mijn geweten. Ik wil niet ook nog een massamoordenaar worden.' Ik sprong op, pakte Memo bij zijn riem en drukte hem tegen de muur. 'Je zult een plan uitwerken om Neiko te vernietigen', beval ik woedend. Memo was al helemaal blauw in zijn gezicht toen hij knikte. 'God moge het me vergeven', fluisterde hij. 'Maar ik heb geen andere keuze.' 'Toch wel, je kunt als martelaar sterven!' Ik schoot hard in de lach maar ik werd meteen weer ernstig. 'We gaan nu eerst een uitstapje maken om de omgeving van de basis van Neiko te verkennen. En dan moet je binnen korte tijd een plan uitwerken.' 'We kunnen ons die tocht besparen', zei Memo. 'Ik heb de automatische centrale gevonden. Daar staan alle tunnels met de stations op kaart.' Ik volgde hem vanuit een van de wagons waar ik sliep naar de automatische centrale. Daar bracht Memo me naar een twee meter hoog projectiescherm van melkwitte kunststof. Hij ging voor het bedieningspaneel staan en drukte op de knoppen alsof hij zijn hele leven niets anders had gedaan. 'Terwijl jij sliep heb ik hier een beetje rondgekeken', legde hij me uit. Toen wees hij naar het enorme beeldscherm, waarop een schematische weergave van het hele metronet van Terrania City was verschenen. 'Alle tunnels zijn aangegeven. We zijn ongeveer in het centrum.' Hij liep naar het beeldscherm en wees op een station. 'En hier is de basis van Neiko, dus ongeveer zeven kilometer hier vandaan. Ik zal je nu een vergroting van dat station laten zien.' Hij drukte op een paar knoppen en toen verscheen de plattegrond van een station op het beeldscherm. Ik zag dat het een klein station was met maar één lijn. Bij de ingang was een opgaande en een neergaande roltrap en bovendien was er een noodtrap. Er was geen anti-zwaartekrachtlift. Maar er was wel een toegang voor het onderhoudspersoneel en nog een trap voor de winkels in het station. Terwijl ik deze gegevens nog in mij opnam begon er een plan in mij te rijpen. Ik luisterde nauwelijks naar Memo die je juist probeerde uit te leggen hoe we door de tunnel op te blazen Neiko konden insluiten en tot capitulatie konden dwingen. 'Je kunt je dan op Neiko wreken zonder dat het veel mensenlevens kost', zei hij. 'Als hij geen uitweg meer ziet zal hij een duel met je moeten aangaan. Je verslaat hem en zijn mensen zullen zich bij jouw bende aansluiten.' 'Je plan bevalt me niet', zei ik. 'Ik wil een totale overwinning. Ik wil de bende van Neiko met wortel en tak uitroeien.' Memo verbleekte toen hij mijn vastbesloten gezicht zag. 'Wil je dat doen?' Ik knikte. 'Ik weet ook al hoe. Ik moet alleen nog weten of het gedeelte van de tunnel, waar Neiko zit, ook van energie wordt voorzien. Kun je mij dat vertellen?' Memo aarzelde maar toen ik hem bedreigde gaf hij toe. Hij liet een plattegrond van de omgeving van het door Neiko bezette station op het beeldscherm projecteren. Daarop waren de energiekabels duidelijk aangegeven. Dat had weliswaar betrekking op de situatie voor 29 november 3440, dus voor de datum waarop Terra getroffen was door de A.I.-golf,
7
maar Memo beweerde dat de hal en het station waar Neiko zat nog steeds van energie werden voorzien. Hij voegde er aan toe: 'En dit energiestation, dat ongetwijfeld wordt bediend door niet versufte mensen, ligt maar een paar honderd meter van de basis van Neiko.' 'Dat is interessant', zei ik. 'Als het klopt dat het station van Neiko ook in het energienet is opgenomen, is mijn plan uitvoerbaar. Ik zal ze allemaal met een klap verpletteren.' 'Wat ben je van plan?' Ik vertelde het hem: 'Ik zal er een paar mensen met onze hele voorraad springstoffen op uit sturen. Ze moeten de springlading aanbrengen boven het station zodat het door de explosie zal instorten. Neiko en zijn mensen moeten dan de tunnel invluchten om niet onder het puin bedolven te worden. Ze zullen denken dat ze twee vluchtmogelijkheden hebben, maar dat klopt niet. Als ze van ons weg willen vluchten staat hen een pijnlijke verrassing te wachten. Want daar zal ik alle boogschutters en alle mannen met katapults posteren. Neiko kan dus alleen de tunnel in onze richting gebruiken. En hier wacht ik hen op met een trein. Als Neiko ver genoeg in de tunnel is en niet meer terug kan, vertrek ik met de trein.' Toen ik zag dat Memo begon te trillen en het zweet van zijn voorhoofd veegde, wist ik dat mijn plan veel succes beloofde. Ik begon met de voorbereidingen. Toen het geluid van de reeks ontploffingen was weggestorven en ons zwakke drukgolven bereikten, begon het grote wachten. Ik had de trein tot op anderhalve kilometer van de basis van Neiko gereden. We hadden alle lichten uitgedaan, het was volkomen donker om ons heen. Memo stond naast me in de cabine van de bestuurder. Ik merkte alleen dat hij er was aan zijn reutelende adem. Ik had het raam aan de linkerkant omlaag gedraaid en luisterde ingespannen. Mijn mensen hielden zich aan mijn orders en waren erg stil. In de verte hoorde ik geluiden van een gevecht maar ook van dichtbij kwamen geluiden. En toen twijfelde ik niet meer: Neiko en zijn mensen kwamen naar ons toe. Ze waren argeloos in de val gelopen! Mijn handen trilden een beetje van opwinding. Nu kwam het uur van de afrekening. Meer dan vijf maanden geleden waren Neiko Garnish met een paar mannen het ecialistisch centrum binnengedrongen. Memo en ik hadden ons daar verschanst. Destijds geloofde ik nog dat ik door een hersenoperatie een waardevol lid van de maatschappij zou worden. Maar toen kwam Neiko, nam het ecialistisch instituut stormenderhand in, plunderde het en sloeg ons in elkaar. Toen brak er iets in mij. Ik zwoer wraak te nemen. Nu was dat langverwachte ogenblik daar. In de duisternis hoorde ik roepen en voetstappen. Ik schatte de afstand op vijftig meter. Ik zette de verlichting en de motor tegelijkertijd aan. In de krachtige straal van de schijnwerper voor op de trein zag ik een groep verlopen figuren. Alsof het licht een magische kracht had bleven ze als verlamd staan, met hun hoofden gebogen en hun armen voor hun verblinde ogen geslagen. De trein begon te rijden. Ik voerde de snelheid op. Op dat ogenblik kwam er een grote dikke man naar voren. Hij duwde de versuften opzij. Neiko Garnish! Hij keek verblind in de schijnwerper. Plotseling brulde hij iets en draaide zich om. Hij moest gezien hebben dat het licht op hem af kwam. Hij had de juiste conclusie getrokken. Hij wilde zijn mensen opzij duwen om sneller te kunnen vluchten, maar ze vormden een dichte muur. Ik voerde de snelheid verder op. 'Dat kun je niet doen, Arlon!' riep Memo tegen me toen de eerste mannen van de bende van Neiko nog maar vijfentwintig
8
meter ver weg waren. 'En of ik het kan doen, professor!' en voerde de snelheid nog meer op. Voor me, in het licht van de schijnwerper, stoven de versuften uit elkaar. Ze wilden zich dicht tegen de gewelfde muur drukken. Maar dat zou hen niet helpen want de ruimte tussen de cilindervormige trein en de wand van de tunnel was niet groot genoeg; bovendien was daar een sterke zuigkracht van de lucht. De Neiko-bende was verloren! Rem! Ik verzette me tegen dit bevel en wilde nog sneller gaan rijden, maar mijn vinger, die de handel bediende, gehoorzaamde mij niet meer. Stop! Het bevel was zeer dringend. De dwang om te remmen werd zo sterk dat ik er aan moest toegeven. Ik deed nog een laatste poging om mij tegen de innerlijke stem te verzetten. Ik probeerde aan de dood van Neiko Garnish te denken; ik riep de dingen die hij Memo en mij had aangedaan terug in mijn geheugen. Maar het hielp niet. Mijn wil was niet sterk genoeg. De innerlijke stem die bevelen gaf, was sterker. Ik remde abrupt af. Een meter voor de roerloze Neiko Garnish kwam de trein tot stilstand. Zijn gezicht zag er in het licht van de schijnwerper lijkbleek uit. Maar ondanks het felle schijnsel stonden zijn ogen wijd open en keek hij recht voor zich uit. Jullie moeten elkaar niet tegenwerken, maar tot een akkoord zien te komen, zei de innerlijke stem. Samen zijn jullie sterk genoeg om de gemeenschappelijke vijand te verslaan. Jullie moeten niet onderling oorlog voeren. Ik stapte uit en liep naar Neiko. De opgekropte haat in mij zocht naar een uitweg. Ik voelde een sterke behoefte me op Neiko te storten, maar ik deed het niet. Ik liep naar hem toe en gaf hem een hand. Tegen mijn wil zei ik: 'Vlak in de buurt is een energiestation dat gerund wordt door nietversuften. Ik heb er plannen mee; ik ken alle details van het station. Het zal een makkie zijn het te verwoesten. Wil je er aan meedoen, Neiko?' Ik deed het aanbod helemaal tegen mijn eigen wil. Neiko reageerde niet meteen. Toen hij zijn hoofd een beetje schuin hield alsof hij naar een geluidloze stem luisterde, wist ik dat hij onder dezelfde vreemde dwang stond als ik. 'Nee, ik ben iets anders van plan met mijn mensen', zei Neiko. We namen vriendschappelijk afscheid maar de haat in mij zocht nog steeds een uitlaatklep. 4. Mijn bijnaam Dada, had ik te danken aan de filosofische instelling van Memo. Toen we onze bende oprichtten had hij vaak nagedacht over de zinloosheid van de huidige situatie en er met mij over gepraat. 'In het jaar 1916, tijdens de eerste wereldoorlog, ontmoetten een paar dichters, schilders en musici elkaar', had hij mij verteld. 'Door het zinloze sterven van grote massa's mensen waren de gevoelige kunstenaars zwaar depressief. Ze gaven een reeks publicaties onder de naam Dada uit. Deze waren tegen de oorlog gericht. De schilder Walter Grosz, die bij de Berlijnse dadagroep hoorde, zei erover: 'We spotten en spuwden op alles, dat was Dada. We waren het complete pure nihilisme en ons symbool was het niets, het vacuüm, het gat. Als kunstenaars nu niet versuft zijn moeten ze zich ongeveer hetzelfde voelen. De condities zijn ideaal voor het dadaïsme, net zoals vijftienhonderd jaar geleden. De vernietiging van alle waarden, de versuffing van de menselijke geest, alles is zinloos. En wij, die berusten in deze zinloosheid, die door vernietiging van alle resterende waarden deze zinloosheid vergroten, wij zijn de moderne dadaïsten.' Ik hoorde graag dat Memo zijn plundertochten op zijn filosofische manier verontschuldigde. Daar moest ik ook aan denken toen we het energiestation omsingelden. Maar hoezeer ik ook probeerde mezelf te
9
verontschuldigen, ik kon de vergelijking van Memo niet meer toepassen. Ik kon mezelf niet meer zien als een revolutionair, die de basis legt voor een nieuwe ordening door de oude fundamenten om te halen. Ik plunderde niet om te leven, maar omdat ik plezier had in bandeloosheid. Ik vernietigde niet omdat ik opnieuw wilde opbouwen maar omdat ik wilde vernietigen. Mijn eigen excuus was dat ik niet op eigen initiatief handelde maar onder een soort doem. Ik was een willoze marionet. Ik had persoonlijk weinig belang bij de vernietiging van het energiestation. Toch zou ik het doen, daar was ik zeker van. De macht, die ergens in Terrania City was en mij in zijn ban had, verlangde het van me. Vernietig! En ik gehoorzaamde. Op mijn teken gooide de beide bij de ontluchtingskokers geposteerde mannen hun bommen met zenuwgas in de ondergrondse tunnels. Voor de mannen in het station het verdedigingsscherm konden inschakelen, moest het zenuwgas zijn werk gedaan hebben. Vast en een paar andere mannen liepen omhoog het station in. De anderen, waaronder ik, wachtten bij de hoofdingang. Een paar minuten later deed Vast de deur van binnenuit open. Hij had zware brandwonden opgelopen door de schoten uit straalwapens en hij kon zich nog maar met moeite bewegen, het effect van het zenuwgas. Toch was het hem gelukt de deur open te krijgen. Voor Vast stierf zei ik nog een paar prijzende woorden tegen hem en toen stormden we het station binnen. We stootten op maar weinig verzet. De bemanning van het energiestation was aangetast door het zenuwgas en had niet meer de kracht op ons te schieten. In de radiocentrale was een man die niet door het zenuwgas was aangetast. Hij gaf juist een noodoproep aan Galbraith Deighton door. Hij kwam er niet ver mee. Nadat het station was gezuiverd maakte ik alles klaar om het op te blazen. Mijn mensen hadden de wapens van het personeel verzameld. Later zou ik die onder de intelligentste verdelen. De gewonden werden naar buiten gebracht. Ik verliet als laatste het station. Een paar honderd meter verder trof ik Memo die daar op me had gewacht. Hij leunde met een spierwit gezicht tegen de muur en had juist gebraakt. 'Zo erg was het nu ook weer niet', probeerde ik hem gerust te stellen. 'Ik heb de nog levende mannen naar buiten laten brengen. Knap je daar niet van op, professor?' Hij maakte een ontkennend gebaar. 'Ik ben misselijk van iets heel anders', zei hij met trillende stem. Hij wees omhoog naar de rij huizen tegenover ons. Ik volgde met mijn blik zijn uitgestoken hand en zag een bonte chaotische zwerm gierachtige vogels die neerstreek op de vensterbanken. 'Het zijn de dieren die uitgebroken zijn uit de dierentuin', ging Memo verder. 'Het lijkt erop dat ze een besmettelijke ziekte hebben verspreid waarvan de symptomen braken en jeuk zijn. Die symptomen heb ik al een paar uur bij enkele van onze mensen opgemerkt.' 'Zo erg zal het wel niet zijn. Kop op, professor, we gaan Danton en Deighton halen', zei ik terwijl ik op mijn borst krabde, waar ik plotseling vreselijk jeuk had. De onheilspellende drang in me dreef me verder: Vernietig! 5. Galbraith Deighton. '... de lucht is vol zenuwgas. Ik kon mij als enige terugtrekken in de radiocentrale. Als deze noodoproep wordt onderbroken, weten jullie dat de indringers me gevonden hebben. Deze misdadigers gaan methodisch tewerk. De overval werd weliswaar uitgevoerd door versuften, maar er moet een slim brein achter zitten. We hebben te doen met een verdomd goed georganiseerde bende. Hun aanvoerders zijn uitstekende strategen
10
...' Ik zette de band waarop de noodoproep was opgenomen, af. Verdomd goed georganiseerd... Uitstekende strategen..., klonk het na in mijn hoofd. Als het bij de overval op het energiestation zou gaan om een enkel geval, zouden deze woorden niet zo'n zware betekenis voor me hebben gehad. Maar de overvallen op onze verzorgingsinstallaties en allerlei soorten stations en posten kwamen de laatste tijd zo vaak voor dat de situatie bedenkelijk werd. En de aanvallen werden steeds uitgevoerd met zo'n precisie dat ze onmogelijk gepland konden zijn door versufte mensen. Er moest inderdaad een slim brein achter zitten. Waarschijnlijk waren het mentaal gestabiliseerden met een misdadige inslag die gebruik maakten van de noodsituatie. Daarmee bedoelde ik niet de aanvoerders van de verschillende bendes die Terrania City onveilig maakten. Ze waren meestal betrekkelijk intelligente mannen die niet zozeer getroffen waren door de algemene versuffing als de andere mensen. Maar zij waren alleen uitvoerders. Op de achtergrond moest er een macht zijn, die hen stuurde en die de overvallen organiseerde en coördineerde. Ook zonder deze terreurbendes was de situatie al erg genoeg - nu was deze bijna hopeloos. Ik wilde juist de radiocentrale verlaten toen ik door een radiotechnicus van de hypercomafdeling geroepen werd. Waarschijnlijk had hij weer een paar geluidsbanden, waarop hulpoproepen uit alle delen van de Galaxis waren opgenomen. Sinds de zwerm negen maanden geleden onze Galaxis was binnengedrongen, hadden we in onze basis buiten Terrania City zoveel s.o.s.-oproepen ontvangen dat we een eigen analyseafdeling hadden moeten inrichten. Intussen kwamen er steeds meer bandopnamen in ons archief die afgehandeld moesten worden. Het was onmogelijk alle in nood geraakte mensen de noodzakelijke hulp te geven. Vanuit Terra konden we zo goed als niets doen. We moesten zelf het hoofd boven water zien te houden. Daarom kon ik me onmogelijk persoonlijk bezighouden met de binnenkomende noodoproepen. Dat wilde ik de radiotechnicus uitleggen. Maar toen bedacht ik iets anders. De hersenimpulsen van de radiotechnicus hadden geen betrekking op een nieuwe catastrofe. Het leek me eerder dat zijn emoties betrekking hadden op een positieve gebeurtenis. En dat klopte in zekere zin ook. De radiotechnicus zei me dat Perry Rhodan vanaf de Good Hope II contact met ons had opgenomen en een overzicht van de situatie wilde. Ik ging op de plaats van de radiotechnicus achter de hypercom zitten. Het gezicht, dat mij vanaf het beeldscherm van de hypercom aankeek, stond ernstig en gesloten. De gezichtsuitdrukking van Perry Rhodan deed vermoeden door welke zorgen en moeilijke situaties hij werd geplaagd. Na zijn terugkeer uit de Galaxis NGC 4594, moest hij constateren dat het zonne-imperium - en de hele melkweg - bijna alleen nog door versufte mensen werd bewoond. Na een korte begroeting zei ik ter inleiding: 'Aan de horizon van onze goede oude Aarde begint zich weer een lichte streep af te tekenen.' Perry Rhodan glimlachte. 'Als eerste gevoelsmechanicus ken je wel de emoties van anderen, maar je kunt je eigen emoties slecht verbergen. Vertel maar!' Ik zichtte: 'Ik zal beginnen met de moeilijke zaken. De bendevorming in Terrania City neemt steeds ernstiger vormen aan. Ook in andere steden zijn er plunderaars en terroristen, maar dat zijn bijna allemaal versuften die het slachtoffer zijn geworden van hun ontwaakte oerinstincten. Hun misdaden zijn toe te schrijven aan een sterke drang tot zelfbehoud. Maar in Terrania City zijn de bendes goed georganiseerd. Ik denk dat er een onbekende macht achter steekt en ik zal meteen maatregelen nemen.' 'Richten deze georganiseerde bendes veel schade aan?' vroeg Perry Rhodan.
11
Waarheidsgetrouw zei ik: 'Ze richten iedere denkbare schade aan. Nog maar vier dagen geleden drongen zij de dierentuin binnen en verwoestten daar de schakelcentrale. Toen de energievoorziening voor de krachtenvelden en de energetische sloten van de speciale kooien uitvielen, konden de dieren ontsnappen. Duizenden dieren zwerven nu door de stad en maken deze onveilig. Bovendien hebben ze een besmettelijke ziekte verspreid, die wel niet levensgevaarlijk is maar die zeer onaangename bijverschijnselen heeft.' Ik pauzeerde even en ging toen verder: 'Wat betreft die georganiseerde bende zal ik zo snel mogelijk optreden. Ik heb hier een USOspecialist die veel ervaring heeft met de bestrijding van misdadigers. Ik verwacht veel van hem.' Perry Rhodan zei tevreden: 'Ik ben blij te horen dat je de misdadigers kunt bestrijden zonder veel mensen in te zetten. We moeten er steeds goed van doordrongen zijn dat er maar zeer weinig mensen zijn die gespaard zijn gebleven voor de versuffing. Denk er alsjeblieft in de toekomst ook aan dat we iedere man in het gevecht tegen de chaos hard nodig hebben. Ik hoop dat je in je basis veilig bent voor de bendes. Het is belangrijk dat de bunkers behouden blijven want die moeten in de strijd tegen het hoofdgevaar - de zwerm - dienen als contacten communicatiecentrum. Bij jou komen alle lijnen samen, Deighton.' 'Ik ben me volledig bewust van het belang van deze basis', verzekerde ik hem. 'Daarom doen we alle mogelijke moeite om die in stand te houden. Bovendien organiseren we overal op Aarde stabilisatiekernen om het leven zo snel mogelijk enigszins te normaliseren. Een paar van mijn mensen maken voortdurend inspectiereizen naar deze kernen die wij overal op Terra gesticht hebben. Helaas zijn er nog te weinig van zulke kernen omdat we niet genoeg mensen hebben die deze kunnen leiden. Er zijn stomweg niet genoeg normale mensen. In de landbouw gebruiken we al ettelijke opgeleide mensen die enigszins normaal zijn gebleven. We hebben heel goede ervaringen met ze. Ondanks alle moeilijkheden kan ik zeggen dat deze stabilisatiekernen een buitengewoon veelbelovend begin zijn.' 'Krijg je steun van homo superior?' vroeg Rhodan. Ik knikte terughoudend. 'Sommige leden van de groep h.s. geven ons daadwerkelijke hulp. Vanwege hun opvattingen kunnen zij niets anders doen dan de versuften helpen. Maar omdat ze proberen de techniek volledig uit te roeien en de mensheid terug te brengen naar de natuur, kunnen we ze niet gebruiken in de stabilisatiekernen. Bovendien zou ik willen dat h.s. ons veel meer helpt. Misschien levert een gesprek met de vijftig eerste sprekers iets op. We zien wel.' 'Als ik goed ben geïnformeerd is het klimaat op Aarde weer genormaliseerd', zei Rhodan. Zoals bekend was het anderhalve maand geleden een bende versuften gelukt het meteorologische hoofdstation te veroveren. Door verkeerde schakelingen ontstonden er natuurrampen. 'Het weer is weer in orde', bevestigde ik. 'De herstelwerkzaamheden zijn in volle gang. De door ons gebruikte positronische robots hebben al een groot deel van de door het onweer ontstane schade hersteld. Ik ben tevreden met wat we tot nu toe bereikt hebben. Waar ik me werkelijk zorgen over maak zijn de georganiseerde bendes in Terrania City.' 'Let er op dat dit gevaar zich niet uitbreidt', raadde Rhodan mij aan. Toen veranderde hij van onderwerp. 'Ik ben op het ogenblik met de Good Hope in de wereldruimte en observeer de zwerm. Helaas hebben we tot nu toe nog niets definitiefs ontdekt over de ware aarde van dit fenomeen. Maar misschien wordt ons wachten beloond. Als ik de kans krijg zal ik binnenkort even naar de Aarde komen.' 'Dat zou voor onze mensen een enorme morele steun zijn, die
12
ze hard nodig hebben', zei ik. 'Intussen zal ik je voortdurend op de hoogte houden van de situatie op Terra.' We maakten een einde aan het hypercomgesprek. 6. Sinds ik met Roi Danton en een paar honderd mentaal gestabiliseerde mannen en vrouwen in het centrale zenuwstelsel van het zonne-imperium zit, hebben zich enige veranderingen voltrokken. Hier, op Aarde, en in de ruimte. Het stond intussen vast dat de chaos in onze melkweg nauw verband hield met de zwerm. Het was een gigantisch fenomeen, omhuld door enorme energieschermen. We hadden er niet eens een vermoeden van welke geheimen door deze energieschermen werden verborgen. Het was alleen zeker dat de zwerm door de melkweg trok en de oorzaak was van de algemene versuffing, die overal in de Galaxis chaos had doen ontstaan. Maar op basis van bepaalde gebeurtenissen, konden we vermoeden dat de zwerm een fantastisch universum bevatte. Dat bleek al uit de rogvormige schepen die soms uit de zwerm kwamen en met hun stekelige achterstevens onheil aanrichtten. Omdat ze met hun vreemde wapens de zwaartekrachtconstante op 5-D-basis konden manipuleren, werden ze 'manipulators' of kortweg manips genoemd. Hoewel het al een keer gelukt was aan boord van zo'n manip te komen en daar oppervlakkig onderzoek te doen, was men niets eigenlijks over het geheim te weten gekomen. Integendeel, het was nog groter geworden. En terwijl de zwerm door de melkweg trok verbrokkelde de beschavingen van alle volkeren van deze Galaxis. De ontelbare noodoproepen, die wij met onze krachtige radioapparatuur in de ondergrondse bunkers ontvingen, kwamen van ruimteschepen, ruimtestations en planeten. Overal heerste dezelfde radeloosheid, dezelfde grote chaos - overal had de A.I.-Golf om zich heen gegrepen en zijn slachtoffers opgeëist. Geen enkel volk was er van verschoond gebleven. Akonen, Arkoniden, Anti's en Blues waren evenzeer getroffen als de solaire mensheid en zijn bondgenoten. Hoewel we op Terra alles deden om de levensvoorwaarden te normaliseren was het tijdstip waarop we de situatie weer onder controle zouden hebben, nog niet in zicht. Toen de A.I.-Golf over de Galaxis kwam, hadden Roi Danton en ik bliksemsnel gereageerd. We hadden onmiddellijk de gigantische ondergrondse bunkerinstallaties van Terrania bezet. Daarmee konden we het ergste voorkomen maar onze maatregelen waren niet voldoende om het gevaar en de chaos te keren. Want tegenover onze zevenhonderd normale mensen stonden vijftien miljoen versuften die teruggevallen waren tot een staat van uiterste primitiviteit. Het leek uitzichtloos de Aarde van de ondergang te willen redden. Maar intussen hadden we al een paar goede successen geboekt. We hadden het voordeel dat we in de ondergrondse bunkers volkomen zelfstandig waren. Alles wat we nodig hadden om in leven te blijven, hadden we in overvloed. Onze atoomgenerators hadden onuitputtelijke reserves aan energie. We hadden voldoende levensmiddelen en bovendien installaties voor fotosynthese. We zouden voor duizenden jaren te eten hebben. Met de sterke en verreikende radio-installatie hadden we de garantie dat we niet afgesneden konden worden van de rest van de Galaxis. In de ondergrondse bunkerinstallaties waren we zo veilig als in de schoot van Abraham. Maar ook deze veiligheid was bedrieglijk. Als de bendes in Terrania City zich aaneen sloten en een aanval op ons deden zou het er slecht voor ons uitzien. Zo ver mocht het niet komen. Via de intercom vroeg ik Serkano Staehmer naar mijn kantoor te komen. Serkano Staehmer was galactisch tolk die voor de USO had gewerkt. Omdat hij mentaal gestabiliseerd was, was hij niet versuft.
13
Hij had een magere gestalte, maar was oersterk. Evenmin als men zou vermoeden dat hij zo sterk en taai was, kon je zien dat hij zeer intelligent was. Waarschijnlijk zou niemand zonder bewijs geloven, dat Serkano Staehmer zesendertig verschillende talen en honderdachtentwintig dialecten beheerste. 'Ga zitten, Staehmer', zei ik toen hij mijn kantoor binnen kwam. Ik ging ook zitten. Ik had tegen mijn adjudant gezegd dat hij me alleen voor zeer dringende aangelegenheden mocht storen. Staehmer was een man van weinig woorden. Hij was vroeger vaak op Lepso geweest en naast vele talen kende hij ook de gewoonten en het slang van de onderwereld. Hij was de juiste man voor deze opdracht. Ik legde hem de toestand in Terrania City uit en gaf hem alle gegevens die we over de bendes hadden verzameld. Staehmer bladerde deze door terwijl ik verder praatte: 'Als we genoeg mensen of positronische robots ter beschikking hadden, zouden we Terrania City systematisch kunnen uitkammen en de bendes uit hun schuilhoeken drijven. Ik persoonlijk geloof dat in zulke situaties groots aangepakte razzia's altijd nog het meeste succes hebben. Maar je weet even goed als ik dat we niet genoeg mannen hebben voor zo'n actie. We moeten dus noodgedwongen proberen met minder middelen toch een zo groot mogelijk succes te behalen.' Ik pauzeerde even. Staehmer keek op van zijn papieren. Hij keek me aan. Ik ging verder: 'Je kunt wel raden waarom ik je liet komen, nietwaar? Ik zou graag willen dat jij deze bendes gaat bestrijden. Pak het hard aan, maar vergeet niet dat het merendeel van de misdadigers versuften zijn, meelopers die plunderen om zich in leven te houden. Het gaat er ons vooral om de bendeleiders te vinden en onschadelijk te maken. Als we de leiders van de bendes uitschakelen hebben we al veel gewonnen. De meelopers zullen zich in alle windrichtingen verspreiden als ze zonder leiding zijn. Misschien kunnen we ze dan zelfs inpassen in onze nieuwe maatschappijordening. Ze kunnen dan nuttig zijn bij het opbouwen van de civilisatie. Vat dit alsjeblieft alleen op als een goedgemeende raad. Ik kan en wil me niet mengen in je eigenlijke werk. Je hebt ervaring genoeg om zelf beslissingen te nemen. Ik geef je volledig de vrije hand in het kiezen van je middelen en methoden, alleen wil ik dat je het einddoel goed in de gaten houdt. In feite moet je de grote onbekende, die de bendes leidt en stuurt, vinden.' Na deze lange toespraak pauzeerde ik even en voegde er aan toe: 'Ik verlang veel van je Staehmer, en ik kan je maar weinig ondersteuning geven. Wapens kun je zoveel krijgen als je wilt, maar de nodige mensen kan ik je niet bezorgen. Ik kan je niet meer dan vijf mannen meegeven. Verder twintig robots naar eigen keuze. Wat zeg je daarvan, Staehmer?' Nog voor hij antwoord gaf ving ik zijn afwijzende gevoelens op. 'Het spijt me', begon hij. 'Maar het...' Ik onderbrak hem. 'Laten we het er niet meer over hebben. Ik weet dat het krankzinnig is zes mannen af te sturen op terreurbendes. Het zou zelfmoord zijn. Daarom geef ik je het dubbele aantal mannen en robots. De actie zal nog steeds een zelfmoordactie zijn maar je kansen op succes worden iets groter. Meer kan ik helaas niet doen. Voor je beslist zou ik nog duidelijk willen maken wat het voor ons betekent de grote onbekende uit te schakelen die de bendes leidt.'
14
Ik pauzeerde even en wachtte nieuwsgierig op de reactie. Deze keer maakte ik niet de fout zijn emoties te filteren. Ik wilde me laten verrassen. Staehmer wachtte niet lang met zijn antwoord. 'Het spijt me, maar ik kan niet ingaan op uw voorwaarden', zei hij. Ik verborg mijn teleurstelling niet. Ik kon hem niets verwijten. 'Ik begrijp je situatie', zei ik om geen schuldgevoelens bij Staehmer te wekken. Ik wilde hem niet overhalen tot iets waartegen hij zich innerlijk verzette. Daarom zei ik nog eens: 'Ik heb volledig begrip voor je standpunt.' 'Dat betwijfel ik, Sir', zei Staehmer glimlachend. 'U liet me helaas niet uitpraten anders was dit misverstand niet ontstaan. Ik vind namelijk dat u mij niet te weinig mensen meegeeft, maar te veel. Ik zou deze opdracht graag in mijn eentje opknappen.' Even was ik sprakeloos. 'Ik moet toegeven dat ik daar stiekem op gehoopt had, Staehmer', zei ik. 'Maar ik wilde je het niet rechtstreeks voorstellen. Het is mogelijk dat je gedood wordt zodra je buiten komt. Het kan ook zijn dat het je lukt in een bende te worden opgenomen en zo de man met de touwtjes in handen op het spoor te komen.' Staehmer knikte. 'Het is een beproefde methode van de USO agenten te droppen in vijandige gelederen en diens organisatie van binnenuit te verzwakken. Waarom zou deze methode in dit geval niet werken?' 'Juist.' We waren het eens. Maar op een punt verschilden we van mening. Ik wilde Serkano Staehmer een uitgebreide technische uitrusting meegeven maar hij wees dat af. Hij stond er op alleen maar een paralysator en een kleine radio mee te nemen die hij gemakkelijk in zijn zakken kon verstoppen. 'Als ik teveel meesleep zou ik een te zeer begeerde prooi worden', gaf hij als reden voor zijn afwijzing op. 7. Serkano Staehmer. De man lag daar met verstuikte enkels. Op de raamkozijnen van de omliggende huizen wachtten de gieren. Op dat ogenblik wenste ik dat ik een straalwapen bij me had. Dan zou ik de aaseters een voor een hebben neergeschoten. Ik liep naar de dode man, tilde hem op en droeg hem naar een stuk straat die door leden van homo superior was opengebroken. In het beton zat een groot gat met aarde. Toen ik de dode had neergelegd, zocht ik een stok die ik als schop kon gebruiken en begon in de losse aarde te graven. Toen ik een diep gat had gemaakt, legde ik de dode man er in en gooide er aarde overheen. De gieren in de raamkozijnen vlogen teleurgesteld weg. Het schemerde al en ik moest een onderkomen voor de nacht zoeken. Het was niet goed 's nachts buiten rond te lopen. Omdat overal in Terrania City de stroom was uitgevallen, was de stad helemaal donker. Dat was de tijd van de roofdieren die uit de dierentuin ontsnapt waren. En het was de tijd van de plunderaars. De straat leek uitgestorven. Plotseling zag ik links van me in een portaal een schaduw bewegen. Ik trok mijn paralysator en schoot nog voor ik het doel goed kon zien. Ik schoot raak. Er klonk een felle schreeuw en uit het portaal kwam een klein meisje gerend. Ze wierp zich snikkend op het zwarte iets dat ik had neergeschoten. Ik stak mijn paralysator weg en liep naar het meisje toe. Toen ik vlak voor haar stond zag ik dat haar gezicht nat was van de tranen. 'Je hebt Peter doodgemaakt', zei het meisje met verstikte stem. Haar grote ogen waren een en al aanklacht. 'Peter' was een zwarte kater. Ik bukte me en aaide de gladde vacht van het neergeschoten dier. 'Hij is niet dood', zei ik tegen het meisje. 'Hij slaapt alleen
15
maar en zal gauw weer wakker worden.' 'Is dat waar? Is dat echt waar?' In haar ogen glom een hoopvol lichtje. 'Ik zou het graag geloven want ik houd veel van Peter.' 'Je kunt me gerust geloven.' 'Ik zal het doen', zei ze en aaide de kater over zijn vacht. Onze vingers raakten elkaar. Plotseling pakte ze mijn hand en drukte die stevig. 'Ik zal je geloven want je hebt een eerlijk gezicht. Niet zo'n brutaal gezicht als de andere mannen die mijn katten steeds doodmaken.' Ik werd nieuwsgierig. 'Heb je veel katten?' vroeg ik. Ze schudde haar hoofd. 'Nee, steeds maar een. Als hij wordt gedood krijg ik een andere.' Terwijl ik voor het meisje geknield zat hield ik de rij huizen aan de overkant scherp in de gaten. Ik zag nergens iets bewegen. 'We moeten je Peter hier weghalen', zei ik en tilde de kater op. 'Waar woon je?' Ze wees naar het portaal waaruit ze was gekomen. 'Ben je alleen?' Ze schudde haar hoofd. 'Ik ben samen met mijn zieke moeder.' Ze aarzelde en ging toen verder: 'We hebben het goed. We hebben veel eten, genoeg water en ook elektrische stroom. Ga je mee?' Ik ging met haar mee, de verlamde kater in mijn armen. Toen we door het portaal in de donkere hal kwamen, stortten zich twee gestalten op me. Dat had ik al half en half verwacht. Terwijl ik de dichtstbijzijnde aanvaller de roerloze kater tegen zijn gezicht gooide, trok ik mijn paralysator en schoot de andere in zijn been. Hij gaf een schreeuw van verrassing en ging door de knieën. Intussen had de eerste aanvaller de kater van zich afgegooid. Toen hij zich met een woedende schreeuw op mij wilde storten rende hij precies in de straal van mijn paralysator. Hij werd voluit in zijn gezicht getroffen en viel verlamd op de grond. Het meisje had het gevecht niet gevolgd maar was naar haar kater gerend. Ik liep naar de man wiens benen ik had verlamd. Hij lag met zijn buik op de grond en had een mes in zijn hand. Hij sleepte zich naar mij toe, zijn gevoelloze benen achter zich aan trekkend. Toen ik bij hem kwam wilde hij me met zijn mes steken. Ik schopte het uit zijn hand. Hij vloekte en zwaaide wild met zijn armen om zich heen. Hij werd pas kalm toen ik de paralysator voor zijn gezicht hield. 'Jullie wilden mij zojuist doden', zei ik nuchter. 'Waarom?' Hij wees naar het wapen. 'Jullie wilden dus mijn wapen', zei ik. 'Hebben jullie die truc met die kat al vaak gebruikt?' De man knikte. 'Kun je niet meer praten?' vroeg ik dreigend en richtte mijn wapen op hem. De man liet een ongearticuleerd geluid horen, sperde zijn mond wijd open en wees er met zijn wijsvinger naar. Ik wendde me af, waar zijn tong had moeten zijn, zat alleen maar een klein stompje. 'Het is wel goed', zei ik en ik keek hem pas weer aan toen hij zijn mond had dichtgedaan. Ik vroeg: 'Horen jullie bij een bende?' Hij schudde ontkennend zijn hoofd. Ik had het kunnen bedenken. Een bende met veel leden had geen listen of gemene trucs nodig om slachtoffers te lokken. Objectief gezien was de truc van de kat en het meisje heel handig, al was hij ook walgelijk. Ze lieten de kat los als ze een slachtoffer zagen. Het slachtoffer ging bij de eerste schrikreactie meteen in de verdediging en dan wisten ze welk wapen hij had. Dan kwam het meisje in actie. Het vertelde van haar zieke moeder en de levensmiddelenvoorraad en gaf zo het slachtoffer de illusie van een gemakkelijke buit. Een versufte zou de truc nauwelijks kunnen doorzien. Hij zou het meisje volgen naar de hal. Net zo als ik. Alleen was ik geen
16
versufte en ik had de truc doorzien. Maar de man die deze hele valstrik had verzonnen moest aardig intelligent zijn. Daar hield ik rekening mee toen ik zei: 'Jij blijft hier in de hal en bewaakt de ingang. Ik zal de nacht in dit huis doorbrengen. Probeer niet er stiekem van door te gaan, want dan zal het meisje ervoor boeten. Ik houd haar als gijzelaar.' Eerst begreep ik de smekende blik van de stomme man niet. Pas toen ik met het meisje in een kantoorvertrek kwam, werd het me duidelijk. Ik vroeg haar wie die man was. Ze antwoordde: 'Hij is mijn vader.' Het meisje sliep op drie stoelen die ik tegen elkaar geschoven had. In haar slaap omklemde ze de kater die nu niet meer verlamd was en die zich stevig tegen haar aandrukte. Wat een slechte tijden, waarin katten de warmte van mensen zochten en vaders hun zevenjarige dochters gebruikten als lokaas. En dat waren nog niet de ergste uitwassen. Ik had in een van de kantoorvertrekken een radio-ontvanger gevonden en die afgesteld op de frequentie van het hoofdkwartier. Ik ging in het venster zitten, keek naar de donkere straat en luisterde naar de radio. Terrania City was een spookstad. Alleen achter sommige ramen brandde licht. Dat kwam in de meeste gevallen van kaarsen, maar soms was er ook elektrisch licht. Omdat de stroom was uitgevallen moest die van aggregaten of batterijen komen die een paar gelukkige mensen hadden kunnen organiseren. De monotone stem uit de radio vermoeide me. De meldingen van steeds maar dezelfde rampen deprimeerde me. Vanuit een planeet waar delfstoffen gegraven werden zonden twee normaal gebleven ingenieurs steeds de boodschap uit dat ze werden aangevallen door een horde volkomen doorgedraaide bio-positronische robots. Een passagiersruimteschip, dat sinds het begin van de AI-Golf in het gebied van de Blues volkomen hulpeloos door de ruimte zweefde verzocht om hulp voor duizend versufte mensen. Het bericht werd uitgezonden door een vrouw, die zich na wekenlang verstoppertje spelen met de versuften, eindelijk in de commandocentrale kon redden. Vanuit een gekoloniseerde planeet kwam het bericht dat een stuurloos geworden slagschip van de solaire vloot op de enige ruimtehaven was neergestort. Er waren maar weinig hoopvolle berichten. Een ervan kwam van Olympus. Het kwam van Roi Danton die naar Olympus was gevlogen om Anson Argyris te helpen. Het luidde: De oogst zal spoedig binnen zijn. Een lichtpuntje onder de duizenden rampzalige berichten. Ik moest op een gegeven ogenblik bij het raam zijn ingeslapen. Toen ik mijn ogen open deed was het al licht. Uit de luidspreker van de radio kwamen nog steeds jobstijdingen. Het meisje sliep nog precies zoals ik haar de avond tevoren had neergelegd. De kat zat op de grond en likte zijn poten. Ik trok mijn paralysator en liep de trap af naar de hal. De stomme stond achter een pilaar met een zware ijzeren staaf in zijn hand. Van de ander ontbrak ieder spoor. De stomme keek me vol verwachting aan terwijl hij onbegrijpelijke geluiden voortbracht, waarvan ik zonder moeite begreep dat het vragen waren. Blijkbaar maakte hij zich zorgen over zijn dochter. Ik hield hem met mijn paralysator in bedwang en liep zonder iets te zeggen naar buiten. Ik liet hem met opzet in het onzekere over de toestand van zijn dochter. Misschien werd hij er zich daardoor van bewust hoe lichtvaardig hij haar leven tot nu toe op het spel had gezet; misschien kwam hij tot bezinning. Meer kon ik niet doen. Ik was geen missionaris, maar had een andere opdracht te vervullen. Ergens in deze jungle van beton zat een macht die ik
17
moest verslaan. En ik was nog geen stap dichterbij. Omdat ik nog niet in aanraking was gekomen met een bende besloot ik het lot een beetje te helpen. 8. De verwoeste straten lagen er nog even verlaten bij. De versuften waren bang voor de uit de dierentuin ontsnapte dieren en ze wantrouwden elkaar. Daarom gedroegen ze zich terughoudend en waagden zich maar zelden naar buiten. Maar nauwelijks was de verzorgingszwever geland of ze kwamen uit hun schuilhoeken. Eerst een paar en later in grote getallen. Het was steeds hetzelfde beeld. Nauwelijks was er ergens een zwever met water of proviand geland of de versuften kwamen in grote drommen tevoorschijn. Er was een ongeschreven wet dat ze elkaar in zulke situaties niet lastig vielen. Ik wachtte even tot er een grote mensenmassa was. Toen liep ik op mijn gemak naar de zwever. Galbraith Deighton had snel gewerkt. Ik had hem pas een half uur geleden gevraagd een zwever met water naar deze wijk te sturen. Ik hoopte dat dat me zou helpen. Omdat de georganiseerde bendes ook te lijden hadden onder het tekort aan water, hoopte ik hier een paar bendeleden te treffen. Ik had in een geplunderd warenhuis een kopje gevonden en meegenomen. Ik ging in de lange rij versuften staan. Ze hadden emmers, bekers en flessen bij zich, en een paar van hen vingen het kostbare nat in hun handen op. Toen ik aan de beurt was knikte ik de man bij de waterkraan nauwelijks merkbaar toe. We kenden elkaar uit de ondergrondse bunkers. Ik ging met mijn kopje een beetje opzij staan en dronk langzaam van het water. Nauwelijks had ik twee of drie slokken genomen of er kwamen twee mannen bij me staan die een tamelijk intelligente indruk maakten. Ik zag meteen dat het leden van homo superior waren. 'Slechte tijden, broeder', zei een van hen. 'Ja, slechte tijden', zei ik kortaf. Ik durfde niet te opvallend te laten zien dat ik niet getroffen was door de algemene versuffing. Daarom leek het me raadzaam niet veel worden te gebruiken. 'Dat is de vloek van de techniek', zei de andere h.s. 'Het is de rekening van het lot voor het machtsstreven van de mens. Nu moeten we ervoor betalen dat Perry Rhodan de grenzen overschreed die de natuur aan de mensen stelde. Omdat een enkele man de natuurlijke beperkingen niet erkende worden we nu allemaal gestraft.' Ik knikte. 'We worden bestraft.' 'Maar het is nog niet te laat', zei de eerste h.s. weer. De tweede ging daarop meteen door: 'Je bent sterk en je lijkt intelligent te zijn, broeder. Verlaat deze verloederde beschaving. Ga met ons mee naar de vrije natuur. We zullen je leren de natuurlijke gaven van deze wereld te vinden. En je zult het geluk weer kennen.' 'Geluk', zei ik dromerig en ik zag er werkelijk afwezig uit. Want op dat ogenblik kwamen er vier versuften aan met grote vaten op hun rug. Het waren containers van veertig liter. Daarom vermoedde ik dat de vier bij elkaar hoorden en er door het hoofd van hun bende op uitgestuurd waren om water te halen. Ik hield hen in de gaten terwijl ik naar het gezwets van de twee superiors luisterde. Plotseling trok een van hen aan mijn bloes. Daardoor kwam de riem waaraan mijn paralysator hing vrij. 'Gooi de wapens weg, broeder!' riep de ene h.s. hard tegen me. De versuften rondom ons begonnen op ons te letten. 'Bewijs datje in de vrede gelooft!' riep de andere. 'Gooi je wapen weg.' 'Val me niet lastig', zei ik grijnzend en trok mijn paralysator. De twee superiors lieten zich niet overbluffen. 'Hij is een soldaat!' riepen ze plotseling naar de versuften. 'Neem hem zijn wapen af voor hij er mee kan doden. Bevrijd hem van zijn dodelijke last en bekeer hem tot de vrede.'
18
Ik ontgrendelde de paralysator en mikte op de twee mannen. Er zat niets anders op dan ze te verlammen. Als ze verder gingen met mij te jennen kon ik in een moeilijke situatie komen. Daarom was ik vastbesloten te schieten als ze dichterbij kwamen. 'Broeder, bekeer je tot de wereldvrede, bekeer je tot de bevrijding van alle technische ballast.' Ik schoot. Een keer, twee keer - en verlamde hun benen. De vier versuften hadden de veertiglitercontainers op hun rug juist volgetankt en keken geïnteresseerd naar ons. Ik zag dat ze even kort met elkaar spraken toen riep een van hen naar mij: 'Kom naar ons dan ben je veilig voor die idioten.' De versuften rondom mij waren nog niet vijandig. Ze wachtten af. Maar omdat de twee superiors, die op de grond lagen, nog steeds luidkeels tegen me ketterden, was het maar een kwestie van tijd tot de versuften zouden toegeven aan een opwelling en zich op mij zouden storten. De twee mannen die de zwever vanuit de basis hierheen hadden gevlogen stonden klaar om mij in geval van nood te helpen. Ik hoopte dat ze niet zouden hoeven in te grijpen. 'Kom naar ons', drong een van de vier bendeleden weer aan. 'Ik wil jullie geen moeilijkheden bezorgen', zei ik en trok me langzaam terug. De vier schoten in de lach. 'Die stijfkop zien we wel terug.' Plotseling haalden de vier ijzeren stangen tevoorschijn, die ze verstopt hadden onder hun mantel. Ze liepen er dreigend mee naar de versuften. Er ontstond een geweldig tumult. De versuften schreeuwden en stoven als een kudde verschrikte schapen in alle richtingen weg. 'Nu opgedonderd allemaal', zei de woordvoerder van het groepje. Ik kon met de ontwikkeling tevreden zijn. In ieder geval had ik aansluiting met een bende gevonden. Maar lang duurde mijn triomfantelijke gevoel niet. Drie huizenblokken verder, in een zijstraat, gebeurde er iets waardoor mijn plan dreigde te mislukken. Toen het zonlicht door een wolkenbank brak, zag ik niet ver voor ons een zilverig glimmend net over de hele breedte van de straat gespannen. Ik riep nog een waarschuwing maar die kwam te laat. De man die aan het hoofd van het groepje liep zat er al in gevangen. Nauwelijks een seconde later verscheen er in de raamopening een reusachtig behaard lichaam dat door tien lange dunne poten werd gedragen. De drie schreeuwden en renden weg. Ik stond voor de keuze hen te volgen om aansluiting met een bende te vinden - of een gevecht met de reuzenspin aan te gaan. Toen ik het van angst vertrokken gezicht van de man in het spinnenweb zag, stond mijn besluit vast. De reuzenspin rende razendsnel naar de man. Toen ik mijn paralysator in de aanslag bracht was hij nog maar vijf meter van zijn slachtoffer verwijderd. Ik schoot met een zware lading maar miste de kop van het monster. Ik trof twee harig poten. De spin liep verder, de twee poten achter zich aanslepend. Ik schoot weer en trof nu de zijkant van zijn kop. Daar scheen de spin niet veel last van te hebben. Hij rende verder waarbij de scherpe kaken zenuwachtig op en neer bewogen. Hij was intussen bij zijn slachtoffer gekomen. Hij drukte zijn lijf tegen het slachtoffer en sloeg zijn acht gezonde poten er om heen. Zijn bovenkaak ging ver omhoog. Aan het uiteinde daarvan zaten gifklieren. Ik schoot weer. Deze keer werd het monster voluit getroffen. Toch kon ik niet meer verhinderen dat de haken aan zijn bovenkaak zich in een soort laatste reflex in de dij van het slachtoffer boorden.
19
Ik pakte de op de grond liggende ijzeren staaf en sloeg daarmee zo lang op de spin tot ze bewegingsloos uit het net tuimelde. Ik maakte de man daaruit los en bracht hem naar het dichtstbijzijnde huis. Daar bekeek ik zijn wonden en ik had er spijt van dat ik geen medicamenten had meegenomen. Maar ik gaf het niet op. Zonder lang na te denken haalde ik mijn radio te voorschijn en nam contact op met Galbraith Deighton. De eerste gevoelsmechanicus zei in plaats van me te begroeten: 'Je houdt me aardig bezig, Staehmer. Wat is er nu weer?' Ik vertelde hem wat er was gebeurd en voegde er aan toe: 'Ik moet proberen deze man te redden want hij is mijn enige contact met een van de georganiseerde bendes. Als hij sterft kan ik weer opnieuw beginnen. Kunt u meteen een medozwever sturen?' 'Is al naar je onderweg.' Ik nam contact op met de medozwever en dirigeerde hem naar mijn schuilplaats. Hij landde tien minuten na het voorval met de reuzenspin. Ik haalde de bewusteloze man met een verpleger uit het huis en bracht hem naar de operatieruimte in de medozwever. Daar wachtte een arts en een verpleger op ons. Alles was al klaar voor de behandeling. 'Zal hij het redden?' vroeg ik aan de dokter, die intussen de twee benen van de man, die tot aan de heupen blauw verkleurd waren, behandelde. 'Ik geloof het wel', zei hij. Na een half uur was hij klaar met de nog steeds bewusteloze patiënt. Voor hij hem weer aan mij overliet zei hij: 'Vanuit medisch standpunt gezien zou het wenselijk zijn deze man mee te nemen naar onze basis. Maar dat zou waarschijnlijk psychologisch gezien niet juist zijn. Als hij wakker wordt in een vreemde omgeving zou hij een zware shock kunnen krijgen. Ik geef u pillen die u aan hem kunt geven als hij bij komt. Hij moet minstens tot morgenvroeg absolute rust houden.' Samen met de verpleger droeg ik de patiënt terug naar het huis. 9. 'Goeiemorgen, Kirk.' Hij keek naar mij alsof ik een spook was. Toen kwam zijn herinnering langzaam weer terug. 'Hoe ken je mijn naam?' wilde hij meteen weten. 'Je hebt in een koortsdroom gepraat', antwoordde ik. 'Je hebt ook andere namen genoemd. Wie zijn Dada en Memo?' 'Dada is de boss. Memo is zijn rechterhand.' Kirk richtte zich op en keek me dankbaar aan. 'Je hebt mijn leven gered ...' 'Ik heet Serkano Staehmer.' 'Een moeilijke naam. Ik zal je Kano noemen. Bij ons hebben we allemaal eenvoudige namen zodat niemand in de war raakt.' Kirk stond op. Hij was nog wat zwakjes ter been maar hield zich goed. Toen hij de container met water zag ademde hij verlicht op. 'Zonder dat had ik niet terug gedurfd.' Plotseling keek hij me aan met een mengeling van bewondering en wantrouwen. 'Hoe heb je het klaargespeeld, Kano?' Ik hoefde alleen maar die reuzenspin uit te schakelen en toen was je gered', zei ik. Kirk schudde even met zijn hoofd. Hij keek me recht aan en zei toen: 'Ik weet dat je slimmer bent dan ik, Kano, maar ik laat me niet in de boot nemen. Ik weet heel goed dat de spin me gebeten heeft.' Hij trok zijn broek omlaag en wees naar zijn dij waar de steken nog te zien waren. 'Dat is het bewijs. Wat heb je gedaan om mijn leven te redden?' Ik lachte alleen maar. 'Ik ben een geluksvogel. Wat ik ook aanpak, ik heb altijd geluk.' 'Werkelijk?' vroeg hij wantrouwig. 'En hoe komt dat?' 'Ik heb een talisman', zei ik, deed mijn hemd open en haalde er de talisman uit die ik aan een ketting om mijn hals droeg. Het was een blinkend amulet van de Galwainezen van Pirrat. Ik deed hem nooit af. Niet alleen omdat ik er waarde aan hechtte als aandenken maar ook omdat hij kracht uitstraalde. Dat had niets
20
te maken met bijgeloof en magie. Ik had ondervonden dat de amulet een opwekkend effect op mij had. 'Ja, het moet een geluksbrenger zijn', zei Kirk onder de indruk toen hij de amulet in zijn handen hield. 'Ik wist helemaal niet dat zoiets bestond. Dada waarschijnlijk ook niet. Hij zal wel staan kijken als ik een echte talisman voor hem meeneem! Hij zal me met open armen ontvangen, Kano. Van nu af aan kan er niets meer fout gaan.' Ik droeg de watercontainer over mijn schouder omdat Kirk nog te zwak was. We hoefden niet lang te lopen om bij de schuilplaats van de Dada-bende te komen. Toch had ik het moeilijk tijdens die tocht. Het stonk overal verschrikkelijk. In Terrania City functioneerde het rioleringssysteem niet meer, want de convertors en andere installaties om afval te vernietigen, waren uitgevallen. Overal lag vuil. Bovendien was het tamelijk warm. Ik zweette en was blij toen we bij de schuilplaats van de bende kwamen: een koelhuis van het centrale abattoir. Maar het was daar niet koel omdat de vriesinstallaties lang geleden waren uitgevallen. Toch was ik blij dat we ons doel hadden bereikt. Nog voor we het gebouw waren binnengegaan, vloog er een zwever boven ons die desinfecterende middelen uitsproeide. Deighton hoopte dat hij met zulke maatregelen eventuele besmettelijke ziekten in de kiem kon smoren. Ik was nauwelijks in het koelhuis toen iemand zich van achteren op mij stortte en een touw om mijn hals sloeg. 'Laat hem los, Vik, hij wil bij ons komen', zei Kirk. Ik mocht er door maar kwam niet verder dan tot de volgende deur. Daar kreeg ik een stomp waardoor ik op de grond viel. Voor ik wist wat er gebeurde stond er een gespierde man boven mij. Hij prikte met een hooivork op mijn borst. 'Dat is Kano, hij wil bij ons komen', zei Kirk weer. De man met de hooivork zei: 'Die valt zeker door de mand!' Deze opmerking stemde me tot nadenken. 'Je moet nog een paar proeven doen voor Dada je opneemt', zei Kirk toen. 'Maar een geluksvogel als jij zal het gemakkelijk redden.' Ik wou dat ik evenveel vertrouwen in mijn geluk had als jij, dacht ik. Van nu af aan werden we niet meer tegengehouden. We liepen door een lange gang waarnaast de kleine koelcellen lagen. Toen kwamen we in een enorme hal met lopende banden. Vroeger waren hier bevroren voedingsmiddelen in stukken gehakt en verpakt - alles in een lopendebandsysteem. Nu stonden de banden en de verpakkingsmachines stil. Het stonk verschrikkelijk. Overal stonden of zaten versufte mensen. Sommige sliepen op de stilstaande transportband. Ze droegen bijna allemaal primitieve wapens, zoals knuppels, breekijzers, slingers en pijl en boog. Ze waren verschillend gekleed. Sommige van hen droegen oude lompen en andere modieuze pakken die ze uit warenhuizen hadden gestolen. Het waren bizarre figuren die uit een krankzinnigeninrichting schenen te komen en welbeschouwd kwamen ze ook uit een krankzinnigengesticht want Terra was een groot gekkenhuis. De hele Galaxis was een gekkenhuis! Plotseling bleef Kirk staan. Ik zag meteen waarom. Uit een deur tegenover ons was een forse man gekomen. Hij had brede schouders en donker haar. Zijn gezicht zag er markant en mannelijk uit. Alleen aan zijn onrustige ogen onder de dichte wenkbrauwen kon je zien dat de versuffing ook bij hem sporen had achtergelaten. Dat moest het hoofd van de bende, Dada zijn.
21
De kleine man aan zijn zij kon alleen maar Memo zijn. Hij verschilde ook van de andere versuften hoewel zijn onvaste blik duidelijk te kennen gaf dat hij minder intelligent geworden was. 'Ik breng je een geluksvogel, Dada', zei Kirk uitsloverig. 'Hij heet Kano en is een goeie.' 'Ben je nog in leven?' vroeg Dada verbaasd. 'Ik dacht dat je door een reuzenspin te pakken was genomen.' Kirk schoot in de lach. 'Dat zou ook gebeurd zijn als Kano me niet had gered.' Dada keek me onderzoekend aan. 'Een held dus. Als je Kirk gered hebt van een reuzenspin, ben je moedig. En hoe staat het met je intelligentie?' Ik was op mijn hoede. Ik mocht me niet overdreven dom aanstellen want dat zouden Dada of Memo meteen hebben doorzien. Anderzijds mocht ik me ook niet al te slim voordoen want dat zou hij gezien hebben als een uitdaging. Ongetwijfeld duldde hij niet dat iemand in zijn buurt even intelligent was als hij. Ik glimlachte een beetje dwaas. 'Ik was nooit een groot licht, maar mijn verstand heeft geen schade geleden, als je dat bedoelt.' Dada knikte instemmend. 'Je kunt zien dat je niet door de versuffing getroffen bent. Heb je een vermoeden hoe dat komt?' Ik antwoordde ontwijkend: 'Een vaag vermoeden. Tijdens mijn opleiding als tolk kreeg ik een radioactief besmette translater in handen. Ik werd enigszins aangetast door de straling. Daardoor ben ik misschien immuun geworden.' 'Was je vertaler?' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik heb mijn diploma nooit gehaald.' 'Wat heb je dan gedaan?' 'Ik verdiende mijn levensonderhoud als reisleider op pas gekoloniseerde werelden.' 'Hoe heet je?' 'Serkano Staehmer.' 'Ik kan wel een intelligente man gebruiken', zei Dada. Ik dacht al dat ik het gewonnen had. De truc met de immuniteit door straling had redelijk geklonken. Ik vroeg me af hoe Dada gereageerd zou hebben als hij wist dat ik mentaal gestabiliseerd was. 'Wat denk je, professor, nemen we hem?' vroeg Dada aan de kleine man naast hem. 'Ik zou er niets op tegen hebben eindelijk eens iemand in de buurt te hebben met wie ik verstandig kan praten', zei Memo. Dada keek me aan. 'Mijn zegen heb je ook. Nu hangt alles alleen maar af van mijn mensen.' 'Ik had niet gedacht dat ik in een bende terecht moest komen om te weten wat echte democratie is', zei ik spottend. Dada was niet kwaad over mijn opmerking. Hij zei: 'Je begrijpt toch wel, Kano, dat je proeven moet afleggen. Ik wil wel eens zien wat je allemaal kan. Bovendien willen de mensen wel eens een verzetje.' 'En hoe zien die proeven eruit?' 'Dat bepalen de mannen zelf.' Ik keek naar de groep versufte mannen en ik wist dat ze ondanks hun kinderlijke geesten geen kinderspelletjes met me wilden doen. 10. Dit was de eerste proef: 'Ik werd opgesloten in een koelkamer en moest het sluitmechanisme van binnenuit open zien te krijgen. Ik verbaasde me over deze gemakkelijke opgave, maar toen begreep ik dat het vanuit het standpunt van de versuften helemaal niet gemakkelijk was. Ze konden gewone sloten en sluitingen, zoals die van conservenblikken, zonder moeite open krijgen. De sluiting aan de buitenkant van de koelcel vormde voor hen ook geen moeilijkheid. Maar van binnenuit hadden deze deuren veiligheidsmechanismen. Ik wachtte vijf minuten in de dompige koelcel en toen deed ik de deur open. De versuften ontvingen me met applaus.
22
De tweede proef was niet moeilijker maar veel tijdrovender: Iemand haalde een 3-d-puzzle tevoorschijn en ik moest onder de nieuwsgierige blikken van iedereen de 2095 deeltjes moeizaam aan elkaar schuiven. Toen ik klaar was duizelde het me. 'Je bent een kunstenaar, Kano', hoorde ik Kirk bewonderend zeggen. Ik was tevreden met mezelf omdat ik het beeld in een paar uur had gemaakt. Het was een weergave van 'Das Licht und Etliches' van Paul Klee. Wie het origineel in het museum van Terrania City gezien had kon zich voorstellen dat ik opgelucht was toen het klaar was. Daarom was ik ook oprecht teleurgesteld toen iemand het driedimensionale beeld in elkaar trapte. Ik zou natuurlijk nooit op het idee zijn gekomen hem een mes tussen zijn ribben te steken, maar een van de versuften deed dat wel. Door dit voorval werden de fantasie en de dierlijke instincten van de anderen gewekt. De volgende proef was daarmee in overeenstemming. Ik moest een duel op leven en dood uitvechten. Mijn tegenstander was de wachtpost, die bij de ingang van het koelhuis het touw om mijn nek had geslagen. De regels waren als volgt: We werden allebei opgesloten in een propvol magazijn. Het licht werd twee minuten aangedaan zodat we de situatie in ons konden opnemen. Tijdens deze twee minuten mochten we niet vechten. We moesten wachten tot het donker was. Kirk fluisterde tegen me: 'Let op dat je geen onnodig geluid maakt. Vik heeft een ongelooflijk scherp gehoor.' Vik had als wapen niets anders dan een ijzeren kabel. Ik mocht mijn paralysator houden. We werden in het magazijn opgesloten. Vik verdween meteen uit het gezicht. Ik trok me terug achter een dubbele rij ouderwetse werkrobots die ongeveer op mensen leken. Toen pakte ik mijn radio en nam contact op met het hoofdkwartier. 'Jij alweer!' kreunde Galbraith Deighton. 'Kun je me dan tenminste iets positiefs vertellen?' 'Als ik de volgende tien minuten overleef, waarschijnlijk wel', antwoordde ik. 'Maar daarvoor heb ik uw hulp nodig.' 'En wat moet het deze keer zijn?' 'Hebt u iemand bij de hand die aan astma lijdt?' 'Niet direct. Maar ik zou een boodschap kunnen laten uitgaan naar alle astmalijders in de Galaxis...' 'Ik heb weinig tijd voor grapjes', onderbrak ik hem. Op dat ogenblik ging het licht uit. 'U moet snel iemand opduikelen die hoorbaar kan ademen. Als u zo'n man niet te pakken krijgt, ben ik verloren.' 'Okay, ik sta tot je beschikking', zei Deighton zonder verder vragen te stellen. 'Wat moet ik doen?' 'U hoeft alleen maar hoorbaar in de microfoon te ademen', zei ik. 'Maar u mag pas ophouden als ik het zeg. En behalve dat ademen mag er geen ander geluid te horen zijn. Begint u alstublieft nu!' 'Begrepen.' Meteen daarna klonk een regelmatige ademhaling uit de luidspreker. Ik regelde het volume en zette de radio in een van de robots. Toen trok ik me op veilige afstand terug, terwijl ik er op lette geen geluid te maken. Ik ging op de loer liggen met ontgrendelde paralysator. Als ik ingespannen luisterde hoorde ik de regelmatige ademhaling. Het was niet te horen dat deze uit een luidspreker kwam. Vik moest er in trappen ook al had hij nog zo'n scherp gehoor, zoals Kirk had beweerd. Plotseling dacht ik vlak in mijn buurt een nauwelijks waarneembaar gescharrel te horen. Ik spande mijn spieren. Ik hoorde het geluid niet meer. Ik dacht al dat ik me vergist had toen ik een triomfantelijke schreeuw hoorde. Ik hoorde een luid gekraak toen een zwaar lichaam zich op de robot stortte. Ik schoot en haalde mijn vinger pas van de trekker toen het triomfantelijke geroep overging in een gekreun en tenslotte helemaal verstomde. Ik tastte
23
voorzichtig in de richting van Vik en zocht naar de radio. Toen ik hem had gevonden zei ik in de microfoon: 'Dank u, Sir, u hebt me zojuist het leven gered.' 'Ik doe wat ik kan', was het geïrriteerde antwoord van Galbraith Deighton. 'Nu wil ik me een beetje met je vermaken, Kano!' zei Dada. De bendeleider liet een 3-dschaakspel opstellen. Ik was een goede schaker en zag de partij met gemengde gevoelens tegemoet. 'Jij begint, Kano', zei Dada en voegde er aan toe: 'De eerste zet moet je de koningspion verzetten.' Ik begon te vermoeden dat Dada geen serieus en fair spel wilde spelen. Ik deed wat hij zei en wachtte af tot hij ook gezet had. Hij zette een paard op c-3-3. Hij keek me gespannen aan. In zijn ogen zag ik iets dat me voorzichtig maakte. 'Zetten', drong Dada aan. Plotseling stond Memo, die door Dada professor werd genoemd, achter mij en fluisterde: 'Pak je eigen toren, sla daarmee je eigen pion, die in de weg staat en ga dan naar h-5-6.' Ik aarzelde maar toen ik zag dat de ogen van Dada gevaarlijk begonnen te fonkelen volgde ik de raad van Memo op. Ik kon alleen maar hopen dat ik met deze set mijn doodsvonnis niet had getekend. Dada keek geïrriteerd naar de kubus. Hij zweette. Het zweet liep in stromen over zijn voorhoofd. Zijn lippen bewogen alsof hij in zichzelf praatte. Toen scheen hij te luisteren en hij knikte. 'Ja, ik zal ze schaakmat zetten', fluisterde hij en na een tijdje ging hij verder: 'Ik zal DantonDeighton van het bord vegen!' Hij sprong op, sloeg met zijn handen tegen de kubus, die door krachtenvelden overeind werd gehouden en schopte tegen de stukken. Toen alleen nog zijn stukken in de kubus waren werd hij rustig en zei op vlakke toon: 'Ik heb gewonnen.' Hij wendde zich af. Ik keek Memo aan. De kleine man grinnikte. 'Maak je geen zorgen, Arlon is niet gek geworden. Schaken is voor hem geen spel maar een gevecht: elke partij speelt hij principieel tegen Danton en Deighton.' 'Het leek alsof hij in een soort roes was,' zei ik. Memo reageerde daar niet op. Hij pakte me zonder iets te zeggen bij de arm en trok me mee naar een hoek waar we niet gestoord konden worden. 'Ik vind dat je helemaal niet bij ons past, Kano', opende Memo het gesprek. 'Je ziet er niet uit als een plunderaar of moordenaar. Daarom zou ik blij zijn als Arlon je accepteerde.' 'Heb ik niet alle proeven doorstaan?' vroeg ik. 'Bij Arlon weet je het nooit.' Memo zuchtte. 'In ieder geval blijf je tot morgen bij ons. Waarom heb je ons gezelschap opgezocht?' Ik keek hem aan en stelde een tegenvraag. 'Wat heeft jou er toe bewogen met Dada samen te werken. Je bent intelligent, waarschijnlijk zelfs academisch gevormd en je lijkt me eerder een type dat opbouwend in plaats van afbrekend werk doet.' 'Ik blijf bij Arlon omdat ik verantwoordelijk voor hem ben.' Toen vertelde hij me dat hij een methode had uitgewerkt om middels een hersenoperatie misdadigers te resocialiseren. Dat klonk tamelijk onwaarschijnlijk maar voor ik mijn ongeloof tot uitdrukking kon brengen, ging de professor verder: 'Ik begrijp je scepsis over het succes van mijn werk. Met Arlon is het duidelijk mislukt, zijn toestand is eerder slechter geworden. Vroeger was hij ook gewelddadig maar toen was hij geen moordenaar. Nu is hij een beest.'
24
'Je zou er verstandig aan doen wat voorzichtiger te zijn met je woorden', vermaande ik hem. Memo maakte een ongeduldig gebaar. 'Ik heb genoeg mensenkennis om te weten dat ik je kan vertrouwen. Anders zou ik je mijn mening over Arlon niet vertellen. Door de hersenoperatie is hij geen beter mens geworden. Toch was het niet helemaal een mislukking. Waarom is hij niet versuft, denk je?' Ik keek Memo ongelovig aan. 'Toch niet vanwege die operatie?' 'Toch wel.' Memo wees op zichzelf. 'Ik heb dezelfde operatie door een medo-robot op mij laten uitvoeren. Dat is het bewijs. Het lukte me wel niet een methode voor resocialisering van zieke misdadigers te vinden, maar als onverwacht neveneffect vond ik nu een middel om de versuffing te bestrijden.' Ik keek hem nog steeds sceptisch aan hoewel ik erg nieuwsgierig was. 'Geloof je me niet?' vroeg Memo. 'Wat je zegt klinkt tamelijk onwaarschijnlijk', antwoordde ik. 'Ik heb bewijzen', zei hij. 'Ik heb de hele operatie door een computer laten vastleggen. Ik heb de gegevens nog!' 'Laat het me maar eens zien', zei ik weinig enthousiast. 'Je zult mijn werk op waarde kunnen schatten, Kano. Het is miljoenen waard, zelfs tijdens de chaos. Speciaal nu! Ik heb er geen bezwaar tegen datje mee profiteert van mijn werk. Integendeel, ik maak je tot mijn partner als je me helpt.' 'Hoe zou ik je kunnen helpen?' Voor Memo daarop kon antwoorden verscheen Dada die in werkelijkheid Arlon heette. 'Tot nu toe heb je ons prima vermaakt, Kano', zei hij tegen me. 'Maar nu wordt het tijd dat je je nuttig maakt. De mens leeft niet van vermaak alleen, hij heeft ook eten nodig. Ga er dus op uit en breng, nou, laten we zeggen, vijfentwintig kilo voedsel mee.' Hij draaide zich om zonder iets te zeggen en liep weg. Na tien stappen draaide hij zich om. 'Verdwijn nu!' zei hij bazig tegen me. Ik probeerde nog een teken van Memo op te vangen maar de kleine man keek demonstratief een andere richting uit. Ik ging meteen weg om Arlon niet kwaad te maken. Toen ik bij de uitgang kwam stond Kirk daar op wacht. Ik beklaagde me over mijn opdracht maar hij had geen medelijden met me. Hij verheugde zich al op het lekkere eten dat ik zou meebrengen. 'Ik heb een tip voor je, Kano', zei hij. 'Als je bij Dada in een goed blaadje wilt komen moet je welschvlees voor hem meenemen. Daar is hij gek op.' 'En waar kan ik dat kopen?' Kirk schoot in de lach. 'Grapjas. In de stad loopt ergens een welsch rond. Je herkent hem meteen. Hij is tien meter lang, heeft een massa poten en op zijn voorhoofd drie ogen. Hij is geen vleeseter, maar zuigt het merg uit de beenderen van zijn prooi.' Ik was onder de indruk. 'Die ga ik vangen', zei ik en liep naar buiten. 11. De nieuwe dag brak al aan toen ik een schuilplaats had gevonden waar ik een paar uur zou kunnen slapen. Het was een dienstbodekamer in de benedenetage van een groot hotel. Nadat ik met een touw, een zwaar gewicht en een emmer met primitieve installatie had gemaakt die me meteen zou alarmeren als iemand probeerde binnen te komen, voelde ik me enigszins veilig. Maar voor ik ging slapen nam ik contact op met het hoofdkwartier. Ik werd onmiddellijk verbonden met Galbraith Deighton. 'Slaapt u dan nooit, Sir?' vroeg ik. 'Daar zorgen agenten als jij wel voor', antwoordde de eerste gevoelsmechanicus. 'Moet ik weer voor astmalijder spelen?' 'Nee, Sir, dat zou niet eens gaan', zei ik. 'Wat ik u vertel zal u de adem benemen.' Ik vertelde hem alles over de professor en zijn methode om met een kleine hersenoperatie de versuffing op te heffen.
25
'Dat klinkt niet slecht', zei Deighton. 'Probeer meer over deze methode te weten te komen. Als deze hersenoperatie veel voorbereidingen nodig heeft is het voor ons niet zo interessant. Maar misschien is het inderdaad een kleine ingreep. Hoe dan ook, verlies die professor niet uit het oog. Breng hem naar het hoofdkwartier als je kunt.' 'Ik hoop dat ik hem nog terug zie', zei ik en ik vertelde welke opdracht ik had. Deighton was niet onder de indruk. 'Als het verder niets is stuur ik een zwever met vijfentwintig kilo voedsel naar je toe.' 'Zo eenvoudig is het niet', wees ik zijn voorstel af. 'De bendeleider is niet gemakkelijk. Als ik met een lading blikken aankom zal hij misschien wantrouwig worden. Nee, ik zal op jacht moeten gaan.' 'Veel succes', zei Deighton. 'Hoe staat het met de situatie in het algemeen?' De chef van de SolAb geeuwde hartgrondig en gaf toen een kort verslag. Roi Danton had besloten van Olympus naar de medoplaneet Tahun te vliegen. Perry Rhodan was nog steeds in de buurt van de zwerm en hielp intussen planeten en ruimteschepen die in groot gevaar waren. Bovendien was de opperregent er voortdurend op uit patrouillerende ruimteschepen van de versplinterde vloot te vinden, waarin meer gestabiliseerden waren dan nodig was. Deze niet door de AI-Golf getroffen personen stuurde hij naar Terra. Maar het kwam niet vaak voor dat er ergens meer intelligent gebleven personen waren dan nodig was. Toch waren er sinds ik wegging twaalf normale personen bij Galbraith Deighton gekomen. 'We maken dus op alle fronten een kleine vooruitgang', ging het hoofd van de SolAb verder. 'Als het in hetzelfde tempo doorgaat mogen we hopen dat over duizend jaar de status quo weer hersteld is. Maar dat is een slordige berekening. In al onze berekeningen zit een onbekende factor. Dat is de zwerm. We weten niet wat voor verschrikkingen hij nog voor ons in petto heeft. Maar zelfs als de bedreiging door de zwerm de komende tijd niet groter wordt, ziet de situatie er tamelijk hopeloos uit. Als alle geluidsbanden met binnenkomende noodoproepen aan elkaar werden geplakt zouden ze even lang zijn als de afstand tussen de zon en Neptunus. En we krijgen voortdurend nieuwe s.o.s.-berichten uit alle delen van de Galaxis. Het zou een werk van twintig generaties zijn deze allemaal te behandelen.' Hij zuchtte. 'Mijn respect voor de mensen wordt steeds groter', zei hij. 'Hoewel we weten dat de situatie hopeloos is, vechten we verbeten door.' 'Zo is de mens nu eenmaal', zei ik tot slot vermoeid. Het gesprek was nauwelijks afgelopen of ik viel op het zachte bed in slaap. Ik werd uit mijn slaap gerukt door gestommel. Nog voor ik me kon oprichten werd er een mes op mijn keel gedrukt. Er hing een bleek gezicht boven me met onnatuurlijke rode lippen en zwarte bloeddoorlopen ogen. 'Die hebben we', zei de bleke boven me. Midden in de kamer stonden nog twee bleke mannen. Hun huid was bijna grijs. Ze waren volkomen ondervoed en broodmager. Aan de koortsachtige glans in hun ogen zag ik dat ze dicht bij de waanzin waren. De deur van mijn kamer was kapot getrapt, het touw van mijn alarminstallatie kapot getrokken. Op het ogenblik dat het zware gewicht in de emmer was gevallen moesten de drie al mijn kamer zijn binnengestormd. De druk op mijn keel werd minder. 'Luke, Ben', zei de man met het mes, 'bind hem met zijn armen aan die plank. Maar stevig anders zou hij op domme gedachten komen en zou ik hem moeten doden.' 'Okay, Jim', zeiden de twee anderen tegelijkertijd. Ze keken elkaar aan. 'Waar moeten we hem mee vastbinden?' vroeg een van hen. 'Scheur wat doeken in repen', zei Jim ongeduldig. Hij verloor me geen seconde uit het oog. Als ik nu een greep zou doen naar mijn paralysator zou ik er aan gaan. Ik hoopte dat ik een kans zou krijgen als de twee anderen tussen Jim en mij
26
zouden komen. 'Jim, daar is een touw', zei de uitgeteerde man die Luke moest zijn. 'Denk je dat we het kunnen gebruiken?' 'Natuurlijk, opschieten.' Jim schoof langzaam langs mij heen, nog steeds met het mes op mijn keel gericht. Toen hij achter mij was pakte hij me bij m'n haren en trok mijn hoofd achterover.
De twee anderen kwamen naar ons toe. De ene had een touw in zijn hand en de ander een twee meter lange plank van taaie kunststof. Ze legden de plank in de lengte over mij heen en trokken mijn armen naar achteren. Toen bonden ze mijn armen vast aan de plank. Ze trokken de touwen zo strak aan dat ik geen bloed meer in mijn armen kreeg. Toen ik was vastgebonden liet Jim mij los. 'Opstaan!' beval hij en gaf een duw in mijn rug. 'Wat willen jullie van mij!' vroeg ik. 'Ik heb niets, zelfs geen broodkruimel die jullie me kunnen afnemen. Maar ik kan jullie aan voedsel helpen, zoveel als jullie willen.' 'Dat zul je ook', zei Jim. Toen ik stond duwde hij me naar de gang. 'We moeten naar hem luisteren', zei Luke. 'Misschien weet hij waar eten is.' 'Natuurlijk', viel ik hem meteen bij. 'Laat me vrij en ik breng jullie...' 'Mond houden!' onderbrak Jim mij en gaf me een stomp. 'Je zult ons aan voedsel helpen', zei hij, 'maar op mijn manier.' De twee anderen grinnikten. 'Jim heeft gelijk.' 'Natuurlijk. Die kerel is wel niet dik, maar hij ziet er toch nog goed uit.' 'Zullen we nog een keer naar de film kijken, Jim?' 'Dat doen we', beloofde Jim. 'We zullen het allemaal nog een keer goed bekijken om geen fouten te maken.' Ze brachten me via de trap naar de hal van het hotel en vandaar naar de speelzaal. Daar gooide Jim een munt in een projectieapparaat. Het was een van die apparaten waarin je voor tien Soli een film van vijf minuten kon zien. Je kon kiezen uit alle mogelijke films: oud-Terraanse sprookjes, pornografie, scènes uit de tijd van de inquisitie, etc. Ik had een vermoeden dat Jim en zijn twee maten vooral geïnteresseerd waren in het laatste thema. Maar ik vergiste me geweldig. Verbaasd keek ik naar een film over de gewoonten van een primitief volk van een of andere pionierswereld. Er werd in detail 27
getoond hoe de inboorlingen een ronde valkuil groeven, in het midden daarvan een paal zetten die ver boven de kuil uitstak en daaraan een levend lokaas bonden. Na een paar storingen zag ik een roofdier uit de jungle komen, dat zich gulzig op het lokaas wilde storten maar toen in de met takken en bladeren overdekte valkuil viel. De drie mannen waren in de ban van de film. Ik kon er niet zo van genieten omdat ik een duister vermoeden kreeg. Dat werd meteen daarna bevestigd. 'Zo zullen we het doen', besloot Jim. Ik hing de hele nacht aan de paal zonder dat zich een uit de dierentuin ontsnapt roofdier liet zien. Een paar touwen, waarmee ik aan de plank was vastgebonden, waren gesprongen. Als de andere touwen het ook begaven zou ik vijf meter diep vallen, recht in de valkuil. Uit de bodem daarvan staken spitse ijzeren stangen. Jim, Luke en Ben hadden zich ergens in de bosjes van het park verstopt. Ze lieten zich maar af en toe zien. Een keer waren ze met een wild gebrul uit hun schuilplaats gestormd toen er een eenzame versufte door het park liep. Ook waren ze een keer naar me toegekomen om de takken en bladeren te controleren, die ze met veel moeite over de valkuil hadden uitgespreid. De ochtend brak aan en ik had geen kracht meer in mijn armen. Ik had een vreselijke honger en dorst. Bovendien werd ik geplaagd door jeuk, wat de situatie nog onverdraaglijker maakte. Ik had een paar keer overgegeven. Alles in mij trok samen. In mijn riem zat nog wel de paralysator - de drie versuften wisten niet dat het een wapen was - maar ook als ik mijn arm had kunnen vrijmaken, had ik hem niet kunnen gebruiken. Jim, Luke en Ben kwamen nooit alle drie tegelijk naar de valkuil. Zelfs als ik met twee van hen kon afrekenen had ik nog altijd te maken met de derde. Bovendien lag de valkuil tussen mij en de vrijheid. Mijn enige redding zou de radio geweest zijn, maar die lag in de hotelkamer waar ik was overvallen. De volgende dag gebeurde er maar een ding. Een klein roofdier van maar nauwelijks een halve meter lang, had lucht van me gekregen en kwam naar de valkuil toe. Het sloop een paar keer om de kuil heen en zette al een poot op de takken van de valkuil. Maar toen kwamen Jim, Luke en Ben uit hun schuilplaats en joegen het dier weg met geschreeuw en stenen. Ze wilden een grotere buit. In de kruinen van in de buurt staande bomen zaten een paar gieren. Toen de zon langzaam achter de hoge gebouwen van Terrania City verdween zaten er een stuk of zes aaseters. Ze zaten geduldig op een tak te wachten terwijl ze hun veren oppoetsten of met hun scherpe snavels langs de tak wreven. Plotseling werden de gieren onrustig. De vogels begonnen te krijsen, sloegen hun vleugels uit en vlogen op. Ze cirkelden boven me. Dit was onmiskenbaar een teken dat er iets ging gebeuren. Ik voelde dat er gauw een beslissing zou komen. Toch leek het me een eeuwigheid te duren voor het roofdier zich op de door maanlicht beschenen open plek waagde. Het was een donkere schaduw van meer dan tien meter lang. Hij bewoog zich lenig voort op tien poten. Op zijn voorhoofd zaten drie ogen. Zijn muil was naar buiten gestulpt. De welsch! De welsch sloop een paar keer om de kuil heen en kwam steeds dichterbij. Soms hief hij zijn machtige kop op, liet twee rijen messcherpe tanden zien en snoof de lucht op. Het roofdier scheen argwanend te zijn. Maar ik twijfelde eraan of hij de valstrik doorzag. Zelfs als hij vroeger enigszins intelligent was geweest dan was dat nu wel voorbij. Over het algemeen waren de dieren evenzeer getroffen door de AI-Golf als de mensen. Maar net als bij de mensen waren ook hun
28
instincten sterker geworden. De welsch moest iets ontdekt hebben wat hem voorzichtig maakte. Op dat ogenblik hoopte ik dat hij me links zou laten liggen. Maar daar dacht de welsch niet aan. Hij sloop nog steeds om mij heen, miauwde af en toe en snoof voortdurend. Toen hij nog maar tien meter van me af was en de rand van de valkuil bijna had bereikt, strekte hij zijn kop naar me uit en vormde zijn elastische lippen tot een lange slurf. Het volgende ogenblik trok hij zich terug, sprong met zijn lange soepele lichaam omhoog en begon toen in een cirkel rond te lopen als een hond die in zijn eigen staart wil bijten. Dat duurde bijna een minuut. Toen hield de welsch plotseling op en begon weer om mij heen te sluipen. Zijn gedrag irriteerde me. Waarom stortte deze monsterachtige roofkat zich niet op zijn prooi om het te verscheuren? Het viel me op dat de welsch nu vaker dan tevoren met zijn kop heen en weer zwaaide. Hij leek helemaal niet tevreden met de situatie. Plotseling rende hij, schijnbaar zonder enige aanleiding, naar het bosje waar Jim, Luke en Ben op de loer lagen. Ik hoorde hun verraste uitroepen en toen hun doodskreten. Meteen daarna werden de drie lichamen uit het bosje geslingerd. De welsch kwam hen achterna en stortte zich op hen. Ik wendde me huiverend af. Na een tijdje hoorde ik het miauwen van de welsch vlak in mijn buurt. Mijn laatste uur leek aangebroken te zijn. Met gesloten ogen wachtte ik op het einde. Weer hoorde ik het miauwen. Het klonk langgerekt en klagelijk. Het volgende ogenblik werd het overstemd door gekraak. De welsch sloeg om zich heen, zijn soepele lichaam schokte vertwijfeld en zijn zware kop zwaaide heen en weer. Maar ondanks alle krachtsinspanning kon hij niet meer uit de valkuil komen. Hij viel naar beneden en werd aan de ijzeren stangen gespietst. Ik maakte eerst de touwen om mijn ene arm en toen die om mijn benen los. Met een geweldige krachtsinspanning klemde ik me vast aan de paal en maakte toen ook mijn andere arm los. Voorzichtig gleed ik langs de paal in de valkuil. Toen ik beneden kwam ging er een laatste stuiptrekking door de welsch en toen was hij dood. Ik zakte in elkaar van uitputting. De volgende middag werd ik enigszins gesterkt en opgefrist wakker. Ik was die nacht buiten bewustzijn geweest en ik wist dus niet wat er was gebeurd. , Het kon me ook niet schelen. Ik leefde, dat was het belangrijkste. Toen ik wakker was maakte ik een vuur in de kuil. Ik haalde het mes van Jim en braadde een stuk welschvlees, al was het ook met grote tegenzin. Ondanks de akelige situatie at ik met smaak. Toen rustte ik even uit en sneed de welsch in stukken. Ik zat vol bloed, als een slager. Ik ging naar het warenhuis vlak in de buurt en bekeek mezelf in een kapotte spiegel. Maar daarvoor was ik niet hierheen gekomen. Ik wilde een van die wagens met een elektromotor die zijn energie krijgt van een kleine maar krachtige batterij. Al spoedig vond ik zo'n wagen maar toen merkte ik dat de batterij leeg was. Dat vond ik niet erg want ook als ik de tweehonderd vijftig kilo welschvlees erop had geladen zou ik hem vrij gemakkelijk kunnen duwen. Begeleid door het krijsen van gieren en het akelig gehuil van jakhalzen verliet ik het park. Ik keek nog een keer om naar de drie grafheuvels die ik had gemaakt voor Jim, Luke en Ben. Ze lagen zo diep dat de jakhalzen er niet bij konden komen. Ik trok de volgeladen wagen achter mij aan. Dat was anno 3441. Om precies te zijn: 1 september 3441, vroeg in de middag. Ongelooflijk. Als iemand mij dit een jaar geleden had voorspeld had ik hem uitgelachen.
29
Nu was het realiteit geworden. Terrania City, het centrum van de menselijke beschaving, was een jungle waar met knuppels gevochten werd voor het naakte bestaan. Ik maakte een korte omweg naar het hotel waar ik de radio had laten liggen en nam deze mee. Nadat ik Galbraith Deighton had verteld dat ik nog leefde, liep ik verder naar het abattoir waar de Dada-bende zijn onderkomen had. Toen ik daar 's nachts aankwam was er geen spoor meer van de bende te bekennen. Omdat ik mij nog tamelijk zwak voelde, besloot ik een stuk welschvlees te braden en de nacht in het abattoir door te brengen. Voor ik insliep luisterde ik nog even naar de stem van Galbraith Deighton. Eerst verweet hij me dat ik nog niet dichter bij de grote onbekende was gekomen. Toen ik me verdedigde en vertelde dat ik was opgehouden door drie versufte mensen die mij hadden willen gebruiken als lokaas voor een roofdier, dacht hij dat ik uitvluchten zocht. Toen informeerde ik naar de gebeurtenissen in de Galaxis. Het zag er overal nog hetzelfde uit. Nog steeds kwamen er noodoproepen uit alle delen van de Galaxis. Het ene verschrikkelijke bericht na het andere kwam binnen. De zwerm trok verder door de Galaxis. Af en toe verschenen er manips en dat wees er op dat de mensheid nog wel iets te wachten stond. De vraag, wat de zwerm eigenlijk was en welke verschrikkelijke geheimen hij verborg, werd steeds klemmender. Maar Perry Rhodan wilde voorlopig nog niets weten van een expeditie in de zwerm zelf. Dat was begrijpelijk omdat hem alleen maar de Good Hoop en zestig mensen ter beschikking stonden. Wat zouden ze kunnen doen tegen een overmacht die miljarden keren sterker was dan zijzelf? Ik hoorde ook dat Perry Rhodan van plan was de Aarde binnenkort te bezoeken. Van Tahun werd gemeld dat de versufte patiënten van het medocentrum steeds waanzinniger dingen deden ... Dat vond ik voor dat ogenblik genoeg. Ik ging in een veilige schuilplaats slapen. Toen ik wakker werd ging ik meteen op zoek naar aanwijzingen waar de Dada-bende zou kunnen zijn. Ik vond er ook een. Het verbaasde me niet dat het door Memo was achtergelaten en niet door de bendeleider. Het was een klein verfrommeld papiertje. Er stond op: WE ZIJN VERDER GETROKKEN. ONS DOEL IS DISTRICTSPOSTKANTOOR WEST 715. DADA WEET NIET DAT IK DIT BERICHT HEB ACHTERGELATEN! Dit briefje was getekend met: PROFESSOR 'MEMO' GRIELMAN LONG Daaruit bleek dat de professor nog steeds was geïnteresseerd om met mij samen te werken. Dada scheen niet zoveel in mij te zien of keurde hij mij af in opdracht van een hogere macht? Misschien kreeg ik een antwoord op die vraag als ik bij het postkantoor kwam. 13. Het gebouw had drie etages, was plat en erg lang. Een deel van het dak werd gebruikt als landingsplaats voor zwevers, op andere delen van het dak stonden de machtige antennes van de hypertelefoon. Ik ging het postkantoor door de hoofdingang binnen en ik verwachtte dat ik daar een door Dada geposteerde wachtpost zou tegenkomen. Maar niemand hield me tegen. Ik kwam in de hal terwijl ik de wagen voor me uit duwde. Links van me zag ik een plattegrond. Het glas ervan was kapot geslagen en geen enkel lampje brandde. Toch stond de tafel met de plattegrond onder stroom. Toen ik mijn hand op het knoppenpaneel legde voelde ik deze zacht trillen. Dit feit zou geen betekenis hoeven te hebben. Maar het was me opgevallen dat
30
de Dada-bende bijna steeds gebouwen opzocht waar de installaties nog functioneerden. Dat getuigde van een methodische aanpak. Ik vroeg me af hoe Dada dit steeds wist. Misschien van de man met de touwtjes in de handen op de achtergrond, de onbekende macht die systematisch alle overblijfselen van de beschaving in Terrania City vernietigde? Via de plattegrond was ik al snel op de hoogte van de inrichting van het postkantoor. In deze hal stonden de sorteermachines voor kleinere postzendingen. Daarnaast lagen de telefooncellen voor continentaal verkeer, solair verkeer en de hypercominstallaties voor verkeer over een afstand van lichtjaren. In de twee bovenste etages waren de kantoren. In de vertrekken onder de grond stonden transportbanden voor brieven en kleine pakketjes. En ook de schakelpanelen voor alle soorten videofonische verbindingen. Dat was een helft van het postkantoor. In de andere helft stonden grote transmittors voor goederenverkeer op afstand. Toen ik dat zag kreeg ik een schok. Ik liet de wagen staan en rende weg. Tijdens het rennen nam ik contact op met het hoofdkwartier. De hoofdtaak van dit postkantoor was via een transmittorlijn goederen naar verre werelden te zenden. Zulke verbindingen waren niet alleen in normale tijden van groot belang voor Terra maar zeker nu er een crisis was uitgebroken. Daarom stond het voor mij vast dat er nog steeds normale mensen in het postkantoor waren. Toen ik contact kreeg met het hoofdkwartier werd dat bevestigd. De officier van de SolAb, die mij deze inlichting gaf, glimlachte alleen maar treurig toen ik er op aandrong een gewapende eenheid naar dit postkantoor te sturen om de transmittorlijn te beschermen. 'Je waarschuwing komt een halve dag te laat, Staehmer', zei hij. 'We kregen van de vijf mensen die in het postkantoor werkten elf uur en drieëntwintig minuten geleden een noodoproep. Toen werd de verbinding plotseling verbroken.' Opeens werd ik verschrikkelijk woedend. Weer waren vijf gestabiliseerde mensen het slachtoffer geworden van een horde waardeloze zwervers. En waarom? Alleen omdat ze geprobeerd hadden een belangrijk punt van de in elkaar stortende beschaving in stand te houden. Alleen omdat een of ander ontaard brein naar macht en vernietiging streefde. Vijf mensen waren gedood. Ik werd steeds woedender en in deze stemming kwam ik bij het transmittorstation. Ze waren er allemaal, de hele bende. Ze lummelden wat rond, maakten grappen, lachten en waren uitgelaten. De coulissen van dit gedoe werden gevormd door de overblijfselen van drie opgeblazen transmittors, grote verwoeste schakelpanelen, brokstukken van containers en de lijken van vijf mannen. Dada zag mij het eerst. 'Kijk eens aan, kom je met lege handen?' zei hij. 'Nee', riep ik kwaad. 'Ik breng de dood voor je mee.' Dada kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Ik word niet gedood, Kano', zei hij kalm. 'Mij kun je hoogstens bestrijden, maar dat lukt je ook niet.' 'Ik zal je het tegendeel bewijzen.' Ik was vast besloten een duel met Dada aan te gaan. Behalve een emotionele, was er ook een logische reden voor: Als het mij lukte van Dada te winnen, werd ik automatisch aanvoerder van deze bende. En dan zou ik misschien de macht op de achtergrond leren kennen. Een ding had ik duidelijk begrepen: Dada handelde niet op eigen houtje, hij werd beïnvloed. De eerste aanwijzing daarvoor had ik gekregen tijdens het partijtje schaak. Mijn vermoeden werd nu sterker. Dada zag er wat afwezig uit. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en zijn ogen
31
waren op een fictief punt in de verte gericht. Het leek alsof hij op dit moment bevelen van een of andere onzichtbare macht kreeg, die hem beheerste. Eindelijk kwam hij terug tot de werkelijkheid. 'We zullen vechten', zei hij op een toon alsof hij daarvoor zojuist permissie had gekregen. Memo, die achter Dada had gestaan, bemoeide zich er mee. 'Kano heeft het vast niet zo bedoeld', probeerde hij te sussen. 'Hij was kwaad omdat we niet in het koelhuis op hem gewacht hebben. Hij liet zich gaan. Nietwaar, Kano? Je zult je verontschuldigingen aan Dada aanbieden?' Er volgde een teleurgesteld gemompel van de versuften op deze verzoeningspoging. 'Ik blijf bij wat ik gezegd heb.' Arlon grijnsde tevreden. 'We vechten volgens de regels', zei hij. 'Ik tegen jou - en niemand bemoeit zich ermee. We doen onze wapens af maar verder kan ieder van ons elk hulpmiddel gebruiken wat hij wil. Dit gebouw is onze arena. Mijn mensen zullen er op letten datje niet vlucht.' Ik had me teruggetrokken in de ondergrondse vertrekken want daar had ik betere kansen. Plotseling kwamen de automatische installaties van het postkantoor in actie. De brieven in de bussen, die daar meer dan negen maanden hadden gelegen, kwamen in beweging en werden naar automatische wegzuigbuizen gebracht. Vandaar uit werden ze door transportbanden naar de sorteermachines gebracht. Overal brandden rode lichtjes op de machines, relais klikten, transportbanden zoemden en de frankeermachine ratelde. Mechanische armen grepen stapels brieven van de transportbanden en gooiden die in de sorteermachine. Daar werden ze op plaats van bestemming gesorteerd en naar andere transportbanden geleid. Ik begreep dat Arlon de installaties in werking had gezet. Hij wilde me afleiden en onzeker maken. Maar ik stoorde me niet aan de geluiden en de werkende machines. Mijn zintuigen gingen alleen maar scherper werken. Toch was de eerste aanval van Arlon verrassend. Ik sloop langs een traliehek en keek zoekend naar de transportband onder mij. Vanuit mijn ooghoeken zag ik een beweging boven mij. Ik sprong opzij maar kon Arlon niet helemaal ontwijken. Hij botste met zijn benen tegen mijn rug. Hij hief zijn hand op waarin hij een zware ijzeren stang hield. Bliksemsnel liet ik me opzij rollen en ik kon de dodelijke slag nog maar net ontwijken. Nog terwijl Arlon de ijzeren staaf voor de tweede keer ophief was ik al op de been. Ik wilde uitwijken voor de tweede slag, stootte tegen het hek en verloor mijn evenwicht. Toen ik naar beneden viel hoorde ik de duivelse lach van Arlon. Ik had geluk want ik viel enigszins zacht op een transportband. Ik lag daar nauwelijks op toen de snelheid werd opgevoerd. In razende vaart schoot ook in de richting van de trechter van de afzuiginstallatie. De trechter was nog maar vijf meter van mij vandaan. Ik voelde de sterke zuigkracht en zag de ronddraaiende armen. Op het laatste moment lukte het mij me met twee handen vast te grijpen aan de zijkant. Ik werd van de transportband geslingerd. Met mijn handen ter bescherming voor mijn gezicht sloeg ik tegen de tegenoverliggende muur van de tussengang. Achter mij hoorde ik Arlon weer lachen. Versuft kwam ik overeind en vluchtte toen ik de zware voetstappen van Arlon hoorde.
32
Ik zocht vertwijfeld naar een wapen, maar ik vond niets. De schoonmaakrobots deden ook tijdens de chaos gelijkmoedig hun werk. Een veegmachine kwam mij tegemoet. Toen hij mij peilde bleef hij staan en versperde me de weg. Ik had er overheen kunnen klimmen. Maar Arlon was al op de galerij boven mij. Hij zwaaide met zijn ijzeren stang. Resoluut draaide ik me om en rende naar de andere kant. Arlon volgde me op de galerij boven me. Na ruim vijftig meter zag ik een nauwe doorgang tussen twee robots. Ik wrong me ertussen en moest me bukken om niet door een van de grijparmen platgeslagen te worden. Dat bracht me op een idee. Ik wist dat er veiligheidsvoorschriften waren dat iedere automaat ook met de hand te bedienen moest zijn. Ik zocht naar het schakelpaneel voor handbediening van de grijparmen en vond het. Op de ijzeren trap hoorde ik het gestamp van Arlons laarzen. Hij kwam naar beneden. Ik pakte de bedieningshandel van de grijparm en concentreerde me. Toen kwam hij de nauwelijks een meter brede doorgang in. Zijn gezicht was vertrokken, in zijn ogen glansde moordlust. Daardoor verdween mijn laatste aarzeling. Het was hij of ik! Ik gaf de arm een impuls. De robot haalde uit. Arlon zag het gevaar en week uit. Maar de grijparm suisde naar beneden en trof de arm van Arlon waarin hij de ijzeren stang hield voluit. Ik hoorde de schreeuw van pijn. Hij tuimelde naar mij toe en ramde zijn hoofd in mijn maag. Ik struikelde achteruit en had plotseling geen grond meer onder mijn voeten. Ik gleed langs een glijbaan naar beneden en werd tenslotte afgeremd door een luchtkussen. Ik klom van de glijbaan. Rondom mij stonden enorme contactbanken waarboven groepenkiezers af en aan gleden zonder omlaag te zakken. De kiezers glansden, de contactarmen aan de assen ervan draaiden voortdurend in een kring rond. Als ze een contact aanraakten, klikte het. Ik was midden in een volautomatische hypercominstallatie. Maar ik was niet alleen. Nauwelijks had ik rondgekeken of ik hoorde de stampende voetstappen en het hese gebrul van Arlon. Hij was geen volwaardige tegenstander meer en daarom wilde ik het niet aan laten komen op een gevecht van man tegen man. Ik glipte in een zijgang en kwam in de intercomcentrale van het postkantoor. Ik zette de intercom aan. 'Arlon, geef je over', zei ik in de microfoon. Ik hoorde mijn eigen stem versterkt uit alle luidsprekers van de ondergrondse vertrekken klinken. 'Ik weet dat een van je armen gebroken is. Jij hebt dus geen kans tegen mij.' Een waanzinnig gelach was het antwoord. Toen brulde Arlon: 'Kom eruit. Ik zal je doden!' Ik kon me goed voorstellen hoe hij tussen de contactbanken rondliep om mij te zoeken. 'Het heeft geen zin, Arlon, geef je over!' zei ik weer. Ik dacht er niet meer aan me te wreken op de vijf mannen die in het postkantoor hun dood hadden gevonden. De aangerichte schade kon op die manier niet worden goedgemaakt, de mannen bleven dood. 'Kom eindelijk eens naar buiten!' begon Arlon weer te brullen. 'Of ik zoek zo lang in deze verdomde installaties tot ik je schuilplaats heb gevonden.' 'Goed, zoals je wilt', zei ik via de hypercom. 'Maar ik zal je niet doden.' Ik kwam uit de centrale en liep langs de zoemende, tikkende contactbanken. Ik zag hem eerder dan hij mij. Hij hield het breekijzer in zijn gezonde hand, zijn gebroken arm bungelde krachteloos omlaag. Plotseling leek hij zijn verstand te verliezen. Hij brulde en zwaaide met de ijzeren staaf. Ik riep nog een waarschuwing maar hij hoorde me niet. Hij begon te schuimbekken en zwaaide het breekijzer boven zijn hoofd. Het raakte de contactbanken. Toen er stroomgeleiders openscheurden sprongen de vonken in het rond. Arlon stierf toen hij een sterke stroomgeleider aanraakte.
33
14. De versuften accepteerden mij zonder meer als de nieuwe aanvoerder. Voor hen bleef het in principe hetzelfde door wie ze werden aangevoerd. Ze treurden niet lang om Arlon want er had nooit een gevoelsmatige binding tussen hen bestaan. Hij zorgde voor voedsel en als tegenprestatie gehoorzaamden ze hem onvoorwaardelijk. Toen hij gestorven was in het gevecht tegen mij had ik bewezen dat ik sterker was dan hij. Dat beloofde voor hen voordeel. Memo trok zich de dood van Arlon wel aan. Maar hij accepteerde me ook als nieuwe chef omdat hij dacht daar persoonlijk voordeel uit te kunnen trekken, vooral wat zijn plannen betrof. 'Ik was aan Arlon gehecht als aan een zoon', zei hij toen ik terugkwam. 'Nog lang na de operatie heb ik geloofd hem op het rechte pad te kunnen brengen. Toen werden we overvallen door een bende, beroofd en gefolterd en toen is er iets in Arlon veranderd. Zijn oude bruutheid kwam terug. Maar misschien had ik hem toch gunstig kunnen beïnvloeden, als niet...' 'Als wat niet?' vroeg ik. Memo zuchtte. 'Op zekere dag, Arlon had toen nog maar tien mensen en plunderde alleen levensmiddelenwinkels, kwam de leider van een van de grote bendes naar hem toe en nam hem mee. Toen Arlon de volgende dag terugkwam was hij een ander mens. Hij heeft er met mij nooit over gesproken wat er tijdens zijn afwezigheid met hem was gebeurd. Maar ik merkte dat hij gehoorzaamde aan een vreemde onheilspellende macht. Van toen af aan vernietigde en doodde hij alles wat voor zijn voeten kwam.' Op eens was ik vol aandacht. Memo's uitspraak bevestigde mijn vermoeden dat Arlon werd beïnvloed. Om nog meer te weten te komen deed ik alsof ik niets wist. 'Denk je dat de andere aanvoerder hem op de een of andere manier bedreigde en hem naar zijn pijpen liet dansen?' vroeg ik. Memo schudde zijn hoofd. 'Helemaal niet. De bendeleider liet zich niet meer zien. Ik vermoed dat Arlon hem naar een onbekende - of een groep onbekenden - heeft gebracht. Daarna deed Arlon dingen die hij uit zichzelf nooit gedaan zou hebben.' 'Dat klinkt onwaarschijnlijk', zei ik. 'Het definitieve bewijs dat Arlon tegen zijn eigen wil handelde, kreeg ik pas ongeveer een week geleden', ging Memo verder. 'We ontmoetten de leider van de bende die Arlon en mij tijdens het begin van de AI-Golf zo te grazen had genomen. Arlon wilde wraak nemen maar toen hij de kans kreeg Neiko Garnish te doden deed hij het niet. Hij kon zich niet verzetten tegen de vreemde macht die hem verbood de man te doden.' Ik deed alsof ik mij vrolijk maakte. 'Waarom zou die geheimzinnige vreemde macht Arlon verhinderd hebben een andere misdadiger het hoekje om te helpen?' 'Omdat die vreemde macht alle grote bendes in Terrania City beheerst', zei Memo geheimzinnig. 'Oorlog tussen de bendes zou een verzwakking van eigen kracht tengevolge hebben. Daarom worden ze door de onbekende man achter de schermen verboden.' 'Dat lijkt me een beetje ver gezocht', zei ik. 'Dat is het niet', beweerde Memo. 'Je zult zien dat ze jou ook zullen benaderen.' Ik hoop het, dacht ik. Hardop vroeg ik: 'Wat waren Arlons plannen voor de toekomst?' 'Hij wilde naar de ondergrondse bunkers, van waaruit Roi Danton en Galbraith Deighton de Aarde controleren', zei Memo. 'Dat was ook niet zijn eigen idee. Het kwam van de macht op de achtergrond. Maar op dit punt verzette ik me niet tegen Arlon, ik steunde zijn plannen zelfs.' 'En wat heb jij er aan als die ondergrondse bunkers worden verwoest?' vroeg ik nieuwsgierig. 'Het ging er mij niet om ze te verwoesten', zei Memo. 'Waarom dan?' Ik probeerde mijn stem onverschillig te laten klinken. Tot nu toe had Memo mij een onbelangrijke meeloper geleken die misschien een grote ontdekking had gedaan. Maar plotseling was hij belangrijk voor me geworden. Het was me opgevallen dat hij een zeer onduidelijk rol speelde.
34
Hij keek me onderzoekend aan. 'Ik weet niet of ik je kan vertrouwen, Kano', zei Memo tenslotte. 'Je schijnt minder brutaal en hard te zijn dan Arlon was.' Ik glimlachte spotten. 'Dat kan veranderen.' 'Dat zal ook veranderen als je in contact bent gekomen met de macht op de achtergrond', verzekerde Memo. 'Daarom zou ik je nu al willen waarschuwen: als een van de grote bendeleiders je komt halen, ga dan niet mee.' Was dat eerlijk gemeend of wilde hij me op de proef stellen? Ik besloot voorzichtig te zijn. 'En hoe staat het met je eigen motieven?' vroeg ik. Memo aarzelde even en besloot toen te praten. 'Ik wilde de ondergrondse bunkers niet verwoesten. Integendeel, ik wilde Danton en Deighton waarschuwen en hem mijn ontdekking aanbieden.' 'Daar heb je al op gezinspeeld.' 'Alleen om die reden ben ik nog bij Arlon gebleven', beweerde Memo. 'Het stond me allemaal allang tegen. Ik had Arlon al een paar keer kunnen doden. Ik deed het niet omdat ik hoopte dat hij mij in het hoofdkwartier van Deighton zou brengen. Op mijn eentje had ik dat nooit klaargespeeld.' Ik lachte even. 'En nu hoop je dat ik je erheen zal brengen.' 'Als partner, Kano', zei hij snel. 'Je bent geen killer, dat zie ik. Vandaar mijn aanbod om mijn partner te worden. Wat zegje ervan?' 'Ik zal er over nadenken', zei ik ontwijkend. Voor Memo iets kon zeggen kwam Kirk naar ons toe. 'Iemand wil je spreken, Kano', zei hij opgewonden. 'Wat voor iemand?' 'Het is Tolk.' 'Heeft die naam een speciale betekenis?' Kirk was verbaasd. 'Tolk is een van de hele groten! Hij heeft driehonderd mensen onder zich. Hij heeft gezegd dat ze rondom het postkantoor geposteerd staan. We zijn omsingeld, Kano.' 'Laat Tolk komen', zei ik. Tolk was ongeveer even oud als ik, dus vijftig jaar. Hij had lange armen en benen en een iets te kort bovenlichaam. Zijn hoofd was hoekig en volkomen kaal. In zijn rode varkensoogjes lag alles wat niet te waarderen was in een mens: achterbaksheid, brutaliteit en gemeenheid. Het enige waarin ik hem waardeerde was dat hij niet veel woorden gebruikte. Hij stond midden in de verwoeste transmittorhal en liet zijn varkensoogjes over de versuften dwalen die zich te goed deden aan het welschvlees. 'Je gaat mee', zei hij in plaats van me te begroeten. 'Zo heeft Dada ook eens een keer tegen me gepraat', antwoordde ik. Voor ik er op verdacht was had hij me met de achterkant van zijn hand in mijn gezicht geslagen. Maar de volgende verrassing was voor hem. Ik trok snel mijn paralysator en raakte de hand waarmee hij mij geslagen had. 'Door wie word je gestuurd?' vroeg ik. 'Je zult wel zien.' 'En wat gebeurt er intussen met mijn mensen?' 'Ze worden bewaakt.' Ik glimlachte spotten. 'Het is tamelijk snel rondgegaan dat ik Dada heb gedood.' 'Dat was geen heldendaad.' zei Tolk. Hij draaide zich half om. 'Kom, we hebben geen tijd te verliezen.' 'Ogenblik.' Ik wilde hem bij zijn arm tegenhouden maar zag er toen van af. 'Ik ga niet alleen.' Tolk keek me strak aan. Het was een stomme uitnodiging om me duidelijker uit te drukken. 'Ik neem Memo mee.' Tolk keek naar Memo die over zijn hele lichaam trilde. 'Voor mijn
35
part', zei Tolk. 'Maar misschien komt hij niet levend terug.' Memo schraapte zijn keel, keek me onzeker aan en zei toen: 'Ik... ik ga toch mee.' 'Laten we gaan', zei Tolk. Op weg naar de uitgang duwde hij twee versuften opzij die hem in de weg stonden. Daaraan was wel te zien hoe hij zijn eigen mensen behandelde. Toen we buiten kwamen zag ik tot mijn verbazing een zwever staan. 'Waar heb je die georganiseerd, Tolk!' riep ik bewonderend. 'Een geschenk', zei Tolk niet zonder trots. 'Als je meedoet geeft hij je er ook een.' 'Wie?' Daarop antwoordde Tolk niet. Toen we dichter bij de zwever kwamen bekeek ik deze nauwkeurig en ik zag dat de zijkanten overgespoten waren. Er was wel originele lak gebruikt, maar deze was er niet vakkundig opgespoten. Onder de overgespoten plekken waren duidelijk de contouren van letters te zien. Dus vond iemand het erg belangrijk dat men niet op het eerste gezicht kon zien van welke firma of instituut de zwever vroeger was geweest. Waarom? Het antwoord daarop was niet moeilijk te bedenken: waarschijnlijk stond de oorspronkelijke bezitter nog in contact met de grote onbekende. In ieder geval wist ik zeker dat Tolk me naar de man achter de schermen zou brengen. De man die de bendes in Terrania City dirigeerde. Memo en ik gingen op de achterbank zitten. Tolk in de bestuurdersstoel. Hij startte de zwever en deze steeg met een oorverdovend lawaai op. Uit de slechte toestand van de zwever bleek dat de grote onbekende gebrek had aan gekwalificeerde mensen. 'De zwever heeft zijn beste tijd gehad', zei ik lachend. 'Maar hij vliegt nog', zei Tolk humorloos. We stegen snel en kwamen al spoedig boven de hoogbouw van Terrania City. Tolk was verstandig genoeg om niet hoger te gaan. Als we uit de peilschaduw van de hoogbouw waren gekomen zou hij door de radar van het hoofdkwartier gepeild kunnen worden. Tolk liet het centrum achter zich en vloog naar de westelijke buitenwijken. Toen we een verzorgingszwever tegenkwamen dook Tolk tussen een paar rijen hoge huizen. Ik bekeek Tolk aandachtig. Hij zag er afwezig en uitdrukkingsloos uit. 'Je bent een echte stuntvlieger', zei ik terwijl ik hem observeerde. Hij scheen me helemaal niet gehoord te hebben. Ik praatte tegen hem en schold op hem. Hij reageerde niet. Toen wist ik alles. Tolk was zichzelf niet meer. Iets of iemand beheerste zijn geest en bestuurde zijn lichaam. Toen we een villawijk aan de rand van Terrania City bereikten ging Tolk langzamer vliegen en daalde in een groot verwilderd park. We stapten uit de zwever en liepen naar een lang gebouw van twee verdiepingen. De ruiten waren groot en hadden een polaroïde effect, zodat men niet naar binnen kon kijken. Ik giste meteen dat het een privé sanatorium of zoiets was. Dit vermoeden werd bevestigd toen we bij de brede, met energiebarrières beveiligde deur kwamen. Op een marmeren plaat op de muur las ik: GROHAAN-OPINZOM-STICHTING. Waarvoor die stichting was of welk lijden hier genezen of onderzocht werd kon ik er niet uit opmaken. De onnatuurlijke starheid was weer van Tolk afgevallen. Memo liep tussen ons in. Hij hield zich dapper hoewel hij zijn angst niet helemaal kon verbergen. Toen het energiescherm verdween en wij het gebouw binnengingen kwam er een ongewone spanning over me. Ik wist dat ik nu in het huis was van de geheimzinnige man die de georganiseerde misdaad in Terrania City leidde. Nauwelijks had Memo zijn voet in de hal gezet of hij zakte in elkaar.
36
15. Grohaan Opinzom. Voor veel mensen is het lichaam waarin ze leven iets moois, een nuttig gezond organisme. Voor mij niet. Mijn lichaam is een gevangenis, een folterkamer voor me. Dat was vroeger tenminste zo. Nu weet ik wat mijn lichaam eist, welke voorwaarden het stelt. En daar houd ik rekening mee. Daardoor werden me wel veel beperkingen opgelegd maar ik hoefde tenminste niet meer zo te lijden. Ik kon me bewegen als ieder ander mens. Ik kon handelingen uitvoeren, kijken, horen, ruiken en proeven als ieder normaal mens. Maar dit alles met een beperking: mijn lichaam gehoorzaamde mij alleen in een bepaald vertrek. Als ik dat vertrek zou verlaten zou dat gelijk staan met zelfmoord. Het vertrek bevatte een hele reeks installaties die er alleen voor dienden om mijn lichaam te geven wat het verlangde. Het vertrek was volkomen steriel. Er was hier geen enkele bacterie, geen enkel virus. Er waren geen luchtjes of dampen, de lucht was honderd procent zuiver. Dat verlangde mijn lichaam. Ook verlangde het een constante temperatuur van precies twaalf graden Celsius boven nul. Als de temperatuur een graad daalde of steeg werd dit kenbaar door stoornissen in mijn lichaamsfuncties. Deze werden weer doorgegeven aan mijn geest. Er was een speciale airconditioning nodig om de temperatuur constant te houden. Het was een apparaat dat niet alleen de temperatuur maar ook het zuurstofgehalte constant hield. Op deze manier kon er geen tocht ontstaan. Tocht schaadde mijn lichaam al was deze nog zo gering. Ik merkte het al als ik me bewoog. Al door de luchtverplaatsing die ontstond bij een handbeweging huiverde mijn lichaam. Daarom bewoog ik mij bijna nooit. Vaak vervloekte ik mijn lichaam dat het zo overgevoelig was. Het bond mijn geest en verhinderde de ontplooiing ervan. Wat zou ik in een ander lichaam geworden zijn? Het universum zou mij toebehoren. Maar ik moest mijn dagen in dit vertrek doorbrengen en daardoor was mijn geest ook beperkt. Als ik maar niet dat verdomde overgevoelige lichaam had gehad, dat voor alles allergisch was... Om een voorbeeld te geven: Ieder mens, ieder levend wezen heeft receptoren in de huid. Daarmee nemen we prikkels waar die verder worden geleid en die we ervaren als pijn,. druk, koude of warmte. Op het lichaamsoppervlak van een normaal mens bevinden zich ongeveer 1,2 miljoen receptoren die op pijn reageren, 700.000 punten om druk te voelen, 250.000 koudereceptoren en 30 000 warmtereceptoren. Maar mijn lichaam heeft drie miljoen, warmtereceptoren en vijfmaal zoveel pijn- en drukreceptoren als een normaal mens. Deze overgevoeligheid heeft mijn leven al vanaf mijn geboorte tot een hel gemaakt. Ik kon alleen maar volkomen gladde voorwerpen aanraken, want de aanraking met ruwe oppervlakken werd door mijn overgevoelige tastzin ervaren als pijn. Daarom leefde ik in een wereld van perfect gladde kunststoffen. Het voedsel dat ik gebruikte was even synthetisch als het bestek waarmee ik at. De grond waarover ik liep bestond uit zachte verende reuze moleculen die bovendien geluidsgolven konden absorberen. Mijn gehoor verdroeg de stilte het beste. Als het niet te vermijden was om geluiden te ontvangen of weer te geven, waren diepe bastonen nog het meest verdraaglijk. Daarom was de radio, via welke ik in contact stond met mijn helpers en mijn handlangers, zo geconstrueerd dat alle hoge tonen werden geabsorbeerd. Het licht in mijn woonvertrek en de bezoekerskamer die daarvan met een gepantserde glazen plaat
37
gescheiden was, had altijd een golflengte van 397 millicron, was dus dieppaars. Dat spaarde mijn ogen. Ik was niet altijd in dit vertrek, o nee! Soms moest ik onder de open hemel verschrikkelijke pijnen doorstaan. Pas toen ik ontdekte dat ik niet alleen een fysiek gekweld maar ook een psychisch begaafd wezen was, werd mijn leven beter. Ik ontdekte dat ik mensen kon beïnvloeden. Ik kon hen mijn wil opleggen! Maar ik kon mijn geestelijke krachten niet helemaal gebruiken als de omstandigheden waarin mijn lichaam leefde ongunstig waren. Dan was mijn geest beneveld, ik kon niet helder denken, laat staan mijn suggestieve krachten gebruiken. Dan voelde ik alleen maar pijn. Ik herinnerde me nog goed hoe ik als kind wakker werd in een kliniek: ik was bevrijd van alle pijn en helder van geest. Men had destijds mijn allergie gediagnostiseerd en me ondergebracht in een gesteriliseerd vertrek dat op mijn huidige woonvertrek leek. In die gesteriliseerde ruimte ontbrak iedere luxe. Toch voelde ik me als nieuwgeboren. Ik bezwoer dat ik nooit meer zo zou lijden en ik gebruikte al mijn suggestieve krachten om vreemde mensen ertoe te brengen tegen hun wil hun geld en kennis in te zetten om deze stichting op te bouwen. Nu had ik een plaats waar ik een draaglijk leven kon leiden. Maar dit leven had geen vulling. Ik was eenzaam en vervuld van een innerlijke onrust. Mijn toestand veranderde ook niet toen ik te weten kwam dat er twee miljoen mensen zoals ik op Aarde waren. Ik was een homo superior. Ik was niet een van die individuen die van de techniek een afgod maken die hen er toe aanzet steeds nieuwe vernietigingsmethoden uit te vinden. Ik hoorde tot de groep mensen die met hun pacifistische leer nieuwe waarden aan de mensheid wilden geven. En toch hoorde ik ook weer niet bij de homo superior. Ik zag in dat niet alles van de homo sapiens verwerpelijk was en dat niet alles van de homo superior goed was. Er moest een middenweg gevonden worden. Ik voelde me geroepen om deze middenweg te effenen. Natuurlijk was het begin moeilijk maar ik had het gemaakt. Er waren niet meer veel hindernissen te nemen voor ik het doel bereikt zou hebben. De algemene versuffing had me bij mijn plannen geholpen. Met mijn suggestieve kracht zou ik het gemakkelijk klaarspelen met de paar normale mensen die waren overgebleven. Natuurlijk waren er in werkelijkheid meer tegenstanders. Want vele leden van de homo superior namen de uitspraken over pacifisme te letterlijk, te naïef. Zoals ik al zei er moest een middenweg gevonden worden. Ik vond deze weg. Ik was van plan al mijn vijanden, zowel die van de Rhodan-groep als die van de h.s-groep uit te schakelen. Dan kon ik mijn wereld opbouwen. De weg erheen was moeilijk en had veel hindernissen en het was niet altijd gemakkelijk zeer fijngevoelig te werk te gaan als er hindernissen moesten worden opgeruimd. Sommige afgoden van de oude wereld lieten zich gewoon niet veranderen of opzij schuiven. Perry Rhodan bijvoorbeeld moest vernietigd worden. Ik ben altijd een suggestor geweest. Ik heb het altijd gekund zover ik me kan herinneren. Mensen gewillig te maken door de kracht van mijn geest. Maar vaak kon ik die suggestieve kracht niet gebruiken omdat ik last had van mijn allergie. Als ik zonder bescherming uitgeleverd was aan de krachten van de natuur, verloor ik mijn suggestieve kracht.
38
In het belang van de homo superior had ik mijn vaardigheid voor de A.I.-Golf geheim gehouden. Destijds was ik ook nog zo verblind dat ik de doelstellingen van mijn soortgenoten erg goed vond. Maar nu was mijn tijd gekomen. Niets kon mij meer verhinderen mijn persoonlijke doelstellingen na te streven en de macht op Terra te grijpen. Bijna alle aanvoerders van de bendes in Terrania City stonden onder mijn controle. Ik beïnvloedde ze met mijn wil, suggereerde hen wat ze moesten doen en coördineerde hun vernietigingsacties. Een van de meest bekwame mannen was Arlon geweest, die door de versuften Dada werd genoemd. Ik had hem langzaam gevormd en hem steeds moeilijker opdrachten toevertrouwd. Hij had twee eigenschappen waardoor hij interessanter was dan de meeste andere bendeleiders. Zijn buitengewone intelligentie en zijn misdadige aanleg. Maar hij leefde niet meer. Hij was in een tweegevecht met een ander bendelid gesneuveld. Dat betreurde ik, maar niet vanwege hem persoonlijk. En als hij overwonnen was had hij zijn meester gevonden. De nieuwe man was ongetwijfeld sterker en verstandiger dan hij. Daar kon ik voordeel van hebben. Ik moest de nieuwe leider van de Dada-bende eerst ontvangen, hem gewillig maken en hem betrekken in mijn plannen. Daarom stuurde ik Tolk er op uit om de nieuwe man naar me toe te brengen. Ik hoefde niet lang te wachten voor ik de uitstraling van Tolk en de vreemdeling in de buurt van mijn kliniek voelde. De wachtposten kregen orders de twee mannen door te laten. Toen vond er een incident plaats. Tolk had niet alleen Kano maar ook een ander lid van de Dada-bende meegenomen. Ik was kwaad op Tolk omdat hij duidelijk had gehandeld tegen mijn strikte order om alleen Kano mee te nemen, nemen. Ik strekte mijn geestelijke voelers uit naar de vreemdeling, betastte zijn bewustzijn en schakelde het uit. Ter plekke stortte hij in elkaar. Later zou ik Tolk ter verantwoording roepen. Op het ogenblik wilde ik mij bezig houden met Kano, de opkomende ster in de onderwereld van Terrania City. Tolk kwam met hem in de bezoekerskamer. Het eerste moment voelde ik mij teleurgesteld door de verschijning van Kano. Hij was lang en mager, had ongelooflijk grote voeten en was ruim vijftig jaar oud. Maar toen wiste ik de indruk van zijn weinig indrukwekkende uiterlijk weg. Hij had tenslotte gewonnen van Arlon en zo'n slimme vos als Arlon was alleen te overwinnen met goede listen en trucs. Ik liep naar de barrière van gepantserd glas en keek naar de nieuwe. Hij wendde zijn blik niet af en keek mij recht aan. Dat beviel me, zijn gedrag getuigde van grote innerlijke kracht. Ik kon mannen met grote wilskracht, die zich in iedere situatie konden handhaven, goed gebruiken. Hun wil was nooit zo sterk dat ze zich tegen mij konden verzetten. 'Jij bent dus Kano, die Arlon van de Dada-bende heeft vervangen', zei ik nauwelijks hoorbaar. Ik wist dat mijn stem in de bezoekerskamer goed verstaanbaar was. Want de gevoelige microfoons die overal in de glaswand zaten zouden mijn stem verder leiden naar de versterker en via de luidsprekers indrukwekkend laten klinken. Ik vroeg: 'Hoe heet je eigenlijk?' 'Serkano Staehmer', antwoordde de nieuwe. Door de regelaars in de glaswand hoorde ik zijn woorden als een diep gefluister. Dat deed geen pijn aan mijn oren. 'Weet je welk doel Arlon had?' vroeg ik Kano. Hij knikte. 'Zijn doel was het hoofdkwartier van Roi Danton en Galbraith Deighton.' 'Je zult Arlon vervangen', zei ik en toen wendde ik mij tot Tolk. 'Je hebt je niet aan de orders gehouden en daar zul je voor boeten. Hoe denk je dat ik ongehoorzaamheid straf?' Tolk wilde zich verdedigen. 'Maar...'
39
Ik vond ieder verder woord overbodig en bepaalde meteen de bestemming van de twee mannen: Serkano Staehmer zou de nieuwe veldheer in mijn leger marionetten worden en ik zou Tolk straffen. Ik bestreek de twee mannen met mijn sterke suggestieve impulsen. De geestelijke weerstand van Tolk brak snel. Hij capituleerde al in de eerste fase. Ik zag dat het zweet hem uitbrak toen hij merkte dat zijn rechterhand tegen zijn wil naar het straalwapen in de holster ging. Hij keek ongelovig naar zijn hand, die het wapen pakte, dit omhoog bracht en tegen zijn eigen slaap drukte. De vinger spande zich om de trekker en drukte deze langzaam in. 'Nee... nee...' kreunde hij in doodsangst. Zijn uitpuilende ogen keken naar het wapen dat koud tegen zijn slaap drukte. Tevreden registreerde ik zijn emoties: verbazing, schrik en angst. Hij was verbaasd omdat hij met zijn eigen hand op zichzelf schoot. Hij was geschrokken omdat zijn hand een vreemd werktuig was geworden en hij was angstig toen hij zag dat de wijsvinger zich om de trekker kromde. Maar ik wilde Tolk zichzelf niet laten terechtstellen. Ik wilde hem helemaal niet doden omdat hij te waardevol voor me was. Toen hij genoeg had geleden liet ik hem aan zijn lot over en richtte mijn aandacht op Serkano Staehmer. Bij hem beleefde ik een onaangename verrassing. Hij kon weerstand bieden aan mijn beïnvloeding. 16. Ik zocht de blik van Staehmer. Zijn ogen keken me rustig en kalm aan. Wat een verschil tussen die twee mannen in de bezoekerskamer. Aan de ene kant de krachtig uitziende Tolk, vol energie, die er nu stijf en zonder eigen wil bij stond. Aan de andere kant de magere onaanzienlijke Staehmer die niet reageerde op mijn geestelijke aanval. Ik nam een tweede aanloop en stortte me met gebundelde krachten op hem, maar weer kon ik hem niet bedwingen. Zijn bewustzijn ontsnapte aan mijn suggestieve invloed, ik kon zijn ik niet te pakken krijgen. Ik kon het wel insluiten in mijn mentale bewustzijn maar het lukte me niet dit helemaal door te zetten. Toen brak zijn ik tenslotte uit mijn geestelijke omhulling en straalde in onaangetaste zelfstandigheid. De geest van Staehmer was een soort antipode van de mijne. Mijn lichaam trilde toen ik me dit realiseerde. Ik stootte opnieuw toe. Nu sterker dan tevoren, met al mijn suggestieve krachten die ik had. Staehmer kromp ineen maar dat was zijn enige reactie op mijn parapsychische aanval. 'Je zult je er bij neer moeten leggen dat ik op vrije basis met je meewerk', zei hij bedaard. Een vrije medewerker! Als ik erop moest vertrouwen dat mijn helpers mijn positie uit vrije wil versterkten en zo mijn macht opbouwden, had ik mijn veroveringsplannen meteen wel kunnen laten vallen. 'Ik zal je wil breken!' beloofde ik. 'Ik verzet me er niet tegen', zei Staehmer. 'Maar misschien overschat je je eigen kracht.' Ik had hem ter plekke kunnen doden. Ik deed het niet omdat ik daardoor mijn eigen onmacht zou hebben toegegeven. 'Ik zal je breken, Staehmer!' zei ik. 'Je zal voor me in het stof liggen en mijn bevelen opvolgen. Het zal je net zo vergaan als Tolk, Dada en Neiko Garnish.'
40
De naam van de laatste kwam onbewust over mijn lippen. Een moment begreep ik niet waarom ik aan hem dacht. Maar toen voelde ik zijn nabijheid en wist dat hij in de kliniek was aangekomen. Even later ging de deur van de bezoekerskamer open en kwam de bendeleider binnen. Neiko Garnish was een harde man. Hij kreeg van mij alleen maar opdrachten waarvoor hardheid en meedogenloosheid nodig was. Ik was hem bijna kwijtgeraakt door een ongeluk. Als ik niet op het laatste moment had ingegrepen zou Dada deze bekwame man in een metrotunnel hebben verpletterd. Ik kon dat op het allerlaatste moment verhinderen door de wil van Dada te breken. 'Bekijk jezelf eens, Staehmer', zei ik woeden. 'Tolk en Neiko zijn tien keer zo sterk als jij, veel robuuster en hebben waarschijnlijk meer geestelijke weerstand. Zij moesten voor me buigen en daarom weet ik dat ik jou ook zal breken.' 'Je zult je er bij neer moeten leggen dat je je kracht aan mij verspilt', zei Staehmer. Hij stond tussen Tolk en Neiko. 'Waarom span je je zo in? Ik zal ook uit vrije wil voor je werken.' 'Daar komt niets van in. Ik dood je nog liever!' Tolk trok zijn straalpistool. Hij richtte het op Staehmer en zei: 'Zal ik hem doodschieten?' 'Nee!' viel ik tegen hem uit. Toen werd ik wat kalmer. 'Staehmer is helemaal geen probleem. Hebben jullie dat begrepen? Hij is geen man die zich tegen mij zal kunnen verzetten. Ik zal hem op de knieën dwingen. Maar dat kan later nog.' Ja, zei ik tegen mezelf. Staehmer was niet zo belangrijk. Ik zou mijn krachten bundelen en dan plotseling al mijn suggestieve impulsen op hem loslaten. Dan zou hij het begeven, hoe sterk zijn wil ook was! Nu wilde ik eerst laten zien hoe stevig ik mijn mensen in de hand had. Daar zou Staehmer van onder de indruk raken en dat zou hem onzeker maken. 'Wat heb je voor nieuws, Neiko?' vroeg ik aan de bendeleider die ik twee dagen geleden opdracht had gegeven een overval te doen. Hoewel uit de aanwezigheid van Neiko bleek dat de overval was gelukt, zag ik dat hij geen buit bij zich had. Hij had alleen een kleine buidel aan zijn riem hangen. 'Niet veel', zei hij. Hoewel ik hem ook nu onder controle had gaf ik hem genoeg geestelijke vrijheid om zijn eigen woorden te kiezen. Het was een van mijn psychologische zetten om het verzet van Staehmer tegen mijn geestelijke beïnvloeding te verzwakken. Hij moest zien dat mijn mensen genoeg eigen persoonlijkheid en vrijheid van handelen hadden ondanks het feit dat ik hen mijn wil oplegde. Neiko ging verder: 'Volgens opdracht hebben ik en mijn mensen de stad verlaten en zijn we naar de boerderij gegaan die door Danton en Deighton tot stabilisatiekern is gemaakt. Ik liet eerst de omgeving verkennen en ik ontdekte het volgende: op de boerderij wordt akkerbouw en veeteelt bedreven. Er waren in totaal zeven niet versufte mensen, waaronder twee superiors, die toezicht hielden op het werk van dertig versufte mensen. In de verre omtrek waren geen wapens te bekennen en er waren ook geen robots omdat de twee h.s. anders niet meegewerkt hadden. Het was me dus direct duidelijk dat we niet op groot verzet zouden stuiten. Nou, ik verspreidde mijn mensen...' 'Stop!' onderbrak ik hem. 'Ik wil geen details over de overval horen.' Staehmer mengde zich in het gesprek. 'Hoezo? Ben je zo fijnbesnaard?' vroeg hij spottend. 'Ik haat geweld', antwoordde ik naar waarheid. 'Ik kan geen bloed zien. Moord en doodslag staan mij tegen. Als ik desondanks opdracht geef tot drastische maatregelen en niet altijd even fijnzinnig ben ik in de keuze van mijn middelen dan is dat alleen omdat ik geen alternatief heb. Ik moet de oude wereld afbreken om een nieuwe te kunnen opbouwen.' Neiko was zichtbaar teleurgesteld dat hij het verloop van de overval niet gedetailleerd mocht beschrijven. 'We zijn er dus op af gestormd en hebben iedereen neergemaaid.' Mijn
41
maag trok samen. 'Neiko!' wees ik de bendeleider terecht. 'Het is al goed', zei hij en keek me bang aan; hij was bang voor een bestraffing. Toen vertelde hij verder: 'Toen we de boerderij gezuiverd hadden, vingen we twee koeien en braadden ze. Dat is alles.' 'Dat is alles?' herhaalde ik verbaasd. 'Je weet dat ik na iedere overval een bewijsstuk wil zien dat de overval inderdaad is uitgevoerd.' 'Weet ik', zei Neiko en sloeg zijn ogen neer. 'Daar heb ik mij ook aan gehouden. Alleen...' Ik werd woedend. 'Wat heeft dat te betekenen? Heb je een bewijs voor de overval op de boerderij of niet?' 'Zeker wel', zei Neiko. 'Het zit in deze buidel.' 'Waarom laatje het dan niet zien?' 'Ik dacht...' Hij maakte zijn zin niet af. Ik keek naar de buidel en giste wat er in zou zitten. Meestal brachten mijn mensen technische apparatuur als buit mee maar Neiko was geestelijk ontaard en met hem kon je nooit weten voor welke verrassingen je kwam te staan. Toch besloot ik het bewijsstuk te bekijken. 'Laat me de inhoud van de buidel zien', beval ik. Hij aarzelde, prutste toen even aan de touwtjes, maakte de buidel los van zijn riem en schudde de inhoud op de grond. Het eerste ogenblik wist ik niet wat ik van die vreemde dingen moest denken. Ik zag alleen dat het er niet prettig uitzag. Toen liep ik er dichter naar toe en zag wat het was. Ik kromp ineen en gaf een schreeuw. Ik struikelde achterwaarts naar de tegenoverliggende muur. De schok was zo groot dat ik mij nauwelijks kon bewegen. Alles in mijn hoofd draaide. Ik wilde eenvoudig niet aanvaarden wat ik had gezien, en toch wist ik dat het de verschrikkelijke werkelijkheid was. Ik werd misselijk. Nee, dat had ik niet gewild. Ik wilde de wereld veranderen, verbeteren maar niet verslechteren. Ik wilde in mijn imperium geen ruwe onderdanen die de oren van dode dieren afsneden en ze meebrachten als trofee. Dit verschrikkelijke beeld zou mij tot in mijn dromen achtervolgen. 17. Ik praatte mezelf aan dat ik me alles alleen maar inbeeldde. Maar ik kon mij niet afsluiten voor de werkelijkheid. Ik kon mij niet meer losmaken van het huiveringwekkende gevoel. 'Wat is er, Opinzom?' hoorde ik Tolk vragen. 'Zullen we naar je toe komen?' 'Nee, dat niet!' Ik gaf Tolk en Neiko de opdracht niet van hun plaats te komen. Ze konden me niet helpen, alleen maar schade aanrichten. Ik was blij dat ze niet wisten hoe ze naar mij in de gesteriliseerde kamer konden komen want als ze dat hadden gedaan zou mijn toestand alleen maar erger zijn geworden. Een zuchtje wind, een beweging van de lucht of de warmte van een menselijk lichaam zouden ongetwijfeld mijn bewustzijn gestoord hebben. Het was goed dat Tolk en Neiko op mijn bevel op hun plaats genageld waren. Ze konden zich niet bewegen. Maar Serkano Staehmer kon ik niet beïnvloeden! Was hij een mutant? Nee, dat was niet waarschijnlijk. Hij moest iets anders in zich hebben waardoor mijn parapsychische impulsen zonder effect langs hem heen gleden. Ik concentreerde me helemaal op hem maar hij lachte alleen maar. 'Je spel is uit, Opinzom', riep hij tegen me. Hoewel de geluidsmodulator zijn stem aangenaam liet klinken hoorde ik er toch agressie in doorklinken. 'Ik voel je jammerlijke pogingen om mij onder controle te krijgen', beet hij mij toe. 'Maar ik weet ook dat ik daar immuun voor ben. Ik hoef me niet in te spannen, ik hoef helemaal niets te doen en toch kun je me niet beïnvloeden.' Nu hoorde ik een triomfantelijke ondertoon in zijn stem. Was hij gek geworden? Dat moest de verklaring voor zijn vreemde gedrag zijn. Misschien was zijn geest vertroebeld door de
42
afgesneden koeienoren. Waarom zou hij anders zo plotseling tegen mij in opstand komen? 'Kom tot bezinning, Staehmer!' riep ik tegen hem. Ik moest hem kalmeren en hem laten inzien dat ik de nieuwe heerser van de Aarde was. Maar dat zou me alleen maar lukken als ik mezelf eerst beheerste. Ik moest de schok door de aanblik van ... Niet aan denken! 'Heb even geduld', verzocht ik Staehmer. 'Ik heb mezelf zo weer onder controle.' Waarom kwamen deze vreemde woorden over mijn lippen? Wat was er met me gebeurd dat ik iemand verzocht om begrip en geduld? Dat kon ik niet gedaan hebben. Het moest een vergissing zijn! In mijn verwarring had ik de woorden van iemand anders gebruikt! Ja, dat was de verklaring. 'Je spel is uit, Opinzom!' Wat deed Staehmer nu? Waarom prutste hij aan de riem van Tolk? Plotseling had Staehmer het straalwapen van Tolk in zijn hand. Hij zou moeilijkheden maken als men hem niet tegenhield! 'Tolk! Neiko! Houd hem tegen!' Ik hoorde het hoge lachen van Staehmer. 'Ze kunnen mij niet te pakken nemen', riep hij tegen mij. 'Ze kunnen zich niet bewegen omdat je hen verstard hebt!' Wat praatte hij gek! 'Niet ik, maar jij hebt die afschuwelijke dingen gezien', legde ik hem de situatie uit. 'Jij hebt die afschuwelijke dingen gezien en hebt een shock. Probeer je los te maken van die shock, Staehmer, voor je domme dingen gaat doen.' Langzaam naderde ik de alarmknop. 'Het is precies omgekeerd', zei Staehmer. 'Je bent ziek, Opinzom. Je hebt medische hulp nodig.' Dat was de grap van een gek. Ik schoot in de lach. 'Ik ben veilig, Staehmer', zei ik toen. 'In deze gesteriliseerde ruimte ben ik veilig voor alle invloeden van de buitenwereld. Mij kan niets gebeuren.' Ik deed nog een stap in de richting van de alarmknop. Staehmer scheen mijn bedoeling door te hebben want hij hief zijn straalwapen op. 'Doe dat niet, Opinzom', zei hij. 'Kom niet van je plaats, anders schiet ik de wand van gepantserd glas kapot!' Op dat ogenblik had ik gewacht. Ik wilde de aandacht van Staehmer met deze manoeuvre afleiden van mijn eigenlijke bedoeling. En toen dat lukte stortte ik me met mijn hele geestelijke kracht op zijn bewustzijn. Ik sloot zijn ik in, wilde er in doordringen maar het ontglipte me. 'Doe geen moeite, Opinzom!' Hij spotte met me! Deze kleine worm waagde het mij op bijtende toon te bespotten. Ik moest de situatie in mijn voordeel veranderen. Mijn lichaam ... Wat was er met mijn lichaam? Niets, alles in orde. Ik had mezelf weer volkomen in bedwang. Mijn parapsychische krachten functioneerden perfect. Dat zag ik aan Tolk en Neiko die verstard als stenen bleven staan. Serkano Staehmer zou nog opkijken. Mijn geest was in orde en mijn lichaam was in orde. De temperatuur in het vertrek was plus twaalf graden Celsius. Er waren geen luchtbewegingen, geen pijnlijke geluiden, geen dampen waardoor ik misselijk werd en geen verblindend licht. Ik was veilig. Waarom zou er iets met mijn lichaam niet in orde zijn? Plotseling een flits op de wand van gepantserd glas. Meteen werd alles zwart voor mijn ogen. Mijn ogen deden pijn. Ik kon niets zien. Ik was blind! 'Nu kom ik', hoorde ik Staehmer roepen. Blufte hij? Nee, deze gek was serieus. Hij smolt met het buitgemaakte straalwapen de barrière van glas. Ik had geen andere keuze dan mijn kaarten open te gooien. 'Blijf bij me weg, gek', riep ik vertwijfeld. 'Kom niet in het gesteriliseerde vertrek, je zou me doden. Dan kunnen we de Aarde niet meer veroveren!' Staehmer luisterde niet naar mij. Met de vastberadenheid van een waanzinnige bleef hij de glaswand met zijn straalwapen beschieten. Toen voelde ik de hitte. Mijn lichaam leek te branden. De lucht koelde weer wat af. Het glas sprong kapot met een oorverdovend gerinkel. Er waaide wind naar mij toe die
43
mijn lichaam bijna verbrandde. Ik sloeg om mij heen om het vuur van mijn lichaam te weren; om de duizenden fijne naaldjes tegen te houden die overal in mij staken. Toen zag ik Serkano Staehmer naar mij toekomen. Soms was hij in rood licht gedompeld, af en toe was hij omhuld door vlammen en dan weer leek hij witgeel stralend. Mijn ogen! Zijn schelle stem deed mijn trommelvliezen bijna scheuren. 'Serkano Staehmer roept Galbraith Deighton op! Galbraith Deighton, kunt u meteen komen. Het is dringend. Ik heb de man die de bendes organiseerde, hier voor me. Een hoopje ellende ...' Er ging een schok door mij heen. Ik probeerde de stormen, die aan mij trokken, af te weren, de hitte in te dammen, de kleuren af te zwakken. Ik was gevangen in een nachtmerrie. Plotseling kwamen Tolk en Neiko in beweging. Ze renden weg. Ik probeerde ze tegen te houden maar ik kon ze niet meer in mijn macht krijgen. 'Laat me niet in de steek!' Mijn eigen stem klonk vreemd. Ik strekte nog een keer mijn voelers uit naar mijn mensen en concentreerde me toen op Staehmer die als een kolos over mij heen stond, tevergeefs. Ik was verloren. Mijn gave liet mij in de steek, mijn mensen liepen van mij weg. De muren van zekerheid die ik tijdens al die jaren om mij heen had opgebouwd, stortten in. Ik was blootgesteld aan de invloeden van de buitenwereld. Ik rolde me op. De geluiden, het licht en de kleuren, de hitte en de wind, stortten zich op me en explodeerden. Toen de nagalm van de explosie was weggeëbd voelde ik alleen nog maar een kloppende Pijn. De pijn kwam in golven, steeg tot een onverdraaglijke hoogte, werd dan minder om meteen daarna met hernieuwde kracht terug te komen. Ik rolde mijn lichaam nog meer op, maar het hielp niet. Ik schreeuwde. Er was niemand om een einde aan mijn pijn te maken. 18. Galbraith Deighton. Het fundament van de menselijke beschaving was verdomd wankel. Vooral de laatste dagen werd me dat duidelijk. We hadden dit fundament zo goed en zo kwaad als het ging gemetseld. Met wij bedoelde ik alle mannen en vrouwen die onvoorwaardelijk achter Perry Rhodan stonden. Maar in het fundament kwamen steeds nieuwe scheuren en wat we aan een kant opbouwden werd aan de andere kant weer afgebroken. We moesten in grimmige onmacht toezien dat het menselijke imperium langzaam maar gestaag afbrokkelde. En terwijl op Terra de macht van de bendes steeds groter werd, terwijl de noodoproepen uit alle delen van de Galaxis niet minder werden, trok de zwerm dreigend door onze melkweg. Tot nu toe had hij zijn geheim nog niet prijsgegeven en hij zou het ook niet doen als men geen geweld gebruikte. Maar dat kon de opperregent niet. In zijn laatste radiobericht had Perry Rhodan me verteld dat hij op het ogenblik niets anders kon doen dan afwachten en hopen dat er iets zou gebeuren waardoor hij meer aanknopingspunten zou krijgen. De opperregent was in feite gedwongen tot nietsdoen, wat minstens even zenuwslopend was als mijn activiteiten op Terra. Ik had in ieder geval niet te klagen over gebrek aan bezigheden. Integendeel, Terrania City stond in alle uithoeken en plekjes in brand en ik moest proberen mijn mensen zo rationeel mogelijk te gebruiken. De laatste dagen werden er steeds meer overvallen op verzorgingseenheden gemeld en nog maar twintig uur geleden had een boerderij buiten Terra via de radio om hulp verzocht. Toen ik even later met een groep gewapende mannen
44
ter plekke kwam was de boerderij er niet meer. Van de bijna veertig mensen die op de boerderij hadden gewerkt, leefde niemand meer. Teruggekomen in het hoofdkwartier kreeg ik drie gesprekken door. Twee via de hypercom en een derde via de radio. Eerst meldde zich Roi Danton die na zijn opdracht op Tahun naar Olympus was teruggevlogen en nu op weg was naar de Aarde. Het tweede hypercomgesprek kwam van Perry Rhodan. Hij vertelde dat hij binnenkort een tussenlanding op Terra zou maken. Ik zei hem dat ik me er zeer op verheugde hem weer eens een keer te zien. En dat was natuurlijk eerlijk gemeend. Maar mijn vreugde over het weerzien werd getemperd. Ik had gehoopt dat ik de opperregent had kunnen melden dat de bendes vernietigd waren als hij weer contact met me opnam. Daar was niets van terecht gekomen. In dit verband dacht ik niet al te vleiend over Serkano Staehmer. Toen kreeg ik een oproep via de radio. 'Galbraith Deighton, kom meteen', hoorde ik hem zwaar ademend zeggen. 'Ik ben hier in de Grohaan-Opinzom-Stichting en heb hem eindelijk te pakken!' Er ontsnapte mij een bitse opmerking hoewel die niet terecht was. 'Wie, een astmaleider?' vroeg ik. Staehmer ging niet in op mijn opmerking. 'Komt u meteen, voor de ratten het zinkende schip verlaten', ging hij verder. 'Neem soldaten mee, het zou op een gevecht kunnen uitdraaien. En denkt u ook aan een arts. De man die de bendes organiseerde is hier. Hij is allergisch en reageert gevoelig op alle normale invloeden van de buitenwereld. Hij is niet gevaarlijk meer.' Terwijl Serkano Staehmer precies beschreef waar de privékliniek lag, gaf ik dertig gewapende mannen opdracht vijf zwevers startklaar te zetten. Tenslotte zei Staehmer: 'Misschien interesseert het u dat Grohoun Opinzom een homo superior is.' En of me dat interesseerde! Nadat ik een eind had gemaakt aan het gesprek met Staehmer nam ik contact op met de vijftig eerste sprekers van de h.s. en vroeg hen naar de Grohoun-Opinzom-Stichting te komen. Het verbaasde me niet dat ze de stichting kenden. Tenslotte was Grohoun Opinzom een van hen al was het ook het zwarte schaap van de groep. We gaven de misdadigers geen kans om te vluchten. Toen we boven de kliniek vlogen steeg er een zwever op. Op het dak stond een rood kruis. Ik vroeg de bemanning via de radio zich te identificeren. Ze gaven inderdaad antwoord, door een salvo uit een thermostraler die uit een zijraam werd geschoven. We beschoten de zwever met een kort salvo. Hij begon te draaien en stortte neer in een verlaten straat naast de kliniek. Snel daalden we naar het park van de kliniek. Nog voor we landden beschoten we het hele park met narcosestralen. De verraste misdadigers vielen achter elkaar bewusteloos neer. Later konden mijn mensen hen moeiteloos gevangen nemen. Ze hoefden de misdadigers alleen maar te verzamelen en in de beveiligde laadruimten van de zwevers te brengen. Ik hoefde niet bij deze routineacties te zijn en ging met vijf mensen naar de privékliniek. We stootten niet op verzet want de misdadigers waren allemaal naar buiten gevlucht. Toen we door de hoofdingang in de hal kwamen zag ik onmiddellijk Serkano Staehmer, die op de grond knielde en een roerloze gestalte in zijn armen hield. Het was een kleine onooglijke man die in lompen was gekleed. Hij was niet meer te redden. Een schot uit een straalwapen had hem voluit getroffen. 'Is dat de suggestor?' vroeg ik. Staehmer schudde zijn hoofd. 'Opinzom is boven, in zijn verwoeste gesteriliseerde vertrek. Hij hier ... was Memo. Hij heette eigenlijk Grielman Long en was professor in de extracerebrale integratie. Ik heb u over hem verteld. Hij had een
45
methode gevonden om met een hersenoperatie het versuffingeffect uit te schakelen.' 'Het spijt me ...', zei ik en onderbrak mezelf. Ik kon niets meer voor de professor doen. Hij was al een tijdje dood en kon ook niet door artsen in het leven worden geroepen. Ik schraapte mijn keel en vroeg: 'Heb je de gegevens over zijn werk in veiligheid kunnen brengen?' Bedrukt zei Serkano: 'Voor Memo stierf heeft hij me gezegd waar de gegevens lagen... Ik was boven en hoorde hem roepen. Ik rende meteen hier naar toe, maar ik kwam te laat. Een van de twee bendeleiders - ik geloof dat het Neiko was - heeft Memo neergeschoten toen deze hem de weg wilde versperren...' Staehmer keek omhoog. 'Hebt u Neiko en Tolk nog te pakken gekregen? Ze wilden vluchten met een zwever.' 'We hebben een zwever neergeschoten', zei ik ongeduldig. 'Hoe staat het nu met die gegevens?' Staehmer glimlachte bitter. 'Memo zei me dat hij de gegevens altijd bij zich droeg. Hij droeg ze onder zijn jack, Sir. Precies waar hij getroffen is door de energiestraal.' Daar kon ik niets op zeggen en ik veranderde van onderwerp. 'Wordt de suggestor goed bewaakt?' Staehmer liet de dode man op de grond zakken en richtte zich weer op. 'Grohoun Opinzom is niet in staat iets te doen', zei hij. 'Door de allergieaanvallen heeft hij helemaal geen reactievermogen meer. Ook zijn parapsychische kracht werkt niet meer.' 'Breng me naar hem toe', zei ik tegen Staehmer. Toen ik in het vroeger gesteriliseerde vertrek kwam zag ik meteen dat Grohoun Opinzom niet meer gevaarlijk was. Hij lag opgerold in een hoek. Hij hield zijn benen opgetrokken en had zijn handen ter bescherming over zijn hoofd gelegd. Er gingen schokken door zijn lichaam. 'Hij moet verschrikkelijk pijn hebben geleden toen hij plotseling werd blootgesteld aan de invloeden van een normale omgeving', legde Staehmer me uit. 'De pijn was zo verschrikkelijk dat zijn labiele psyche er ten slotte niet tegen bestand was. Ik gaf hem een injectie met een pijnstillend middel voor hij helemaal kon vervallen tot geestelijke onmacht.' Grohoun Opinzpm was meelijwekkend. Ik kon in hem onmogelijk de misdadiger zien, die nog maar kort geleden veel onschuldige mensen de dood had ingedreven. In mijn ogen was hij niet langer de veroveraar die misschien met wat meer geluk de heerschappij op Terra naar zich toe had kunnen trekken. Voor mij was hij een zieke, van wie men geen genoegdoening kon eisen voor de misdaden die hij had begaan. Men moest hem helpen, zijn lijden verzachten. Maar toen ik het trillende hoopje mens zag, was ik ook niet zonder bitterheid. 'Door het voorbeeld van Grohoun Opinzom moet de trotse en arrogante h.s. eindelijk inzien dat ook hij niet is gevrijwaard van menselijke zwakheden.' Nauwelijks had ik dit gezegd of de vijftig eerste sprekers van de h.s. kwamen de kliniek binnen. Op hun gezichten was diepe ontzetting te lezen toen ik hen vertelde over de misdadige activiteiten van Grohoun Opinzom. Ik schuwde er niet voor gruwelijke details van Opinzoms daden te beschrijven. Ik stoorde mij er niet aan dat een paar van de eerste sprekers daarbij misselijk werden. Integendeel, ik wilde hen confronteren met de werkelijkheid, ik wilde hen laten zien dat ze evenmin onfeilbaar waren als de homo sapiens. En dat lukte me. Harper Buroom, de spreker van h.s. met wie ik de laatste tijd regelmatig contact had gehad, was diep geschokt. 'Opinzom was altijd al het kwade gezwel in onze groep', zei hij. 'We hadden al veel eerder moeten inzien dat hij gevaarlijk was. Maar we wilden hem een kans geven. We dachten dat het zijn karakter positief zou beïnvloeden als wij voor hem condities creëerden die zijn bestaan dragelijker , maakten. Het leek succes te hebben maar kennelijk heeft Opinzom ons
46
alleen maar bedrogen. Ik kan geen woorden vinden om uit te drukken hoe verschrikkelijk en afstotend wij het gedrag van Opinzom. vinden. Ik vraag u excuus namens onze hele groep.' Ik kon mij voorstellen hoe Harper Buroom er innerlijk aan toe was als hij zo'n bescheiden houding aannam. Want het moest voor een homo superior een enorme belediging zijn zich te verontschuldigen bij een homo sapiens. Maar juist daarmee kwam de achillespees van de filosofie van h.s. bloot te liggen. 'Buroom', zei ik kalm. 'Het is niet zo dat iemand van uw groep een individuele misdaad heeft begaan. Hij heeft een schuld op zichzelf en op uw hele groep geladen die met een paar gevoelige woorden niet vereffend kan worden. Opinzom heeft talloze mensen beroofd van hun vrijheid en hen aangezet hun eigen broeders te doden. En u wilt deze misdaad met een verontschuldiging uit de wereld helpen!' 'Wees niet zo hard voor homo superior, Deighton', zei Buroom. 'U weet dat niemand in het universum zo fel tegen bloedvergieten is als wij. Wij zijn predikers van de naastenliefde, apostelen van de vrede ...' 'En als je mijn broeder niet wilt zijn sla ik je de schedel in!' zei ik bitter. Ik zag dat Buroom geschokt was. 'We willen helpen, Deighton', riep hij bijna smekend. 'We willen goed doen, een betere en mooiere wereld opbouwen. Het lag nooit in onze bedoeling te vernietigen.' 'Woorden! Woorden!' stoof ik op. 'U praat over een betere wereld en doet er niets voor. En wat erger is: u staat toe dat iemand uit uw gelederen de laatste bolwerken van de mens vernietigt en ons berooft van de laatste hoop op een toekomst. Praat niet, maar help!' 'Dat zullen we doen', beloofde Harper Buroom plechtig. 'We zullen helpen. Meer dan ooit en krachtiger dan ooit. Ik geef je mijn erewoord, Deighton, dat de homo superior van nu af aan met alle middelen die hem ter beschikking staan zal helpen de chaos te bestrijden. Wilt u mij geloven en mijn aanbod aannemen, Deighton?' Als een homo superior zijn woord gaf betekende dat meer dan een schriftelijke overeenkomst. Ik had geen reden om aan de belofte van Harper Buroom te twijfelen. 'Ik geloof u, Buroom', verzekerde ik hem. We gaven elkaar een hand. Buroom wendde zich tot Grohaan Opinzom. De suggestor was door enige eerste sprekers overeind getrokken. Twee van hen namen hen tussen zich in en brachten hem bij Buroom. 'Je bent een gemene misdadiger, Grohaan', beet Buroom hem toe. 'Ik heb er bijna spijt van dat wij geen straf kennen die voldoende is voor je schandelijke daden. Wij vinden het barbaars om te wreken, om genoegdoening te eisen. Maar ik moet toegeven dat ik er in dit geval bijna naar verlang. Toch wil ik trouw blijven aan onze grondwet en je niet straffen. Maar je zult voor altijd een eeuwig een uitgestotene zijn.' Opinzom staarde de man tegenover hem met bloeddoorlopen ogen aan. 'Nee', kreunde hij. Zijn gezicht vertrok. De eerste sprekers lieten hem los en hij bleef wankelend staan. 'Nee', herhaalde hij. Zijn handen dwaalden chaotisch over zijn lichaam. 'Nee ... ik ... kleuren, hitte, geschreeuw. Ik houd het niet uit. Geef me duisternis en stilte. Sluit me alsjeblieft op. Ik heb rust en stilte nodig ... en een temperatuur van twaalf graden Celsius, alsjeblieft!' 'Verdwijn!' 'Nee!' Het was een langgerekte schreeuw. Grohaan Opinzom drukte zijn handen tegen zijn slaap alsof zijn eigen stem hem pijn deed. Plotseling rende hij weg. Hij duwde de omstanders opzij en degenen die niet opzij gingen sloeg hij neer. Hij rende naar het verduisterde raam. 'Ik... nee! Niet! Hitte - wind - fel licht! Ik verdraag het niet langer!' Met een laatste schreeuw sprong hij door het raam dat geen licht doorliet. Glas versplinterde en Opinzom viel in het park. Toen we bij hem kwamen was hij dood. Hij had zijn nek gebroken.
47
19. Ik voelde me als in het begin van een nieuwe toekomst. Toch was er niets wereldschokkends gebeurd. Het gevaar van de gruwelijke zwerm was nog even acuut als voorheen. En uit het heelal kwamen talrijke noodoproepen. Maar er voltrok zich een reeks kleine gebeurtenissen die alles bij elkaar mijn stemming verbeterden. Ik keek opzij naar Roi Danton. 'Voel jij het ook?' vroeg ik hem. Hij knikte afwezig. Hij had mijn vraag zeker niet goed begrepen. Met samengeknepen ogen keek hij naar de azuurblauwe hemel boven de Gobi-ruimtehaven Zuid. 'De Good Hope II is nog op een afstand van twintigduizend kilometer van de Aarde', zei ik tegen hem. 'Dat is maar een kattensprongetje', zei hij met een fijn glimlachje. Dat was de eerste keer dat hij glimlachte sinds hij twee dagen geleden van Olympus was teruggekomen. Hij had op Tahun, het medocentrum van de USO, en op de vroegere planeet van de vrijhandelaren Olympus een paar dingen in orde gebracht. Ondanks zijn succes was hij als een serieuze en bedachtzame man teruggekomen naar de Aarde. Nu glimlachte hij en ik wist dat hij hetzelfde voelde als ik. We kregen allemaal een enorme steun in de rug door de komst van Perry Rhodan. Als gevoelsmechanicus voelde ik dat goed. Ik ving de positieve emoties van de omstanders op en daardoor werd mijn eigen stemming ook bepaald. Ik wilde daar iets over zeggen maar toen kwam een van de officieren binnen die belast was met de beveiliging van deze sector van de ruimtehaven. Na de dood van Grohaan Opinzom was het aantal overvallen sterk afgenomen. Dat was niet in de laatste plaats te danken aan Serkano Staehmer en de mannen die ik hem ter beschikking had gesteld voor een grootscheepse zuiveringsactie. Maar nog steeds trokken er groepen van de versplinterde bendes rond. Omdat ik geen risico wilde lopen bij de aankomst van de opperregent had ik enkele veiligheidsmaatregelen genomen. 'Een radiobericht van Serkano Staehmer, Sir', meldde de officier. Ik had een spijtig gevoel. Ik hoopte dat de tolk niet in moeilijkheden was. Ik had er spijt van dat ik hem een opdracht had gegeven die eigenlijk buiten zijn competentie viel. Maar mijn vrees was ongegrond. 'Opdracht uitgevoerd', zei Staehmer me vanaf het beeldscherm. Hij leek uitgeput maar tevreden. Hij ging verder: 'De aantekeningen van Grohaan Opinzom hebben ons uitstekende diensten bewezen naar het zoeken van de schuilplaatsen van de bendes. De organisatie is verdwenen en de komende tijd hoeven we niet bang te zijn voor bendes. We hebben de aanvoerders van alle grote bendes te pakken. In vier gevallen konden we ze niet gevangen nemen. Er ontstonden gevechten waarbij de bendeleiders om het leven kwamen. De anderen zijn in verzekerde bewaring gesteld. Het klinkt vreemd maar bij een paar van hen heb ik het gevoel dat ze door psychodynamische behandeling weer geresocialiseerd kunnen worden.' 'Dat zou prachtig zijn', zei ik. 'Ik zou je achteraf nog graag willen zeggen datje buitengewoon goed werk hebt gedaan, Staehmer. Alleen ...' 'Dank u, Sir.' '.. .Alleen is me in je verslag een ding opgevallen waarover ik graag opheldering zou willen hebben', ging ik verder. 'Je hebt geschreven dat Opinzom al bij jullie eerste ontmoeting niet in staat was je te beïnvloeden. Heb je daar een verklaring voor? Als suggestor kon hij ongetwijfeld ook mentaalgestabiliseerden onder zijn invloed brengen.' 'Ik heb een verklaring, Sir', zei Staehmer aarzelend. 'Maar ik vrees dat ik de naam krijg bijgelovig te zijn als ik u die verklaring geef. Ik draag een amulet van de Galwainezen van Pirrat. Ik ben er van overtuigd dat de uitstraling daarvan Opinzom irriteerde en het hem onmogelijk maakte mij onder controle te krijgen. Ik wilde dat liever niet in het verslag zetten.' 'Dat begrijp ik. Maar waarom zou het zo niet gebeurd zijn?' Ik liep terug naar de rand
48
van de landingsbaan waar het ruimteschip van Perry Rhodan zou landen. Zonder iets te zeggen wees Roi Danton naar de hemel waar ik een snel groter wordend puntje zag. De Good Hope was geland. Toen de motoren waren uitgezet was het even stil. Alleen de wind en het geluid van het afkoelende metaal was te horen. Toen kwamen ze na elkaar uit het schip. Eerst de opperregent in gezelschap van lordadmiraal Atlan. Toen volgde Joak Cascal en Alaska Saedelaere; de muisbever Gucky waggelde achter Ras Tsjoebai aan. Daarna kwam lord Zwiebus die zenuwachtig aan zijn speciaal voor hem gemaakte uniform prutste. De paardemutant Takvorian en Merkosh de Glazige liepen achter de Neanderthaler... Het gejubel dat losbrak was onbeschrijflijk. Ik had nooit gedacht dat zo'n kleine menigte mensen zoveel geluid kon voortbrengen. We ontvingen Perry Rhodan en zijn bemanning als redders. Ik voelde aan de emoties van mijn mensen welk ongelooflijk effect het korte bezoek van Perry Rhodan op Aarde had. Hij liep naar ons toe en gaf Roi Danton en mij zonder iets te zeggen een hand. Ook Atlan kwam naar ons toe. We glimlachten tegen elkaar. Er werden niet veel woorden gezegd. De tijd van grote woorden was voorbij. We liepen naar de wachtende zwevers. Ik schraapte mijn keel. 'De toestand in Terrania City is rustiger geworden', zei ik. 'God zij dank', zei Rhodan. 'In de rest van de Galaxis is helaas nog niets veranderd', zei Atlan. 'Het zal veranderen', beloofde Rhodan. 'Hoe lang wil je blijven?' vroeg ik. 'Niet lang', zei Rhodan. 'We moeten weer naar het heelal. Alleen daar, in de buurt van de zwerm, kan een oplossing gevonden worden. Misschien zelfs in de zwerm. We zullen wel zien. We moeten afwachten en toch actief blijven. Je begrijpt wat ik bedoel, Deighton?' 'Ik begrijp het.' Alsof hij tegen zichzelf sprak ging Rhodan verder: 'De mensheid wordt op de proef gesteld zoals nog nooit eerder in zijn bestaan. We zijn niet eens te vergelijken met David die tegen Goliath moest vechten. Wij zijn als de stervende die geconfronteerd wordt met het mysterie van de dood. Hoe kunnen we de dood te slim af zijn?' Een beetje gekunsteld lachte ik om de sombere woorden van Rhodan af te zwakken. 'In het stervende lichaam van de mensheid leven nog ettelijke cellen die zeer actief tegen de dood vechten. Ik twijfel er niet aan dat deze paar levenscellen succes zullen hebben.' 'Vergeef me mijn woorden, Deighton, ze waren niet serieus bedoeld', zei Rhodan. 'Soms word ik wat melancholiek om het optimisme te compenseren dat ik overal ontmoet. Laten we realistisch zijn, Deighton, onze kans is een op een miljoen. Maar we zullen alles doen om de verhouding gunstiger te maken.' 'De mensheid heeft vertrouwen in je.' Ik wees naar mijn mensen. 'Het feit datje verschijnt is genoeg om de mensen nieuwe hoop te geven. Als gevoelsmechanicus kan ik dat goed beoordelen. Het is net alsof de mannen en vrouwen een oppeppende injectie hebben gekregen.' 'Ik voel me gevleid', zei Rhodan. 'Maar de mensen moeten weten dat ik alleen niets kan bereiken. Alleen is ieder van ons machteloos. Maar nu, in het uur van de waarheid, vormen wij een gesloten eenheid. En dat maakt ons sterk.' 'Wij zijn sterker dan in de berekening tot uitdrukking komt', zei ik. 'Dat moeten we ook zijn want we zullen nog zwaar op de proef worden gesteld.' Rhodan keek me aan. 'Je weet dat de zwerm zich in de richting van Sol beweegt. Ik heb redenen om aan te nemen dat hij door het zonnestelsel zal trekken, Deighton.' We kwamen bij de zwevers, stapten in en vlogen naar
49
ons hoofdkwartier in de ondergrondse bunkers. De optimistische stand van zaken die Roi Danton en ik over Tahun en Terra konden vertellen, was niet in staat iemand optimistisch te maken over de totale toestand. Deze was triest.
Na een kort verblijf op Aarde, waar hij de mensen blijkbaar op de hoogte wilde stellen van de stand van zaken, vliegt Perry Rhodan terug naar het heelal. De Good Hope II is weer in de buurt van de zwerm en de Terranen ontdekken DE VERSTOTENEN ...
50